De brief van Elia en de datering van Joël

by | okt 4, 2023 | Bijbel, Theologie

De brief van Elia en de datering van Joël

De brief van Elia

Brief van Elia datering joël

Als koning Joram al enige tijd geregeerd heeft, krijgt hij een brief van de profeet Elia:

“Toen kwam er een schrijven tot hem van de profeet Elia, dat luidde: Zo zegt Jahweh, de God van uw vader David: omdat gij niet gewandeld hebt in de wegen van uw vader Josafat en van Asa, de koning van Juda, maar gewandeld hebt in de weg van de koningen van Israel, en Juda en de inwoners van Jeruzalem tot afgoderij hebt gebracht naar het voorbeeld van het huis van Achab, ja, omdat gij ook uw broers, het gezin van uw vader, hebt gedood, terwijl zij beter waren dan gij – zie, Jahweh zal uw volk, uw zonen, uw vrouwen en al uw bezit zeer zwaar treffen en gij zelf zult aan een ernstige ziekte lijden, een ingewandsziekte, totdat na verloop van tijd uw ingewanden ten gevolge van de ziekte naar buiten komen.” 2 Kronieken 21: 12vv.

De inhoud is duidelijk. Joram had niet gehandeld zoals God dat wilde. Maar het is opvallend, dat Elia al enige tijd niet meer op de aarde was. Het eind van zijn aardse leven wordt verteld in 2 Koningen 2 tussen het begin van de regering van Ahazia van Juda1 dat viel in het 17e jaar van Josafat van Juda, en Josafats 18e jaar in 2 Koningen 3. Elia is dus aan het eind van de regering van Josafat in de hemel opgenomen. Elia heeft dus de slechte daden van Joram, de zoon van Josafat, niet meegemaakt. Toch kent hij veel bijzonderheden.

Natuurlijk is dat geen probleem. De vraag, of God in staat is de toekomst te kennen en daarover mededelingen te doen, is geen logische vraag. Je kunt toch niet serieus veronderstellen, dat God dat niet kan!

Als je het bestaan van God aanneemt, ligt daarin opgesloten, dat God bovennatuurlijke mogelijkheden bezit. Bij het behandelen van profetie uitsluiten, dat God de profeet mededelingen heeft gedaan, is het bestaan van God ontkennen.

Bovendien geeft de Bijbel nog verdere voorbeelden van inzicht van profeten in details van toekomstige gebeurtenissen. Jesaja (Jesaja 45) kende de naam van Kores/Cyrus eeuwen voordat Kores regeerde.

De betreffende profetie van Jesaja na de tijd van Kores dateren betekent God ontkennen.

Daniël2 kende, ook eeuwen op voorhand, de handelingen van de koningen van Groot-Syrië en Egypte.

Alleen als God niet zou bestaan, zouden deze profetieën super-laat gedateerd moeten worden.

En het Bijbelboek Openbaring laat zien, dat God de mogelijkheid bezit om in de eerste eeuw Johannes te laten zien wat ook voor ons nog moet gebeuren.

Er is dan ook geen probleem om aan te nemen, dat Elia de brief aan Joram geschreven heeft en bijvoorbeeld Elisa de opdracht gegeven heeft deze op het geschikte moment aan Joram te sturen.

Dat God iets kan en zulk een mogelijkheid ook in het verleden gebruikt heeft, betekent nog niet, dat Hij altijd dezelfde methode gebruikt. Betreffende de brief aan Joram bestaat er namelijk nog een mogelijkheid.

Hebreeuwse tweedelige namen kunnen namelijk omgekeerd worden. Jo-chanan en Chanan-jah zijn verwisselbaar. Zo wordt bijvoorbeeld ook de koning die in Kronieken Jo-jachin heet, bij Jeremia Kon-jahoe3 genoemd.

