Vraag
In het Reformatorisch Dagblad las ik een artikel waarin gesteld werd dat de aarde volgens creationisten zo’n 6.000 tot 10.000 jaar oud is. Ik ben benieuwd waar die vage aanduiding vandaan komt. De Bijbel is toch vrij duidelijk? Met de rekenkundige kennis van een kind kun je volgens mij vrij vlot berekenen dat de aarde zo’n 5.800 jaar oud is. De Bijbel laat geen ruimte voor nog eens 4.000 jaar. Waar moet je die inpassen? En hoe komt men erbij?
Antwoord
Op basis van de Bijbel kun je inderdaad de ouderdom van de aarde berekenen. Maar, welke Bijbel gebruik je dan? De leeftijden van de mensen in Genesis 5 en 11 geven aan wanneer ze hun zoon kregen. Maar die leeftijden zijn in de Griekse tekst (Septuagint: een vertaling die door Joden is gemaakt een paar honderd jaar voor Christus) vaak hoger dan in de Hebreeuwse tekst, waar de meeste Nederlandse Bijbelvertalingen op zijn gebaseerd.
Een poosje geleden is hierover een goed artikel op het internet verschenen waarin verschillende mogelijkheden worden nagelopen (www.weet-magazine.nl/leeftijdaarde). Oké, het artikel is onvolledig en de auteurs sturen nogal aan op de Hebreeuwse (Masoretische) tekst, maar het artikel maakt wel een paar dingen duidelijk. Er zijn namelijk nogal wat punten in de chronologie waarbij een beetje interpretatie nodig is, bijvoorbeeld over kalendersystemen. Dat gaat dan vaak om een paar jaar, dus de verschillen zijn niet zo heel groot, maar bezien over duizenden jaren kan dat behoorlijk optellen. Toch kom je dan nooit op 10.000 jaar uit. De auteurs hebben berekend dat de schepping ergens tussen 5.665 en 3.822 v.Chr. was.
Maar waar komt dan het getal van 10.000 jaar vandaan? Dat komt uit het baanbrekende boek van Morris en Whitcomb: The Genesis Flood. Zij hielden het voor mogelijk dat er ontbrekende generaties waren die in de geslachtslijsten konden worden toegevoegd. Het was dus een theoretisch maximum.
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit Weet Magazine. De volledige bronvermelding luidt: Heugten, G.J.H.A. van, 2016, 10.000 is te veel!, Weet 38: 49.