Boeken over Oorsprong

by | jun 22, 2018 | Onderwijs, Theologie

Vorig jaar verschenen in Nederland twee belangrijke boeken van theologen over schepping-evolutie. Met name het boek van Gijsbert van de Brink (“En de Aarde bracht voort”) heeft heel wat discussie teweeg gebracht, o.a. in het ND en het RD. Er werden ook goed bezochte studie/discussie avonden belegd, o.a. met van de Brink en Mart Jan Paul (die “Oorspronkelijk” schreef). Beide auteurs verwijzen naar een ander belangwekkend (studie)boek dat in 2015 verscheen: “The quest for the historical Adam” van William VanDodewaard, al maakt v.d. Brink er geen zichtbaar gebruik van. In dit artikel bespreek ik alleen de boeken van v.d. Brink en VanDodewaard, in een volgend nummer van Focus wil ik graag ingaan op het (mijns inziens veel betere en grondiger) boek van Paul. Noodzakelijkerwijs moet ik me beperken in deze bespreking.

EN DE AARDE BRACHT VOORT
Hoewel prof. v.d. Brink keer op keer stelt dat hij in zijn boek verkent wat de gevolgen zouden zijn voor ons geloof van het accepteren van de evolutietheorie (‘stel dat het waar zou zijn’), lijkt zijn hele boek toch gericht te zijn op die acceptatie. Volgens prof. v.d. Brink kunnen (orthodox) geloof en evolutie best samengaan en hij verdedigt de mogelijkheid dat God Adam en Eva zo’n 45.000 jaar geleden uit een hele groep van mensen heeft uitgekozen. Hij stelt dat de evolutietheorie veel sterkere papieren heeft dan welk alternatief ook. Dit is ook het uitgangspunt van de mensen achter ‘Biologos’ zoals Denis Alexander (die hij menigmaal citeert), maar daar valt nogal wat op af te dingen. Wie het register van namen doorbladert, ziet al snel welke auteurs hij vooral heeft geraadpleegd: daar horen moderne creationisten niet bij.

Conflict wetenschap en geloof?
Volgens v.d.Brink schreef hij dit boek ook om mensen voor wie de evolutietheorie boven iedere vorm van twijfel verheven is, de gelegenheid te bieden om christen te worden zonder ‘flagrante onwaarheden te hoeven omarmen’. Christen worden is echter niet een intellectuele exercitie: het is een bekering van het hart. Zo heb ik het (als overtuigd evolutionist) ook ervaren: het is een ontmoeting met de Levende Heer en Hij kan ervoor zorgen dat ons hart rust vindt temidden wetenschappelijke onzekerheden. Volgens prof. v.d. Ent (kinderarts-pulmonoloog) wordt enerzijds wat ‘wetenschap’ heet enorm overschat en anderzijds Wie God is enorm onderschat.
Het is van groot belang te zien welke beperkingen de natuurwetenschap juist met betrekking de oorsprongsvraag hebben. Darwin had voor zijn evolutietheorie wel aanwijzingen, maar die betroffen verwantschap binnen de familie (van zoiets was Linneaus al overtuigd net als Von Baer, de Duitse opponent van Darwin). Alle bewijs dat sindsdien voor afstamming door verwantschap is geleverd, gaat precies daarover – maar ontbreekt voor verwantschap tussen families: Panter en Huiskat zijn onderling verwant, maar niet met Wolf en Kameel. Verdergaan dan verwantschap binnen een familie is biologisch gezien nogal gewaagd. Er is geen experimenteel bewijs voor en aannemelijk mechanisme ontbreekt. Overeenkomsten in het DNA kunnen net zo goed naar een Schepper verwijzen …
De fundamentelere vraag is: kan de wetenschap uitspraken doen over het verleden? Herhaalbare experimenten zijn niet mogelijk en een Schepping door het Woord is bijna per definitie niet te onderzoeken: we kunnen alleen onderzoeken wat we ‘in handen hebben’. En we moeten rekenen met de eindigheid en het verduisterde verstand van de mens als we nadenken over wat de wetenschap vermag: alleen daardoor al staat Gods Woord als openbaring boven wat wij uit de natuur van Hem kunnen ontdekken – en dan nog kunnen we Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid met het verstand doorzien (Rom.1:20)!