Zo had ik al lang geleden 4 het vermoeden, dat Elia (Eli-jah) en Joël (Jo-el) verwisselbare namen zijn. Beide betekenen ‘Jahweh is God’. Over de “extra” i in Eli-jah zal ik iets verder handelen. De profeet Joël kan een tijdgenoot van Joram geweest zijn. God kan Joël de opdracht gegeven hebben om zijn visie over Joram in een brief aan Joram te sturen. Tot hier wat ik destijds al vermoedde.

Deze procedure vergt ook bovennatuurlijk contact tussen God en een profeet. Er is geen reden om te kiezen, dat de brief van de “echte” Elia afkomstig was, omdat dit een bovennatuurlijk aspect meer vergt: Elia kende de daden van Joram niet eens. Joël wel. God wil de mens het niet onder alle omstandigheden zo moeilijk mogelijk maken om iets te aanvaarden.

Zo blijven er nu nog twee zaken te bespreken:

  • de i in Eli-jah
  • of de inhoud van het boek van Joël bij de tijd van Joram past

De i in Eli-jah

De i achter El kan ‘mijn’ betekenen. Eli-jah betekent dan ‘mijn God is Jahweh’. Deze betekenis is de normaal opgegeven betekenis van de naam. Jo-ël heeft deze i niet. Kan de naam Joël dan corresponderen met Elia?

Een naam als Melchi-zedek heeft ook een i op de grens van de twee delen. Hier is echter de functie van de twee delen ten opzichte van elkaar anders. Melchi-zedek is ‘Koning van de gerechtigheid’. En inderdaad verklaren grammatica’s de i ook als aanduiding van dit van de 5.

Lettinga 6 schrijft over een andere functie van de i. Hij ziet erin een oude hulpklinker, een klinker dus die het uitspreken vergemakkelijkt had of de welluidendheid van de naam verbeterde. Hij noemt voorbeelden uit Genesis 49: 11 en Psalm 123: 1, waar de i niets te doen heeft met het uitdrukken van van de.

Ook in de grammatica van Joüon en Muraoka7 wordt geschreven over het gebruik van de i zonder de betekenis van de. De i zou ritmische waarde hebben. Ook dat gaat over welluidende uitspraak.

En inderdaad, Elia klinkt beter dan Elja en Eliëzer beter dan El-ezer.

Het boek Joël, geschiedenis of aanbod van God?

In het boek Joël vinden we de volgende lijn van gedachten

° 1: 2-14    Sprinkhanen, te weinig regen en honger. Bekering zou de oplossing brengen.

° 1: 15-20  De situatie is een waarschuwing, dat “de Dag” komt.

° 2: 1-11    Oproep tot bekering. Beschrijving van de Dag. Er komen supersprinkhanen.

° 2: 12-17  Maar men kan ontkomen, als de bekering volgt.

° 2: 18-22  God stelt de Dag uit.

° 2: 22-27  a  De leraar tot gerechtigheid

b  Welvaart

° 2: 28-32 of in andere vertalingen 3: 1-5

a  Belofte van de Heilige Geest

b  De uitgestelde Dag komt toch

° 3: 1-21 of 4: 1-21

Uitvoerige toekomstprofetie

De vertaling “leraar tot gerechtigheid” is niet zeker. De Hebreeuwse tekst laat ook toe te vertalen met “regen die gegeven wordt omdat dat rechtvaardig is”. Maar in de Joodse traditie kiest men bij voorkeur voor de vertaling “leraar tot gerechtigheid”. Ook in Johannes 3: 3 ziet het ernaar uit, dat Nicodemus vraagt, of Jezus de leraar tot gerechtigheid is 8.

Belangrijker is de vraag, hoe de aangeduide passages te verstaan zijn. Wordt er beschreven, wat destijds gebeurd is? Of gaat het om een aanbod van God, waarop in de geschiedenis misschien niet zo gereageerd is als God wel wenste? Anders gezegd: wat is de volgende passage; beschrijving wat toen gebeurd is of een suggestie om het zo te organiseren?

