In zijn bijdrage ‘Een slag voor het niets’ d.d. 12-04-2010 ziet Derek Bulthuis het heel juist dat de progressieve strijd gaat tegen hen die nog zin, nog transcendentie zien in hun bestaan en in deze wereld. Daar heeft hij de kern te pakken. Graag voeg ik nog wat overwegingen aan zijn artikel toe.
Ten diepste wordt het streven der progressieven gevoed door de diabolische inzet om alle grenzen uit te wissen. Daar gaat het ten diepste om. God heeft de kosmos uit de chaos, vanuit het niets, geschapen (creatio ex nihilo). Scheppen komt neer op: grenzen scheppen. Grenzen zijn wetten, structuren. De duivel tracht vanuit zijn aard Gods scheppingswerk teniet te doen, om te keren (diabolos). Zijn progressieve dienaren voeren dit beleid sinds de Franse Revolutie uit.
Dit moet dan ook geschieden middels het uitwissen en ontkennen van grenzen. Dat kom je op werkelijk elk gebied tegen. Waarschijnlijk is Bulthuis in meerdere of mindere mate bekend met Dooyeweerds ‘wijsbegeerte der wetsidee’. Want ik lees in zijn bijdrage een zin die begint met: ‘Deze kwalificaties van aspecten van het leven (…)’. De evolutieleer zou eigenlijk maar een heel beperkte legitieme plek binnen de biologie in mogen nemen, namelijk als micro-evolutionisme, d.w.z. aanpassing aan de omstandigheden die slechts kan plaatsvinden binnen de grenzen van het elementaire grondtype/ van het genotype/ van de soort. Slechts daarbinnen is variabiliteit mogelijk. Die variabiliteitstypen ofwel fenotypen noemt men ook wel rastypen/ rassen binnen een bepaalde soort. Overgang van de ene, ‘lagere’, naar de andere, ‘hogere’ soort, wat het onbewezen macro-evolutionisme wil, is onmogelijk, sterker nog: is logisch ondenkbaar. Rassen zijn geen beginnen van nieuwe soorten, wat het macro-evolutionisme wil. Er zijn ook nooit overgangstypen (‘missing links’) gevonden. Een nieuwe, complexere, ‘hogere’ variant kan slechts voordeel geven in de strijd om het bestaan wanneer zij ineens ontstaat, wanneer zij er ineens is, en dat nog eens in voldoende aantallen. Maar dat is ondenkbaar, aangezien het evolutionaire mechanisme dat hiervoor zorg zou moeten dragen, namelijk de natuurlijke selectie van zeer toevallige gunstige grootschalige mutaties, werkelijk alle verklarende kracht hiervoor mist. Een overgangstype tussen twee soorten is ondenkbaar! Men leze er slechts Abraham Kuypers evolutierede uit 1899 op na om werkelijk de belachelijkheid van deze theorie te zien.
Het is veeleer andersom: populaties die van andere populaties van eenzelfde soort afgescheiden raken (b.v. doordat hun biotoop fysiek geïsoleerd raakt van de biotopen van hun soortgenoten) verarmen in genetisch opzicht en gaan uiteindelijk door inteelt te gronde. Hoe ‘zuiverder’ een ras, hoe minder aanpassingsvermogen. Bloedmenging is hoogst noodzakelijk om voldoende genetische variabiliteit te behouden, opdat er bij veranderingen van de leefomstandigheden altijd enige individuen overblijven doordat zij in staat zijn zich aan te passen, waardoor uitsterving van een populatie wordt voorkomen. Genetische verarming maakt een ras dus kwetsbaar, het streven naar raszuiverheid is dan ook uit den boze en verraadt een (macro-) evolutionistisch uitgaan van ‘lagere’ en ‘hogere’ rassen, waarbij de ‘hogere’ worden gezien als voorstadia van nieuwe soorten.
De rest van dit artikel is in de onderstaande pdf te lezen: