Buideldieren en de Zondvloed

by | aug 31, 2020 | Geologie, Opinie, Paleontologie

Buideldieren komen van nature vooral voor op het zuidelijk halfrond, met name op het Australische continent. Ook fossielen van buideldieren worden vooral daar gevonden. Voor creationistische geologen levert dat vragen op zoals: Waar leefden buideldieren vóór de zondvloed? Hoe zijn buideldieren in Oceanië terechtgekomen? Fossielen van buideldieren vormen een lastig vraagstuk in relatie tot de grens die het einde van de zondvloedafzettingen markeert.

Wallabies

Een unieke benadering koos Chad Arment die berekende hoe waarschijnlijk het is een buideldier, zowel voor als na de zondvloed, op hetzelfde continent aan te treffen (Arment, 2020). Hij schreef: “We kunnen de zondvloedgrens op verschillende posities in de stratigrafie plaatsen om de waarschijnlijkheid te berekenen dat meerdere buideldieren terugkeren naar dezelfde locatie waar hun voorouders van voor de zondvloed zouden hebben gewoond“. Het Cenozoïsche1 buideldierbestand is daarom volgens hem vermoedelijk ná de zondvloed gefossiliseerd. Dat God de dieren naar de Ark en weer terug heeft geleid, wijst Arment als verklaring af, omdat dat eenvoudigweg een God-van-de-Gaten-theorie zou zijn.

Een deel van de geologische tijdschaal volgens seculiere geologie. (Bron: nl.wikipedia.org/wiki/paleozoicum)
Geologische tijdschaal volgens seculiere geologie. Bron

God-van-de-Gaten

De Bijbel is echter de autoriteit waarop we ons denken moeten baseren. Dus, had God de leiding toen deze dieren op weg naar huis gingen? Het is duidelijk dat elke gelovige zal toegeven dat Hij ook de thuisreis bestuurde. In feite creëert het uitsluiten van goddelijke leiding een periode waarin God inactief was. Juist Arment’s eigen standpunt maakt dus gebruik van een God-van-de-Gaten.

Arment lijkt te denken dat de dieren hun weg willekeurig hebben gevonden, nadat ze de Ark hadden verlaten. Maar, vonden deze dieren hun weg naar de Ark toe dan ook door willekeurige migratie? Nee, God had de controle. Hij had een plan, dat hij duidelijk voortzette na de zondvloed. Het is daarom een fundamenteel onjuiste methode om de waarschijnlijkheid te berekenen dat een dier zijn oorspronkelijke continent zou bereiken.

Moeilijkheden bij een vroege zondvloedgrens

Een vroege (K-Pg2) zondvloedgrens zoals gesuggereerd door Arment (2020) leidt tot veel problemen:

  • Aangezien hij alle fossielen van buideldieren (breder zelfs: alle Metatheria3) van na de zondvloed definieert, waar zijn dan de fossielen uit deze groep die in het jaar van de zondvloed zijn omgekomen? Door de bewijzen voor de zondvloed te verwerpen, wordt het moeilijker om de bijbelse zondvloed, waar het creationisme om draait, te onderbouwen, terwijl zondvloedgeologie het enige fysieke bewijs tegen de evolutietheorie levert.
  • Mike Oard (Oard 2019), Timothy Clarey (Clarey 2019a, 2019b, 2020), en vele anderen verzamelden voldoende geologisch bewijs om een late zondvloedgrens te onderbouwen. Dit alles is genegeerd in Arment’s onderzoek, dat zeer beperkt was. In feite toonde Clarey (2019b) aan dat er in een groot deel van Turkije, het Midden-Oosten, Europa en Noord-Afrika continu sprake was van uitgestrekte afzettingen uit zeewater, waaronder kalklagen, vanaf het Krijt tot aan het Mioceen4 en zelfs tot aan het Plioceen5. Hij wees er verder op dat het moeilijk is om van de Ark af te komen als de regio nog steeds bedekt is met oceaanwater (Clarey, 2019b).
  • Miocene zouttektoniek in de bodem van de Middellandse Zee was alleen mogelijk bij zondvloedcondities (Heerema, van Heugten, 2018)6. De zoutmagma verplaatste zich in interactie met de zondvloedmodder en stolde in zoutpijlers temidden van de bovenliggende sedimentaire lagen. Dit is in geen enkel scenario na de zondvloed te verklaren.
  • Cenozoïsche sedimentlagen vertonen wereldwijd overeenkomsten die wijzen op een wereldwijde waterige catastrofe (Clarey, 2019a, 2019b, 2020). Dat strookt niet met Gods woorden uit Genesis 9:9-11: “Ik maak mijn verbond met u, met uw nageslacht na u en met alle levende wezens die bij u zijn: de vogels, het vee en alle dieren van de aarde met u; van alles wat uit de ark is gegaan, tot alle dieren van de aarde toe. Ik maak mijn verbond met u, dat niet meer alle vlees door het water van een vloed zal worden uitgeroeid, en dat er geen vloed meer zal zijn om de aarde te gronde te richten.
  • Als de Cenozoïsche lagen na de zondvloed zijn afgezet, dan kan de ontelbare hoeveelheid dieren die daarin gedood en gefossiliseerd zijn Hem verweten worden, omdat Hij zich niet aan zijn beloften houdt. Denk hierbij ook aan de soorten die zelfs zijn uitgestorven. Dit is tegengesteld aan het getuigenis van het christendom.