Blaast de ramshoorn op Sion, heiligt een vasten, roept een plechtige samenkomst bijeen. Vergadert het volk, heiligt de gemeente, roept de ouden bijeen, vergadert de kinderen en de baby’s. Laat de bruidegom uit zijn kamer treden en de bruid uit haar bruidsvertrek. Laat de priesters, de dienaren van Jahweh, tussen de voorhal en het altaar wenen en zeggen: Spaar, Jahweh, uw volk en geef uw erfdeel niet prijs aan de smaad, zodat de heidenen met hen zouden spotten. Waarom zou men onder de volken zeggen: “Waar is hun God?”.” Joël 2: 15ff.

Lezen we bij Joël wat zo gebeurd is, dan zouden we in de boeken Koningen en Kronieken, alles uit het boek Joël of toch tenminste belangrijke details kunnen terugvinden. De droogte en een daarmee samenhangende geloofsvernieuwing van het volk zou toch niet overgeslagen worden.

Zou het zo zijn, dat God via Joël een aanbod deed dat niet geaccepteerd zou zijn, dan vinden we niet alles terug. Dit tweede geval is zeer zeker ook mogelijk. Bij Jeremia vinden we een minder bekende tekst:

“Het ene ogenblik doe Ik over een volk en een koninkrijk de uitspraak, dat Ik het zal uitrukken, afbreken en verdelgen.

Maar bekeert zich dit volk waarover Ik een uitspraak deed, van zijn boosheid, dan zal Ik berouw hebben over het kwaad dat Ik hun dacht aan te doen. Het andere ogenblik doe Ik over een volk en een koninkrijk de uitspraak, dat Ik het zal bouwen en planten.

Maar, doet het wat kwaad is in mijn ogen door niet naar mijn stem te horen, dan zal Ik berouw hebben over het goede waarmede Ik had gezegd hun te zullen weldoen. Jeremia 18: 7vv.

Hoe God gaat uitvoeren wat Hij als zegen of straf heeft aangekondigd, hangt dus inderdaad van de reactie van het volk af. Ook bij Joël blijkt dat, want eerst kondigt God de Dag aan en later stelt Hij die uit. Verdere bespreking van dit thema is te vinden in een artikel van mij 9.

Een periode van droogte vinden wij in de geschiedenis van Elia (1 Koningen 17ff.). Een andere vinden we bij Amos (Amos 4: 6ff), maar hij was profeet in Israël, niet in Juda. Amos leeft wel later dan de tijd van Elia, maar het is mogelijk, dat hij de hongerperiode uit Elia’s tijd in herinnering terugroept. Het was tenslotte een ernstige zaak die men niet snel vergeten zal hebben.

In de tijd van Elia was het 3½ jaar droog (Jacobus 5: 17) en die ellende stopte, toen het volk (van het rijk Israël) God koos en niet de Baäl.

Toen het gehele volk dat zag, wierpen zij zich op hun aangezicht en zeiden: “Jahweh, die is God! Jahweh, die is God!” 1 Koningen 18: 39

Een andere periode van droogte zie ik niet in de periode van de koningen. Natuurlijk was het ook in Juda droog, toen Israël in Elia’s tijd geen regen kreeg. Dezelfde droogteperiode kon dus ook in Juda als waarschuwing gegolden hebben. Dan hadden we mogelijk Elia met zijn waarschuwingen in Israël en Joël in Juda: twee profeten met “dezelfde” naam, maar toch een beetje anders, zoals ook Juda en Israël hetzelfde waren, maar toch een beetje anders.

Toen Israël gunstig reageerde, begon het te regenen. De droogte was voorbij, natuurlijk ook in Juda. Alleen had Juda zich niet bekeerd en zo kunnen we de gang van zaken die Joël aangekondigd had, niet terugvinden in de geschiedenis van Juda. Joëls profetie bleef zo een aanbod en een suggestie van God.

