Waarom komt in het geslachtsregister van Lc3 en zekere Kainan voor, die in de overeenkomstige passage in Gn11 ontbreekt? De bestudering van deze vraag leert ons het een en ander over de interpretatie van Bijbelse geslachtsregisters, betoogt prof. Koorevaar. Uitgangspunt daarbij is de betrouwbaarheid van de Bijbeltekst.
Hendrik Koorevaar
Dr. H.J. Koorevaar studeerde bedrijfskunde aan de universteit van Nijenrode in Breukelen, Hebreeuws in Israël en theologie aan de Freie Egangelisch-Theologische Akademie in Basel, Zwitserland. Hij promoveerde in 1990 aan de Universitaire Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid in Brussel op De opbouw van het boek Jozua. Hij was gemeente(stichtend) predikant en in 1977 werd hij theologisch leraar aan het Bijbelinstituut België. Sedert 1997 is hij aan de Evangelische Theologische Faculteit in Leuven verbonden als professor en voorzitter van de vakgroep Oude Testament.
Een kemel in de Bijbel? Of een kemel in De Standaard?
Het bezit van kamelen speelde in de (latere) geschiedenis van Israël in het Oude Testament, in tegenstelling tot het Arabische schiereiland en de Negev-woestijn, nauwelijks een rol. Wie zich met dit thema diepgaander bezighoudt, zal ontdekken dat de veronderstelde terugprojectie uit latere tijd naar de vroege tijd van de aartsvader onnodig is. Dat betekent ook dat de datering van het boek Genesis honderden jaren eerder gebeurd moet zijn, dan vaak wordt aangenomen.