Een grondig werk?
Het boek lijkt een grondig werk – en in zekere zin is dat ook zo: v.d.Brink verkent een heel scala aan gevolgen van de acceptatie van de evolutietheorie. Maar nergens wordt een grondige exegese gegeven van cruciale Schriftplaatsen: hij bespreekt vooral visies van andere theologen. Als hij zegt dat de schrijver van Genesis 1 over een “soort opklimmende lijn van planten via kleine en grote dieren naar de mens” lijkt te ontwaren, frons ik mijn exegetische wenkbrauwen: dit is echt inlegkunde. En als hij meldt dat “in Genesis 2 de dieren zelfs ná de mens worden geschapen”, dan denk ik: doe je huiswerk beter!
Op meer dan 170 plaatsen heb ik aantekeningen gemaakt of stukken onderstreept en op een gegeven moment werd ik moe van de tunnelvisie en het selectief winkelen bij theologen als Augustinus en Calvijn. Waar kerkvaders als Augustinus pleiten voor een niet-letterlijke lezing, bedoelen ze iets heel anders dan v.d.Brink: God heeft mogelijk alles in één keer geschapen en past zich aan ons voorstellingsvermogen aan als het dat over zes dagen ‘uitsmeert’. Calvijn zou steigeren bij het lezen van de toepassing van zijn accomodatietheorie.
Volgens v.d. Brink ging Darwin nog uit van een Schepper (van het eerste leven) en moeten we het ontstaan van het leven los zien van de ‘eigenlijke’ evolutietheorie. Verreweg de meeste biologen zijn dat niet met hem eens. Darwin vermeed dit onderwerp in het openbaar, maar uit persoonlijke brieven en aantekeningen blijkt dat hij een ‘moderne’, materialistische visie op het ontstaan van het eerste leven uit anorganische materie had, hoewel hij wist van de experimenten van Pasteur (die spontane generatie uitsloten). Darwin sprak in 1871 over een ‘warm little pond’ waar eiwitten en uiteindelijk levende cellen zouden kunnen worden gevormd. Bij Darwin (en vele ‘vaders’ van de evolutie-theorie) was er wel degelijk sprake van een in de grond atheistische levensvisie.

God schiep of …?
Genesis 1 en 2 spreken van een ‘momentane’ schepping. Zo spreekt de hele Bijbel: God sprak en het was er (Ps.33:9 en Joh.1:3; vergelijk Mat.8:8 en Mark.4:39). Door het geloof verstaan we dat (Hebr.11:3). Nergens lijkt in de Schrift de schepping een proces te zijn. Typerend voor de teneur van het boek vind ik het volgende citaat: “Zonder God blijft het evolutionaire proces een ongelooflijk verspillend en doelloos gebeuren. Wil er enige hoop in te ontwaren zijn, dan zal die moeten ontspringen aan het geloof dat de God en Vader van Jezus Christus op de een of andere manier met deze wereld op weg is naar zijn Koninkrijk.” Krampachtig probeert v.d.Brink in de chaos van evolutie leiding van God te zoeken. Hier vinden we een belangrijk bezwaar tegen theïstische evolutie. Een momentane schepping wordt vervangen door een handelen van God in voorzienigheid – dat wringt met het Bijbelse spreken. Het plaatst God op afstand van zijn scheppingswerk – alsof Hij het proces in gang heeft gezet en later weer eens komt kijken of er mensen zijn met wie Hij een relatie aan kan gaan.
Ons beeld van Gods almacht komt ook onder druk te staan – juist daarover spreekt God in Job 38-42 (tegenover de kleinheid van de mens) en Jesaja 40-48 (tegenover de afgoden). In het NT vinden we de Heere Jezus als degene door Wie alle dingen geschapen zijn (o.a. in Joh.1 en Hebr.1): waar blijft dat getuigenis met deze andere lezing?
Een letterlijke lezing van Genesis 1 en 2 is meer in harmonie met wat de Bijbel ons verder vertelt over Gods bovennatuurlijk handelen: Hij handelt soeverein, o.a. door mensen uit de dood op te wekken. Dat culmineert in de opstanding van Christus en de profetieën over Zijn wederkomst en gezegende regering (waar de wolf met lam verkeert) en het komende oordeel. Daarbij komt de vraag naar het gezag en de helderheid van de Schrift: die komen bij een alternatieve interpretatie zeker onder druk te staan.

