
De gemiddelde kerkganger realiseert zich niet of nauwelijks dat de Bijbel eigenlijk een verzameling van boeken is, 39 voor het Oude en 27 voor het Nieuwe Testament. Deze 66 boeken vormen samen het ene Woord van God. Echter, voor menige bijbelwetenschapper is de Bijbel niet meer dan een verzameling van boeken van het oude Israël en de vroege kerk. De canon, die grens trekt tussen boeken die wel en niet bij de Bijbel behoren, wordt als een louter kerkelijke beslissing gezien.1
De canoniciteit van Bijbelboeken zegt dan alleen iets over de wijze waarop de christelijke kerk deze boeken waardeert maar niets over die boeken zelf. In deze zienswijze had de canon er ook anders uit kunnen zien. Zonder het goddelijke karakter en de inspiratie van de nieuwtestamentische boeken te ontkennen is de positie van Rome dat wij het gezag van de Schrift aanvaarden op het gezag van de Kerk. De Kerk gaat aan de Schrift vooraf.
Over de canon van het Nieuwe Testament schreef de Amerikaanse nieuwtestamenticus Michael J. Kruger een belangwekkende studie. De reeds geschetste zienswijze typeert Kruger als de gemeenschapsgeoriënteerde visie. Eén van de bezwaren ertegen is dat de consensus binnen de christelijke Kerk zoals die zich in de vierde eeuw na Chr. aftekende, over de grenzen van de canon van het Nieuwe Testament de enige maatstaf wordt voor canoniciteit. De rooms-katholieke geeft dan aan deze consensus een kerkelijk en daarmee voor haar goddelijk fundament, terwijl het voor historisch-kritische bijbelwetenschappers een louter historische constatering is.
Concreet betekent dit onder andere dat het aanwijzen van samenhangen tussen nieuwtestamentische boeken eigenlijk alleen iets zegt over de wijze waarop de christelijke kerk met deze boeken is omgegaan. Dat is het bezwaar dat Kruger aanvoert tegen de canonieke benadering van de bekende bijbelwetenschapper Breward Childs.
Childs heeft de tekorten van de historisch-kritische benadering van de Schrift aangevoeld, maar die niet principieel overwonnen. Voor hem is de canon maatgevend maar dan als een van buiten af aan de bijbelse geschriften door de kerk opgelegde norm
Echter, de nieuwtestamentische boeken werden reeds vanaf hun ontstaan als gezaghebbend gezien. In de nieuwtestamentische geschriften hoorde de christelijke kerk de apostolische boodschap. Dat verklaart dat er een tweede benadering is die bij de beantwoording van de vraag naar de canoniciteit van de nieuwtestamentische boeken niet allereerst vraagt naar de kerkelijke aanvaarding maar let op hun oorsprong. Is deze apostolisch?
Meer dan eens wordt dan naar een canon in de canon gezocht. Wie dat doet, kan in zekere zin aansluiten bij Luther. Die sloeg bepaalde nieuwtestamentische boeken minder hoog aan. Dat gold met name de brief van Jacobus. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat dit voor Luther betekende dat hij betwijfelde of bepaalde boeken wel terecht als apostolisch en canoniek werden gezien.
Onder andere de bekende Amerikaanse gereformeerde theoloog Benjamin B. Warfield was ervan overtuigd dat wij van alle nieuwtestamentische bijbelboeken kunnen aantonen dat zij óf door een apostel óf door een directe medewerker van één van de apostelen was geschreven. Kruger heeft als bezwaar tegen deze benadering dat zij al te zeer een neutraal beroep op de feiten suggereert.
Ongetwijfeld is het waar dat lang niet iedere bijbelwetenschapper van de apostolische oorsprong van elk nieuwtestamentisch boek overtuigd is. Dat neemt niet weg dat, zoals Kruger ook zelf laat zien, er tal van argumenten zijn aan te voeren. De veelgehoorde bewering dat de eerste generaties christenen pseudepigrafie aanvaardbaar achten, blijkt onhoudbaar te zijn.
Een boek waarvan men niet kon geloven dat het door een apostel of één van zijn medewerkers was geschreven, bleef buiten de canon. Dat de tweede brief van Petrus als canoniek werd aanvaard, is verbonden met het feit dat het auteurschap van de apostel werd erkend. Wie hierin niet kan meegaan, zal feitelijk moeten stellen dat de Vroege Kerk op grond van de criteria die zijzelf hanteerde, ten onrechte bepaalde boeken als canoniek heeft erkend.