God leeft buiten de tijd. Dat betekent, dat Hij onze toekomst al gezien heeft. Het betekent ook, dat Hij tegenover mensen, die in de tijd leven, zich gedraagt alsof Hij in de tijd leeft. Zo kondigt Hij plannen aan en doet Hij soms een aanbod – plannen en aanbiedingen waarvan Hij soms al weet, dat de mensen er niet op ingaan, maar die Hij toch eerlijk aanbiedt. De beslissing ligt bij de mensen.

Dit lijkt vreemd. Maar in het Nieuwe Testament is er een bekend geval op dit gebied, een geval dat “iedereen” kent. Als het Joodse volk (of hun leiders?) Jezus niet als Messias aanvaarden, biedt God het Evangelie eerst aan de niet-Joden aan. Gods plan op dit punt is duidelijk veranderd. Heeft God dan grillen? Er wordt toch vaak geleerd, dat God onveranderlijk is?

God is kennelijk niet onveranderlijk. Wij hebben voorbeelden gezien dat Hij aanvankelijke plannen wel verandert. Maar grillen heeft Hij niet. Zijn uiteindelijke doel bereikt Hij soms langs een andere weg. En zijn handelwijze in het persoonlijk gericht verandert Hij niet. De voorwaarden voor iemands eeuwige bestemming blijven gelijk.

Wie was de Leraar tot gerechtigheid?

Bij Joël ziet het ernaar uit, dat de Leraar tot gerechtigheid na de bekering van het volk zou gaan optreden. In de çe eeuw vinden we echter eerder een Leraar tot gerechtigheid die de bekering veroorzaakte: Jojada. En zo zien we ook bij andere geloofsvernieuwingen. Bij Jojada duurde de goede ontwikkeling totdat hij stierf. En zo was het ook tijdens andere koningen. Het eind van hun leven bracht afval of onverstandig gedrag. En ook zo werden niet alle beloofde zegeningen werkelijkheid in de volgorde die Joël aangeeft.

De vijanden van Juda die Joël noemt

Om de tijd van Joël te bepalen is het nuttig om na te gaan, of de vijandige volken die Joël noemt, terug te vinden zijn in de geschiedenis van Juda.

Hier rijst onmiddellijk een eerste probleem. De Bijbel noemt niet alle oorlogen waaraan de koningen deelgenomen hebben. Het doel van de geschiedschrijving in de Bijbel is namelijk niet om een complete geschiedenis te geven van de behandelde koningen. Er wordt voornamelijk een beoordeling van hun optreden gegeven getoetst aan Gods normen. Verscheidene keren verwijst de Bijbel mensen met geschiedkundige belangstelling naar andere geschriften10. Bekend is ook – en dit illustreert wat we juist geschreven hebben –, dat bijvoorbeeld Achab deelgenomen heeft aan een coalitie tegen Salmanassar III 11 die de Bijbel niet vermeldt. We vinden bij Joël de volgende vijanden

“Ik zal van u wegdrijven die uit het Noorden en hem verjagen naar een dor en woest land, zijn voorhoede naar de oostelijke zee en zijn achterhoede naar de westelijke zee, en zijn stank zal opstijgen en zijn vuile lucht zal opstijgen, want Hij heeft grote dingen gedaan.” Joël 2: 20ff.

Uit het Noorden komen in het Oude Testament vooral de Assyriërs of de Babyloniërs. Zij wonen niet ten noorden van het Beloofde Land, maar meden met hun legers uiteraard de woestijn waardoor ze hadden moeten trekken, als ze de kortste weg kozen. Ze kwamen daarom via Syrië uit het Noorden. Maar bij Zacharia vinden we de mogelijkheid, dat niet altijd Assyriërs of Babyloniërs bedoeld zijn. Er zijn twee plaatsen waarvan de tweede verdergaat op de eerste.