De ‘schepping’ van de mens
Als het gaat om de mens, hinkt v.d.Brink op twee gedachten. Enerzijds accepteert hij een evolutionaire afstamming, anderzijds moet de mens toch apart en bijzonder blijven. Het bewijs voor verwantschap met de mensapen is flinterdun. In veel boeken lees je nog dat ons DNA voor (ruim) 98% overeenstemt met dat van de chimpansee, maar dat is allang achterhaald: het is gebaseerd op een heel grove methode (waarbij unieke DNA-sequenties als lussen onzichtbaar blijven). Grondiger onderzoek laat zien dat het verschil minstens 8% is en waarschijnlijk meer. Daarbij heeft de mens zo’n 1400 unieke genen, tientallen unieke regelgenen en staat de verschillen vooral in verband met de hersenen. De verschillen tussen alle mensen onderling beslaan maar 0,2% van ons DNA (waarbij verschillen tussen rassen niet meer dan 6% van die 0,2% bedragen).
Ook de verschillen in bouw en gedrag zijn veel groter dan vaak gesteld, terwijl onze taal en cultuur echt uniek zijn. Aan de andere kant vinden we het gebruik van gereedschap niet alleen bij Chimpansees (daar wordt vaak op gewezen), maar o.a. ook bij de zeeotter en de spechtvink. Hier zou veel meer over te zeggen zijn …
Theologisch zijn de problemen levensgroot. Denk aan de uitleg van 1Kor.15 (over de eerste en de tweede mens) en Rom.5 (over Adam en Christus) – de ruimte ontbreekt helaas om een en ander uit te spitten. En dan komen nog de vragen rond het spreken van onze Heere Jezus over Adam en het huwelijk, gebaseerd op Genesis 2, en de toepassing daarvan op Christus en zijn bruid. In OT en NT vinden we toch duidelijk dat God de hele mensheid uit één mens heeft gemaakt (zie o.a. Gen.3:20, Hand.17:26 en de geslachtsregisters). Zie verder de bespreking van het boek van VanDodewaard.

De zondeval en natuurlijke selectie
Door de zondeval doet de dood zijn intrede – in elk geval voor de mens. Maar als de mens ‘menselijke’ voorouders heeft, stammen Adam en Eva af van mensen waar de dood allang gemeengoed was. Toen Adam en Eva als ‘uitverkorenen’ van een groep mensen in de zonde vielen, deed de dood ‘opnieuw’ zijn intrede: ze vielen als het ware terug – volgens v.d. Brink werden ze naar beneden getrokken door de oerdriften die hen aan de dieren gelijk maakten. Wat is het kwaad van de zonde dan anders dan wat van nature al in dieren aanwezig is? Wat is dan de verschrikking van de dood: die was er toch al?
Deze interpretatie lijkt vooral een poging om wetenschappelijke inzichten in te passen in de Bijbel: de (feilbare) wetenschap wordt op die manier boven de Bijbel gesteld. Het overtuigt Bijbels niet, maar wringt ook wetenschappelijk gezien.
V.d.Brink realiseert zich ter deze dat ‘survival of the fittest’ een theologisch probleem oplevert: “Heeft God niet gezegd dat de hele schepping ‘zeer goed’ is? En heeft Hij geen speciale zorg voor het zwakke?” Hij besteedt er een heel hoofdstuk aan, maar heeft geen bevredigende oplossing. Het is zoals Kuiper formuleert: ‘geen selectie, maar electie’. Het kwaad dat we heden ten dage in de schepping zien, is veroorzaakt door de zonde: hierdoor zucht de hele schepping en ziet reikhalzend uit naar de Grote Verlossing uit de vergankelijkheid (Rom.8:20-22).
Juist de zondeval zoals de Bijbel die leert, geeft ons een goede verklaring voor alles wat we nu in de schepping zien. Oorspronkelijk was alles zeer goed, maar door de zonde kwam de dood binnen en werd het een strijd om het bestaan – bij mens en dier (en andere schepselen). De grote belofte van het Koninkrijk en de Nieuwe Schepping houdt dan ook in dat al deze frustatie voorbij zal zijn. Dat gebeurt niet door een ‘geleidelijk steeds beter’ (de kerngedachte van de evolutietheorie), maar door een ingrijpen van God – gebaseerd op die Ene Daad van Gerechtigheid op het Kruis!

