‘En God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed’ (Genesis 1:31).
Vanaf het begin
Op verschillende plaatsen vinden we in het nieuwe Testament regelmatig de uitdrukking ‘vanaf het begin’ of ‘vanaf het begin van de schepping’. Deze uitdrukking wordt zowel door onze Heer als door de apostel Johannes gebruikt. In Matteüs 19:4 en 8 verwijst de Heer naar de schepping van man en vrouw op de zesde dag en de daaraan gekoppelde instelling van het huwelijk (Gen. 1 en 2). Dit gebeurt ook in Marcus 10:6-8. In een ander gedeelte, dat gaat over de laatste dingen, vinden we de gerelateerde uitdrukking ‘het begin van de wereld’, d.i. de kosmos (Matt. 24:21). Marcus gebruikt hier de term ‘het begin van de schepping die God heeft geschapen’ (Marc. 13:19). Johannes spreekt over de activiteit van de duivel, die een mensenmoordenaar was vanaf het begin en niet in de waarheid staat, omdat geen waarheid in hem is. Hij wordt hier de vader van de leugen genoemd (Joh. 8:44). In zijn eerste brief zegt de apostel dat de duivel zondigt van het begin af (1 Joh. 3:8).
Het is duidelijk dat de schepping van de mens hier wordt voorondersteld, en eveneens de schepping en de val van de satan en de engelen die hem in zijn opstand tegen God zijn gevolgd. In de visie van oudere uitleggers is de val van de satan en zijn engelen aan de scheppingsweek voorafgegaan, of te lokaliseren in de zgn. hiaat tussen Genesis 1:1 en 1:2. Maar volgens de creationistische visie moet de schepping van de engelen op dag 1 hebben plaatsgevonden. Dit is dan inbegrepen in de schepping van de hemel (Gen. 1:1). Volgens het boek Job waren de engelen aanwezig bij de grondlegging van de aarde op de derde dag (Gen. 1:9-10; Job 38:4-11). De val van de satan kan dan ook niet reeds op de zesde scheppingsdag hebben plaatsgehad, maar pas in de tweede week na het begin van de schepping – misschien direct na afloop van de sabbat of daarna (Gen. 1:31-2:3). De aanwezigheid en de werkzaamheid van de satan in de hof van Eden wordt eenvoudig als een feit verondersteld in Genesis 3.
Het gaat in het boek Genesis om de mens en zijn leefomgeving, niet om de onzichtbare dingen, de wereld van de engelen. Die wordt alleen genoemd voor zover het nodig is. Zo vinden we aan het slot van Genesis 3 de vermelding van de cherubs, machtige engelen die de toegang tot de hof moesten bewaken. Ik neem daarom aan dat de uitdrukking ‘van het begin af’ op heel de scheppingsweek en heel het scheppingswerk ziet en ruim moet worden genomen.
Het was zeer goed
In Genesis 1:31 staat: ‘En God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed’. In het Hebreeuws staat hier voor zeer goed ‘tov meod’, wat perfectie aanduidt, een volledige afwezigheid van kwaad, zoals vele uitleggers ook hebben aangegeven. Dit zou nauwelijks een accurate beschrijving kunnen zijn, als de persoon die de satan zou worden, toen al in opstand was gekomen! En als er dus miljarden fossielen zouden zijn uit de tijd voor de val van Lucifer, met de bewijzen van ziekte, wreedheid, dood en degeneratie vanwege het uitsterven van een volledig pre-Adamitisch ras en een complete dierenwereld. Als Adam en Eva om zo te zeggen wandelden bovenop een berg van begraven fossielen, hoe zou God dit alles ‘zeer goed’ hebben kunnen noemen? In hun commentaar op het Oude Testament zeggen Keil en Delitzsch over ‘zeer goed’ in Genesis 1:31: ‘alles was volmaakt naar zijn aard. De aanwezigheid van enig kwaad in Gods schepping wordt duidelijk ontkend en de hypothese wordt volledig afgewezen dat het werk van de zes dagen alleen maar een slechte en boze macht onderwierp en bond, die zich reeds de toegang ertoe had verschaft’.
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen van Rechtstreeks. De volledige bronvermelding luidt: Bouter, H., 2017, Vanaf het begin van de schepping, Rechtstreeks 14 (12): 9 (Artikel).