“Hierop riep hij mij toe en sprak tot mij: Zie, die uitgegaan zijn naar het Noorderland brengen mijn Geest in het Noorderland tot rust (הניחו).” Zacharia 6: 8

“….. en Damascus is zijn rustplaats (מנחתו).” Zacharia 9: 1

De beide Hebreeuwse woorden die hierboven staan, houden verband met hetzelfde werkwoord מנח (manach), wat het gemakkelijk maakt om correspondentie tussen beide teksten te realiseren.

Daarmee kunnen “die uit het Noorden” behalve Assyriërs of Babyloniërs ook Arameeërs zijn. Overigens stelden de Babyloniërs in de tijd waarover wij het hebben, niet veel voor.

“En voorts, wat wilt gij van Mij, gij Tyrus en Sidon en alle landstreken van Filistea? Wilt gij Mij vergelding bewijzen? Maar indien gij het Mij vergelden wilt, snel, ijlings zal Ik de vergelding op uw eigen hoofd doen nederdalen. Want gij hebt mijn zilver en mijn goud weggenomen, mijn kostbare schatten naar uw tempels gebracht, en de kinderen van Juda en van Jeruzalem hebt gij verkocht aan de Grieken, om hen ver van hun gebied weg te voeren. Zie, Ik zal hen doen opstaan uit de plaats waarheen gij hen verkocht hebt, en Ik zal de vergelding op uw eigen hoofd doen nederdalen: Ik zal uw zonen en uw dochters verkopen in de hand der kinderen van Juda, en dezen zullen hen verkopen aan de inwoners van Sjeba, naar een ver verwijderd volk, want Jahweh heeft het gesproken.” Joël 3: 4-8 of 4: 4-8

We vinden hier als echte vijanden Tyrus, Sidon en de Filistijnen. De Grieken zijn niet direct betrokken, maar Zacharia kondigt toch een vergelding aan. In Zacharia’s tijd was Alexander de Grote nog lang niet geboren, laat staan, dat diens opvolgers er al geweest waren. Die zullenn dus vermoedelijk niet bedoeld zijn bij Zacharia.

“Want Ik span Mij Juda, op de boog leg Ik Efraim, en wek uw kinderen, o Sion, op tegen uw kinderen, o Griekenland, en maak u als het zwaard van een held.” Zacharia 9: 13

‘Aan de inwoners van Sjeba’ is in het Hebreeuws לִשְׁבָאיִם (lisjva’iem). Dit zijn bewoners vanשְׁבָא (Sjva’), wat wij beter kennen als Scheba of Sjeba, waar de bekende bezoekster van Salomo vandaan kwam. De Septuaginta heeft voor Scheba Σαβα (Saba). Vandaar, dat sommige moderne Bijbelvertalingen ook Sabeeërs hebben. De Sabeeërs vindt men op het Arabisch schiereiland.

Hoe het ook zij, de Sabeeërs staan niet genoemd als vijanden van Juda. Blijven dus de Assyriërs, Arameeërs, Tyrus, Sidon, de Filistijnen en eventueel de Grieken. Er wordt wel vermeld, dat de Assyriërs of de Arameeërs op een wonderlijke wijze ondergegaan zijn.

Vijanden van Juda in Jorams tijd

In Jorams tijd, de tijd waarin de brief van Elia aankwam dus, worden in 2 Kronieken 21 als vijanden genoemd

° Edom,

° die Filistijnen

° ‘de Arabieren, die naast de Koesjieten woonden’.

Edom vinden we niet bij Joël, maar bij Obadja hebben zij een eigen veroordeling

Filistijnen noemt Joël wel.

‘Arabieren, die naast de Koesjieten woonden’ leveren een probleem op. De Koesjieten woonden in wat nu Soedan heet en in het zuiden van Egypte. Daar kennen wij geen Arabieren. Koesjieten worden niet vermeld op het Arabisch schiereiland. Moeten we dan misschien de Rode Zee tussen Arabië en Soedan buiten beschouwing laten? Zonder de Rode Zee wonen er Arabieren “naast” de Koesjieten.