De zondvloed
Vroeger werden de aardlagen veelal als een getuigenis van de zondvloed gezien. Volgens het evolutiemodel tonen de aardlagen echter evolutiegeschiedenis– inclusief hoge leeftijden. Maar op deze manier ontkennen of bagatelliseren we Gods oordeel over de zonde. Als de toenmalige wereld niet is verzwolgen door water (2 Petrus 3:6), waarom zouden we Petrus geloven als hij spreekt over Gods oordeel in de toekomst? En is dat niet wat de slang ons wil doen geloven (u zult geenszins sterven …)? De ontzagwekkende realiteit van Gods oordeel en de nieuwe schepping zijn beter in harmonie met een letterlijke lezing van de eerste schepping en de zondvloed. Een plaatselijke vloed inlezen in Genesis is daarbij geen oplossing: God wordt dan zeer onbetrouwbaar, omdat Hij duidelijk zegt dat zo’n vloed nooit meer zal plaatsvinden (Gen.9:11) – de regenboog is het teken van het verbond dat God daarover sluit.
V.d.Brink stelt dat een enkele, eenjarige vloed nooit voldoende geërodeerd materiaal kan hebben afgezet om soms kilometers dikke lagen sediment te verklaren. Ook noemt hij de vulkanische afzettingen Die gedachte miskent de dynamiek van een wereldwijde vloed, die ongetwijfeld samenging met grote vulkanische activiteit (die mogelijk ook mede oorzaak was van een snelle continenten-verschuiving). Wie ziet wat lokale gebeurtenissen als een plaatselijke overstroming en vulkaanuitbarsting al kunnen aanrichten, kan bevroeden wat een wereldwijde gebeurtenis kan aanrichten. Voor de opvatting van geologen als Hutton en Lyell (dat de aardlagen niet het gevolg zijn van catastrofes maar van langzame processen) is juist verrassend weinig bewijs. Nogal wat lagenpakketten moeten juist wel snel zijn gevormd en de laatste decennia zijn catastrofes juist weer populairder geworden in de geologie.
Niet dat we alle natuurwetenschappelijke vragen rond de zondvloed en de (schijnbaar) hoge ouderdom van aardlagen al hebben opgelost! Het siert wetenschappers (en zeker christenen) als ze bescheiden zijn: alle vragen rond oorsprong zijn per definitie niet makkelijk wetenschappelijk te beantwoorden.

Conclusie
V.d.Brink kiest voor verschillende perspectieven: geloof en wetenschap zijn twee perspectieven op dezelfde wereld. De feiten worden geleverd door de wetenschap, het geloof levert de levensbeschouwelijke interpretatie. Weliswaar houdt v.d.Brink nog deels vast aan de historische waarde van het Bijbelse getuigenis, maar in principe zet hij Gods Woord op de tweede plaats: de interpretatie daarvan wordt ondergeschikt gemaakt aan wat de wetenschap ons vertelt.
Gods Woord heeft voor mij echter het primaat boven de wetenschap, die principieel over vragen naar de oorsprong veel minder kan zeggen. “Waar was u toen ik de aarde grondvestte?”, zegt Hij tot Job en tot ons. Ik moet teveel van de Bijbel prijsgeven als ik wil lezen zoals van der Brink. Als bioloog vind ik het ook volstrekt onnodig om de Bijbel anders te lezen dan door christenen de eeuwen door is gedaan. Guido Gezelle zegt het dichterlijk: “mij spreekt de blomme een tale”. Als bioloog ‘weet’ ik meer, maar zeg ik hetzelfde en buig mij neer.

THE QUEST FOR THE HISTORICAL ADAM
De ondertitel van deze zeer grondige studie is: “Genesis, Hermeneutics and Human Origins”. VanDodewaard bespreekt vanaf de vroegste kerkvaders hoe de visie op de oorsprong van de mens is geweest en is veranderd. Tenslotte geeft hij in “What difference does it make” zijn eigen visie op dit vraagstuk en zijn epiloog geeft hij als titel “Literal Genesis and Science?” mee.

