In En de aarde bracht voort speculeert Gijsbert van den Brink wat er met het geloof gebeurt als de evolutietheorie klopt. Maar wat nu als die helemaal niet klopt? In dit artikel worden de aannames waarop Van den Brink zijn boek stoelt onder de loep genomen.
In ‘En de aarde bracht voort’ betoogt Gijsbert van den Brink dat hij er ‘for the sake of argument (…) van uitgaa[t] dat de neodarwiniaanse standaardversie van de evolutietheorie grosso modo juist is.’ (p. 75) Dat ‘argument’ ga ik graag met hem aan.
Evolutie-theologie
Dit is geen recensie van ‘En de aarde bracht voort’. Daarvoor verwijs ik de lezer naar mijn blog waaromschepping.wordpress.com.1 Van den Brink is ervan overtuigd geraakt dat de evolutietheorie correct is, en baseert daar zijn theologie op. Een inconsistente theologie, want op sommige punten verkiest hij te volgen wat ‘de wetenschap’ zegt (zoals over evolutie), maar op andere volgt hij de Bijbel boven de wetenschap (zoals over de opstanding van Jezus).
Van den Brink noemt drie pijlers waar de evolutietheorie op rust: miljoenen jaren (deep time), gemeenschappelijke afstamming en natuurlijke selectie. Als slechts een van deze drie pilaren valt, stort het hele bouwwerk van de neodarwiniaanse evolutietheorie in en is het dus geen goede wetenschap.
1. Deep time
Zonder miljoenen jaren is er niet genoeg tijd voor de evolutietheorie. De theorie van deep time volgde historisch uit de aanname dat alleen hedendaagse processen gebruikt mogen worden om zaken uit het verleden te verklaren. Eenmalige gebeurtenissen als de wereldwijde zondvloed zijn zo buitenspel gezet. Zelfs als men uitgaat van deze hedendaagse processen, spreekt maar een handjevol dateringsmethoden voor deep time. Meer dan 90% wijst op een jonge aarde. Enkele voorbeelden:
-DNA is beperkt houdbaar. Toch zit het in fossielen, waaronder bacteriën van zogenaamd 425 miljoen jaar oud.
-Radioactief koolstof-14 wordt gevonden in steenkool en diamanten, respectievelijk verondersteld op 300 miljoen en enkele miljarden jaren oud. De bovenste detectiegrens voor koolstof-14 is 50.000 jaar.
-Erosiesnelheden zijn hoger dan de vormingssnelheden van nieuw land. Als dit proces al miljoenen jaren aan de gang was zouden er geen continenten meer boven het wateroppervlak uitsteken.
De aanwijzingen voor deep time zijn flinterdun. Het wordt voornamelijk verondersteld. Dateringen die in het plaatje passen worden geaccepteerd, die niet passen worden verworpen.
2. Gemeenschappelijke afstamming
Er zijn uiterlijke en genetische overeenkomsten tussen organismen (planten, dieren, et cetera). Doorgaans verklaart men dat met gemeenschappelijke afstamming: alle organismen zijn ontstaan uit één voorouderbacterie. Op het eerste gezicht lijkt die gemeenschappelijke afstamming nog niet eens zo’n gek idee. Evolutionisten stellen immers van die mooie boomdiagrammen op, waarbij organismen worden ingedeeld op basis van gemeenschappelijke eigenschappen. Maar niet alles past even netjes in het plaatje. Sommige eigenschappen verschijnen ook op een andere plek in de boom. Echolocatie zou zich afzonderlijk hebben ontwikkeld bij vleermuizen en bij dolfijnen. Of een eigenschap verdwijnt, en keert later weer terug. Een extreem geval: vissen zich via amfibie-achtige wezens tot zoogdieren ontwikkeld, waarna enkele van die zoogdieren terug het water in doken. Klinkt omslachtig, niet? Toch is dit hoe walvissen zouden zijn ontstaan.
Er zijn allerlei uitzonderingen op de levensboom. Uitgaande van DNA moet zelfs een andere levensboom worden bedacht, dan wanneer men kijkt naar uiterlijke kenmerken. Evolutionisten hebben veel manieren om die uitzonderingen weg te verklaren. Dat moet wel, want ze gaan uit van gemeenschappelijke afstamming. Eerst werd de theorie bedacht, daarna pas de feiten erbij gezocht.
3. Natuurlijke selectie
Natuurlijke selectie zou hét mechanisme zijn waardoor soorten evolueren. Een individu ontwikkelt een eigenschap, waardoor het beter aangepast is aan z’n omgeving en meer nakomelingen krijgt, waardoor die eigenschap wordt doorgegeven. Individuen zonder die eigenschap sterven uit.
Hier moet wel bij worden gezegd dat de natuur alleen maar kan selecteren op eigenschappen die reeds volledig aanwezig zijn. Natuurlijke selectie laat dus zien dat het DNA vroeger complexer was dan nu. Dat blijkt ook uit waarnemingen. Rashonden die worden gefokt op bepaalde eigenschappen zijn er genetisch slechter aan toe dan hun verwilderde voorouders. Vandaar dat allerlei rashonden ook met gezondheidsproblemen kampen: bulldogs die amper kunnen ademen, spaniels met een te kleine schedel voor hun hersenen, enzovoort.
Natuurlijke selectie is een feit, maar heeft beperkingen. Een onvolledig ontwikkelde eigenschap biedt geen evolutionair voordeel: er wordt niet op geselecteerd. Daarmee verliest natuurlijke selectie zijn verklaringswaarde voor de evolutietheorie.
Gedachtenexperiment
In zijn boek voert Van den Brink een gedachtenexperiment uit: stel dat evolutie waar zou zijn. Graag wil ik hem ook eens uitdagen om het tegenovergestelde te overwegen: stel dat evolutie niet waar zou zijn… Dan had hij in elk geval geen nieuwe theologie hoeven bedenken waarbij de Bijbel selectief onderworpen wordt aan ‘wetenschap’.
Dit stuk is in deze vorm oorspronkelijk aangeboden aan het Nederlands Dagblad, maar niet geplaatst. Het is met toestemming van de auteur overgenomen van de website WaaromSchepping. Het originele artikel is hier te vinden.
Voetnoten
- https://waaromschepping.wordpress.com/2017/06/30/en-van-den-brink-bracht-voort-recensie/ De recensie is ook hier te vinden: https://logos.nl/en-brink-bracht-voort/.