Aan de andere kant is Sjeba, de stamvader van de bewoners van Sjeba, een kleinzoon van Koesj (1 Kronieken 1: 9). Dan wonen er op het Arabisch schiereiland toch Koesjieten, al worden ze niet met zoveel woorden zo genoemd.

Er is nog een oplossing. In het Grieks heten de Koesjieten Ethiopiërs, hoewel ze niet in het huidige Ethiopië woonden. Ook in moderne vertalingen van de Bijbel vindt men soms Ethiopiërs voor Koesjieten. Homerus doet op de eerste bladzijde van de Odyssee een bekende mededeling over hen. Zeus roept de goden samen, maar Poseidon komt niet, want hij gaat de Ethiopiërs bezoeken:

ἀλλ᾽ ὁ μὲν Αἰθίοπας μετεκίαθε τηλόθ᾽ ἐόντας,

Αἰθίοπας τοὶ διχθὰ δεδαίαται, ἔσχατοι ἀνδρῶν,

οἱ μὲν δυσομένου Ὑπερίονος οἱ δ᾽ ἀνιόντος,

maar hij is naar de Ethiopiërs gegaan die ver weg wonen,

de Ethiopiërs die in tweeën gedeeld zijn, de uitersten van de mensen,

sommigen bij de ondergang van de zon en anderen bij de opgang

Homerus, Odyssee I 22-24

Hierover is veel gespeculeerd. Heetten de Afrikaanse volken aan de Atlantische Oceaan ook Ethiopiërs? Maar er woonden ook Ethiopiërs aan de andere kant van het Arabische schiereiland, in het zuiden van het huidige Pakistan. Die Ethiopiërs woonden voor de Grieken uit Homerus’ tijd inderdaad ver weg, mogelijk in hun voorstelling aan het eind van de wereld die ze toen min of meer kenden.

Heel wat Griekse en Latijnse schrijvers12 hebben naast die oostelijke Ethiopiërs zelfs Arabes of Arabii. Curtius Rufus heeft hier Arabitae 13. Zie onderstaande kaart uit de bekende Orbis terrarum antiquus 14.

↑       Ethiopiërs        ↑    ↑Arabieren↑Indus↑

 

De vraag is natuurlijk, of deze Arabieren, uit Zuid-Pakistan (!!), legers naar het Joodse land gestuurd hebben. Dan lijken de Arabieren op het Arabisch schiereiland naast de Koesjitische bewoners van Sjeba betere kandidaten.

Intussen kunnen we op de oorspronkelijke vraag antwoorden, dat in Jorams tijd alleen de Filistijnen uit Joëls vermeldingen in de geschiedenis voorkomen.

Vijanden van Juda na Joram

Lezen wij verder in de geschiedenis van Juda, dan waren er soms koningen die het volk bij God terugbrachten. Maar het hele pakket met positieve zaken dat Joël mag aankondigen, vinden wij niet terug. Zelfs moet telkens weer de aftocht van vijandige legers afgekocht worden.

Hetzelfde geldt voor Joas. Na een kort intemezzo van Ahazia en Athalia brengt Joas onder leiding van Jojada grote verbeteringen, maar zoals andere koningen verlaat hij God aan het eind van zijn regering. En zo zijn ook in zijn tijd net alle beloftes gekomen.