De ontwikkeling van het denken over Adam
Uit dit boek wordt heel helder dat in de eerste 18 eeuwen er nauwelijks verschil van mening was over de oorsprong van Adam: vrijwel iedereen ging er van uit dat de mens door God speciaal geschapen is en wel zo’n zesduizend jaar geleden. Adam en Eva waren het eerste mensenpaar en stamden niet van andere mensen af. Waar uitleggers als Augustinus soms pleiten voor een niet-letterlijke lezing, denken ze helemaal niet aan méér tijd dan de zes dagen, maar aan minder: de schepping kan heel goed in één moment zijn gedaan. De accomodatie aan het beperkte begrip van de mens (die Augustinus en anderen voorstellen) is dus andersom dan velen nu bepleiten. Ook een allegorische uitleg komt niet in mindering op de belijdenis dat God de mens apart geschapen heeft.
In de 19e eeuw verandert het speelveld door de opkomst van de evolutietheorie. Nogal wat uitleggers blijven desondanks vasthouden aan een letterlijke interpretatie van Genesis 1 en 2. Tegen het einde van de 20e eeuw zien we dat aan de ene kant onder orthodoxe en evangelische christenen de acceptatie van de evolutietheorie groeit, maar aan de andere kant dat in sommige van die kringen men teruggaat naar een meer letterlijke uitleg.
Als het gaat om een alternatieve lezing van de schepping van de mens, onderscheidt VanDodewaard onder uitleggers drie varianten. Bij één variant ontvangt één paar hominiden (Adam en Eva) het beeld van God (en de menselijke ziel) door ingrijpen van God. De tweede variant is die van Gijsbert van de Brink: temidden van een grotere groep mensen worden een Adam en Eva als verbondshoofd door God ‘geadopteerd’. Bij de derde variant worden Adam en Eva als literaire figuren gezien.

Alternatieven gewogen
VanDodewaard kiest in de laatste hoofdstukken duidelijk positie. Kritisch bespreekt hij de drie modellen voor theïstische evolutie. Daarbij laat hij eerst zien dat er interne tegenstrijdigheden in zitten. Zo zijn Neanderthalers er volgens de gangbare tijdrekening al zo’n 350.000 jaar, maar hun graven vertonen religiositeit – ver vóórdat, volgens v.d. Brink zo’n 45.000 jaar geleden, God Adam en Eva uitkoos. Genesis 1-4 plaatsen Adam en Eva in een maatschappij van landbouwers en veetelers, maar dat gebeurt volgens de dominante tijdrekening pas in het Neolithicum – hooguit 15.000 jaar geleden.
Vervolgens laat hij zien hoe een letterlijke lezing het beste overeenstemt met het hele getuigenis van de Bijbel – waar Adam en Eva toch duidelijk als historische figuren worden gezien en als het eerste mensenpaar. Veel uitleggers hebben in alle eeuwen sterke exegetische argumenten voor een letterlijke lezing aangedragen. Te denken valt aan zondeval en verlossing (zie o.a. Rom.5:12-21), het huwelijk (Gen.2:24 wordt driemaal geciteerd in het NT), Gods bovennatuurlijk handelen in heel de Bijbelse geschiedenis, de vergelijking tussen eerste en de tweede mens (1Kor.15:42-49), het Bijbelse getuigenis dat door de zonde de dood in de wereld gekomen is, het probleem van strijd en lijden al die miljoenen jaren van ‘survival of the fittest’ (terwijl in het NT juist de zwakke wordt uitgekozen), de goedheid van de schepping, de visie op Wie God eigenlijk is en ook de toekomst (waarom zou die wel letterlijk genomen moeten worden?).
Verder valt op hoe divers de meningen zijn bij hen die een niet letterlijke lezing van Genesis 1 en 2 voorstaan. Ze worden het nergens eens over waar ze de lijn moeten trekken. Ook valt de magere exegese van de cruciale hoodstukken op.

Tot slot
Volgens VanDodewaard is de logische consequentie van een volwassen geschapen Adam dat dat ook voor de rest van de schepping geldt. Verder moet de zondeval grote gevolgen hebben gehad – hierdoor zucht de hele schepping. Deze gegevens bieden volgens hem tezamen met de grote impact van de wereldwijde zondvloed voldoende basis voor een goede verklaring van wat we heden ten dage in de schepping waarnemen: we kunnen welgemoed de letterlijke lezing vasthouden.

Abonneer je op onze maandelijkse nieuwsbrief!