Een groot Bijbels struikelblok ligt hierin dat in 2 Petrus 3:5-6 ons wordt verteld dat de mensen in de laatste dagen expres de zondvloed van Noach zullen ontkennen. Maar hoe kan iemand bewust ontkennen, als er zo weinig bewijs is, wat het geval zou zijn als zoveel van wat we aan het aardoppervlak zien, veroorzaakt werd door lokale gebeurtenissen?” – Manning, 2020

Plaattektoniek

Arment schreef: “alle continenten worden verondersteld aan elkaar verbonden te zijn geweest als onderdeel van een veel groter supercontinent“. Zijn vooronderstelling is dat catastrofale horizontale plaattektoniek plaatsvond tijdens de zondvloed. Inderdaad, zoals hij beweert, is dit in strijd met de ecologische zonering7 van fossielen binnen de Fanerozoïsche8 lagen.

Want hoe kunnen de door water verraste dieren gefossiliseerd worden in hun leefgebieden als dat duizenden kilometers van hen vandaan glijdt? Dit dwingt scheppingswetenschappers de verklarende kracht van het moment van de horizontale platentektoniek te heroverwegen. Het standaardmodel start de verplaatsing van de platen op de eerste dag van de zondvloed in het Precambrium9. Een redelijker moment om de continenten te scheiden is de derde dag van de scheppingsweek.

Dan heeft God Zelf de continenten verplaatst, de mid-oceanische ruggen gemaakt, en de verschillen tussen oceanische en continentale korst gecreëerd. Dit impliceert dat de Scheppingsweek het vroege Precambrium omvat.

Gods leiding

Hieruit volgt de logische conclusie dat:

  • God creëerde continentgebonden endemisme10 in de scheppingsweek.
  • God bracht de buideldiersoorten, net als de overige dieren, naar de Ark.
  • God stuurde de zondvloed, die kilometersdikke lagen sedimentair gesteente op de continenten afzette tot laat in het Cenozoïcum (Clarey, 2020).
  • God gebruikte verticale tektoniek en vulkanisme om de continenten op te heffen (McGuire, 2014). Deze verticale tektoniek verklaart in combinatie met zouttektoniek de grote vervormingen van sedimentaire lagen.
  • God heeft mogelijk dodelijke vulkanische gassen gebruikt om alle overlevenden te doden. De raaf en de duif die Noach liet vliegen werden door deze gassen belemmerd te landen op de toppen van de zichtbare bergen (Gen. 8:5-9).
  • God beval Noach om van boord te gaan laat in het Cenozoïcum toen de aarde droog was.
  • God creëerde het continentgebonden endemisme opnieuw door de soorten terug te brengen naar hun oorspronkelijke continenten, in lijn met Zijn plannen in de scheppingsweek. Verspreiding via oceaanstromingen11 zou Zijn methode kunnen zijn geweest. Echter, het was geen willekeurige verspreiding, zoals Arment suggereerde, maar nadrukkelijk onder Gods leiding.

Conclusie

In tegenstelling tot wat Arment schreef, kan het fossiele buideldieren-archief niet van na de zondvloed zijn. Daaruit volgt dat het continentgebonden endemisme al werd gecreëerd in scheppingsweek en werd hersteld na de zondvloed. Zo toont het aan dat God niet alleen dieren leidde naar de Ark, maar ook terug.