Vijanden van Juda juist voor Joram

Eigenlijk past de tijd van Josafat, de vader van Joram, nog het beste. Hij stond positief tegenover God. Zijn vader Asa had het volk ook formeel tot een bekering gebracht. De Filistijnen en de Arabieren brachten hem schatting. Aram werd overwonnen evenals de volken uit het huidige Jordanië. Maar het gaat niet verder. De hele rij zegeningen die Joël aankondigde, vinden wij ook hier niet terug. Dat betekent m.i. niet, dat het onmogelijk is, dat Joël in deze tijd geleefd heeft. Men kan God niet verplichten onmiddellijk de hele rij zegeningen te geven. De tijd die God neemt,

duurt soms lang. “Wij hebben ons bekeerd, zoals U wilde, en nu bent U juridisch verplicht om onmiddellijk alles te geven wat Joël beloofd heeft” geldt in onze huidige “maatschappij”, maar niet tegenover God. Hij laat zich niet klemzetten. Josafat heeft aan het eind van zijn leven niet altijd positief geleefd en of het volk echt bekeerd was, …..

Conclusie datering van Joël

Er is geen tijd te vinden waarin alle omstandigheden die Joël noemt, aanwezig zijn. Een strak bewijs voor de tijd (datering) waarin Joël leefde, is daarom niet mogelijk.

De latere koningen moesten vaak de vrede kopen, zelfs Hizkia. Joël zou dan beter passen bij een vroegere tijd.

De “kleine” profeten staan niet in een strikt chronologische volgorde. Toch staan de latere wel achteraan. Joël past dus eerder vroeg.

Het is daarom beslist niet onmogelijk, dat de brief van “Elia” door een wat oudere Joël geschreven is, een Joël die eerder past bij Josafat of zelfs Asa – zoals het evenmin onmogelijk is, dat de brief door de echte Elia geschreven is.

 

Voetnoten

  1. 1 Dit was al vermeld in 1 Koningen 22: 52vv.
  2. [Daniel 11: 2vv
  3. 2 Kronieken 36: 9 יְהוֹיָכִין  en Jeremia 22: 24 כָּנְיָהוּ
  4. Destijds nogal overhaast gebruikt in A. Dirkzwager, Author’s Note to the Editor’s Note, Catastrophism & Ancient History, VIII 2, 1986
  5. Gesenius – E. Kautzsch, Hebräische Grammatik, Leipzig 190227, p. 252 f., Joüon-Muraoka, Gramática del Hebreo Bíblico, ohne Stadt und Jahr, S. 293
  6. J.P. Lettinga, Grammatica van het Bijbels Hebreeuws, Leiden 19768, S. 53, § 25g
  7. Gesenius – E. Kautzsch, Hebräische Grammatik, Leipzig 190227, p. 252 f., Joüon-Muraoka, Gramática del Hebreo Bíblico, ohne Stadt und Jahr, S. 293
  8. A. Dirkzwager, OT in NT, hoofdstuk 1, https://www.academia.edu/34528160/OT_in_NT_Een_hermeneutisch_exegetische_studie_over_aanhalingen_uit_en_toespelingen_op_het_Oude_Testament_in_het_Nieuwe_Testament
  9. A. Dirkzwager, Komen de Bijbelse voorspellingen wel uit?, https://www.academia.edu/44068227/Komen_de_Bijbelse_voorspellingen_wel_uit
  10. Dit betekent uiteraard wel, dat de feiten die de Bijbel wel noemt, historisch zijn. Zie A. Dirkzwager, “De Bijbel bedoelt geen geschiedenis te vertellen” Waar of niet waar?, https://www.academia.edu/38475269/_De_Bijbel_bedoelt_geen_geschiedenis_te_vertellen_Waar_of_niet_waar
  11. J.B. Pritchard, Ancient Near Eastern Texts Relating to the Old Testament, Princeton New Jersey 19693, S. 279
  12. Een overzicht geven de noten bij Arrhianus, Historia Indica 21. 8 in C. Müllerus, Geographi graeci minores I, Parisiis 1882, p. 335
  13. IX 10. 5
  14. Alb. van Kampen, Orbis terrarum antiquus, Gothae 18882, Tabula 5

Abonneer je op onze maandelijkse nieuwsbrief!