Kruger neemt als uitgangspunt voor canoniciteit het goddelijk karakter van de boeken als zodanig. Dat goddelijk karakter blijkt in het bijzonder in de boodschap van deze boeken. De kern van deze boodschap kan worden weergegeven met de zogenaamde geloofsregel waarvan de inhoud overeenkomst met de apostolische geloofsbelijdenis. Kruger spreekt van het zichzelf bewijzende karakter van de canonieke boeken.
Naar mij dunkt verschilt zijn benadering feitelijk heel weinig van de tweede door hem geschetste zienswijze, maar maakt ze wel iets meer duidelijk hoe de boeken van het Nieuwe Testament feitelijk als stem en woord van God werden gehoord. De vier evangeliën en de brieven van Paulus vormden de kern van de boeken van het Nieuwe Testament, waarvan de christelijke kerk de canoniciteit onderkende.
In de nieuwtestamentisch geschriften zelf vinden we aanwijzingen dat de boodschap van de apostelen, die tenslotte schriftelijk werd vastgelegd in deze boeken, van hetzelfde gewicht is als de inhoud van het Oude Testament. Kruger wijst dan op 2 Petrus 3:2.
Daar worden de woorden van de oudtestamentische profeten en het gebod van de Heere Jezus dat door de apostelen is verkondigd, op één lijn gesteld. Daarnaast oppert hij dat met de boeken waarover Paulus in 2 Tim. 4:2 schrijft, rollen met oudtestamentische boeken zijn bedoeld, terwijl de door Paulus genoemde perkamenten afschriften van de brieven van Paulus zelf zijn die de apostel in de vorm van een codex bewaarde.
Als deze vooronderstelling juist is, heeft Paulus heel concreet de aanzet gegeven tot de ontwikkeling die leidde tot de onderkenning van het goddelijke karakter van de nieuwtestamentische geschriften. Onbetwistbaar is dat de christelijke kerk al in een vroeg stadium aan de vorm van de codex de voorkeur gaf.
De verklaring daarvoor moet zijn dat men op deze wijze alle boeken waarvan men het goddelijk gezag onderkende, in één band kon bewaren. Dat was met een rol niet het geval. Het feit dat meerdere codices ook boeken bevatten die niet als canoniek zijn erkend, hoeft hiermee niet in tegenspraak te zijn. Deze boeken plegen namelijk aan het einde van een codex te staan. Dat laat iets van een rangorde zien.
Bij de aanvaarding van de boeken van het Nieuwe Testament zien we vier categorieën van boeken. Allereerst de boeken die alom aanvaard en erkend werden. Daarnaast boeken waarover verschil van mening bestond maar waarvan uiteindelijk alom de canoniciteit is onderkend. Dan gaat het om de brief aan Hebreeën (die Kruger overigens in dit verband niet uitdrukkelijk noemt), Openbaring, 2 en 3 Johannes, Judas, 2 Petrus en Jacobus. Aan andere boeken werd grote waarde toegekend.
Men zag het lezen daarvan als nuttig, maar zij werden niet als canoniek gezien. Dan moeten we denken aan boeken als 1 Clemens, de Didachè, en de Pastor van Hermas. Deze boeken maakten zelf al duidelijk dat zij niet van apostolische oorsprong waren. Tenslotte waren er de ketterse boeken. Dan gaat om gnostische geschriften. Het lezen van deze boeken werd als schadelijk gezien.
Opvallend is dat juist deze boeken in onze tijd vaak veel aandacht krijgen en dat soms als een onderdrukt alternatief voor de canonieke boeken worden gezien. Dat is puur wetenschappelijk al uiterst discutabel. Al de gnostische geschriften stammen uit de tweede eeuw. Dat de Kerk deze boeken niet accepteerde, heeft niet in de laatste plaats te maken met het feit dat zij niet in continuïteit stonden met de boeken van het Oude Testament.
Terecht wijst Kruger erop dat naast apostolische oorsprong ook overeenstemming met en aanvaarding van het Oude Testament een kenmerk is van een canoniek geschrift. Voordat de canon van het Nieuwe Testament door de kerk onderkend werd, had zij al een canon, namelijk de boeken van het Oude Testament.
De studie van Kruger doet recht aan de verschillende aspecten verbonden met de canoniciteit van de nieuwtestamentische Bijbelboeken. Het is ook een voorbeeld van wetenschap verbonden met geloof. Hier zoekt niet het ongeloof begrip, zoals maar in al te veel studies over de Bijbel het geval is, maar het geloof. Dat is een verblijdende zaak.
Voetnoten
- Dit artikel verscheen eerder op de persoonlijke blog van de auteur zelf