Referenties

  • Arment, C. 2020. To the Ark, and back again? Using the Marsupial Fossil Record to investigate the post-Flood boundary. Answers Research Journal 13:1–22.
  • Clarey, T. 2020. Carved in Stone. Institute for Creation Research, Dallas TX, USA.
  • Clarey, T.L. and D.J. Werner. 2019a. South Caspian Basin supports a late Cenozoic Flood boundary. Journal of Creation33(3):8–11.
  • Clarey, T.L. and D.J. Werner. 2019b. Compelling evidence for an Upper Cenozoic Flood/post-Flood boundary: Paleogene and Neogene marine strata that completely surround Turkey. CRSQ 56(2):68–75.
  • Heerema, S.J. and G.J.H.A. van Heugten. 2018. Salt magma and sediments interfingered. Journal of Creation 32(2):118– 123. Zie: https://logos.nl/zoutmagma-gestold-in-interactie-met-modder/
  • Manning, A. 2020. Letter to editor; Flood- post Flood boundary. Journal of Creation 34(1):54.
  • McQuire, M. 2014. Plate tectonics—inconsistencies in the model. Journal of Creation 28(2):104–115.
  • Oard, M. J. 2019. Flood processes into the late Cenozoic—Part 7: critique of a post-Flood Cenozoic. Journal of Creation33(2):99–106.

Het Engelstalige origineel van dit artikel is in de Spring CRSQ van 2020 gepubliceerd. Het oorspronkelijke artikel is hier te vinden. Dit is een vakblad. Voor de volgers van Logos Instituut zijn de gebruikte begrippen nader toegelicht. Referentie: Heerema, S.J. 2020. Letter to editor; The marsupial fossil record is not compelling evidence for a K-Pg Flood boundary. CRSQ 56(4): 264-265.

 

Voetnoten

  1. Cenozoïcum (ook wel Kenozoïcum): Volgens seculiere geologen is dit het era vanaf het Krijt tot op heden. Een periode die 66 miljoen jaar omvat. Onder creationisten is het onderwerp van discussie of deze lagen tijdens de zondvloed of na de zondvloed zijn afgezet. Schrijver dezes is er duidelijk over: het overgrote deel duidt op zondvloed.
  2. K-Pg: Deze afkorting staat voor de overgang van het Krijt naar het Paleogeen. Het Paleogeen is de eerste periode in het meer omvattende Cenozoïcum. Dit moment is volgens de seculiere geologie 66 Ma (Ma = miljoen jaar geleden), maar veel creationisten zien deze overgang als het moment dat de zondvloed het hoogste punt had bereikt en de Ark vastliep op de Ararat.
  3. Metatheria: Een groep van zoogdieren die veel uitgestorven soorten omvat, maar waartoe ook de buideldieren worden gerekend. Het ligt voor de hand om de fossielen van deze uitgestorven soorten te duiden als een restant van de zondvloed.
  4. Mioceen: Dit is het tijdvak volgend op het Paleogeen, binnen het overkoepelende Cenozoïcum.
  5. Plioceen: Dit tijdvak volgt op het Mioceen en is laat Cenozoïsch, want eindigt in de seculiere tijdschaal 2,58 Ma.
  6. Zie https://logos.nl/zoutmagma-gestold-in-interactie-met-modder/
  7. Ecologische zonering: Van fossielen wordt vaak aangenomen dat ze gefossiliseerd zijn op de locatie waar ze ongeveer hebben geleefd.
  8. Fanerozoïcum: Het eon dat de gesteentelagen omvat vanaf 541 Ma tot op heden volgens de seculiere tijdlijn. Volgens creationisten zijn dit grotendeels zondvloedafzettingen. Het pakket aan fossielhoudende aardlagen kan plaatselijk tot 20 km dik op de continentale korst liggen.
  9. Precambrium: Het eon dat alle gesteenten omvat onder het Fanerozoïcum. Volgens creationisten is de zondvloed gestart aan het einde van het Precambrium. Het Precambrium zelf is dus het resultaat van de schepping en de processen die sindsdien hun beloop hadden.
  10. Endemisme: Het verschijnsel dat een soort alleen voorkomt in een afgesloten gebied, zoals een eiland of continent. Bij buideldieren komt dit veel voor, en deze ecologische zonering komt ook terug in het fossielenarchief. Dit vormt een aanwijzing dat endemisme een scheppingsorde was, die na de Vloed is hersteld.
  11. Verspreiding via oceaanstromingen: Zie https://logos.nl/biogeografie/