Het moeilijke aan de discussie schepping versus evolutie, is de grote complexiteit van het onderwerp. Het raakt veel wetenschappen: theologie, biologie, natuurkunde, scheikunde, geologie en sterrenkunde. Het is voor geleerden haast onmogelijk om het onderwerp vanuit al die gebieden te overzien. Maar al te gauw wordt door theologen geaccepteerd wat de algemene opvatting is op de andere terreinen van wetenschap.
De discussie over schepping en evolutie roept vaak emoties op. Veel ouderen hebben al lang een standpunt ingenomen en bij allerlei jongeren gaven de debatten van de afgelopen tijd meer verwarring dan duidelijkheid. Het geeft aan dat een deel van de mensen genoeg heeft van dit onderwerp en zich liever richt op ander zaken. In de afgelopen tijd ben ik ook betrokken geraakt bij deze discussies. Wat mij daarin opvalt, is de grote moeilijkheidsgraad van het onderwerp: het raakt veel wetenschappen, waaronder de uitleg van Oude en Nieuwe Testament, de biologie (het leven, de erfelijkheid en de variatie van de soorten), de natuurkunde, de scheikunde, de geologie (het ontstaan van de aardlagen) en de sterrenkunde (de oorsprong van het heelal en de lichtjaren). Gezien onze beperkingen is er bijna niemand die al die gebieden overziet en dat betekent ook dat veel christelijke geleerden die op hun eigen vakgebied deskundig zijn, al gauw accepteren wat de algemene opvatting is op de andere terreinen van wetenschap. Een dogmaticus kan dan de afstand van de sterren gebruiken om aan te geven dat de aarde nooit een zes- tot tienduizend jaar geleden geschapen kan zijn, een exegeet kan dan Genesis 1-3 opvatten als polemiek tegen het polytheïsme van de andere volken, want hij accepteert een geleidelijk ontstaan van de soorten. Een natuurkundige gaat uit van herhaalbare proeven in zijn eigen vakgebied en meent dat de geologen voldoende aanwijzingen hebben voor een geleidelijk ontstaan van de aardlagen. Vanwege de beperkingen van onze persoonlijke kennis en de hoge status van de wetenschap in onze maatschappij gaan we allemaal vrij snel uit van allerlei aannamen op gebieden waar we zelf geen verstand van hebben. Het probleem is gewoon te ingewikkeld om alles na te gaan.
Compromissen
Als oudtestamenticus ben ik ervan overtuigd dat de beschrijving in Genesis zich niet laat combineren met de evolutietheorie. Maar van diverse kanten draagt men andere wetenschappen aan om te laten zien dat ik mijn standpunt moet herzien. Is dit terecht? Tijdens mijn studie aan de universiteit in Leiden heb ik ‘van de andere kant’ mijn standpunt ook steeds vernomen: de hoogleraren Oude Testament en Hebreeuws gaven tal van argumenten om te laten zien dat het hier gaat over twee geheel tegengestelde gedachtewerelden. Zelf kozen ze voor de gangbare wetenschap en verwierpen ze de ‘scheppingsmythen’. De hoogleraar dogmatiek dr. H. Berkhof maakte onderscheid in soorten openbaring: sommige zaken staan in het centrum en andere meer aan de rand. De zaken aan de rand zijn niet essentieel voor het christelijk geloof en daar horen ook de scheppingsvoorstellingen bij. Waarmee ik duidelijk wil maken dat ‘orthodoxen’ en ‘vrijzinnigen’ één zijn in hun overtuiging dat er allerlei ongeloofwaardige compromissen gesloten worden met betrekking tot het lezen van de eerste hoofdstukken van Genesis.
Grand Canyon
Vanwege de verbindingen tussen allerlei wetenschappen heb ik mij de afgelopen tijd opnieuw verdiept in de biologie en voor het eerst in de geologie. In die kennisname valt mij op hoezeer beide wetenschappen bepaald worden door onbewezen aannamen als het gaat over het verleden. Ik beperk me nu tot de geologie. Na diverse boeken hierover gelezen te hebben met uiteenlopende standpunten, om thuis te raken in de problematiek, had ik in juli het voorrecht met een groep christelijke wetenschappers een week door de Grand Canyon in Amerika te trekken en daar de aardlagen te bestuderen. De gangbare opvatting is dat de Caloradorivier deze grote canyon (‘rotskloof’) uitgesleten heeft, maar er zijn talrijke tegenargumen¬ten. Zo ligt de oorsprong van de rivier lager dan het plateau waardoor de rivier gaat, zijn diverse canyons in een verkeerde richting uitgesleten en is de canyon op bepaalde plaatsen 27 kilometer breed. Een verklaring door een zeer grote catastrofe zoals de zondvloed is veel aannemelijker. De onderste rotslagen komen schuin uit de aarde, maar zijn horizontaal gelijk gemaakt en daarop liggen honderden meters sedimentrotsen (rotsen die gevormd zijn door bezinksel). In de onderste rotsen zijn geen fossielen te vinden, maar wel in de sedimentlagen. De geoloog Andrew Snelling acht het waarschijnlijk dat de onderste rotsen gevormd zijn bij de schepping en later opgestuwd. Volgens de gangbare verklaring is de vorming van de sedimentrotsen een proces geweest van miljoenen jaren en ontbreekt een periode van ongeveer een miljoen jaar tussen de onderste rotsen en het sediment. Het is echter merkwaardig dat de aansluiting van de rotslagen perfect is en geen enkel spoor van erosie vertoont. Op grond van een recente vulkaanuitbarsting in St. Louis (in 1980)is duidelijk dat de honderden meters sediment gemakkelijk in een jaar afgezet kunnen worden en dat in korte tijd in het zachte gesteente een grote canyon gesleten kan worden. De gebruikelijke dateringmethoden op grond van radioactief verval geven hier verkeerde uitkomsten: gesteente van nog geen dertig jaar zou meer dan een miljoen jaar oud zijn! Uit diverse gebogen steenlagen en verzamelingen fossielen is duidelijk dat het water met veel geweld in de Grand Canyon gestroomd heeft.
Het vakgebied van de geologie is aan het veranderen. Een Engelse geoloog geeft zelfs aan dat de geologie anderhalve eeuw ‘gehersenspoeld’ is door het uniformitarisme (Derek Ager). Het is opmerkelijk dat de laatste jaren enige Amerikaanse geleerden veronderstellen dat een enorm meer een groot deel van Amerika bedekte en dat door een dambreuk de Grand Canyon vrij snel is uitgesleten. Dit is uiteraard niet hetzelfde als een verklaring door de zondvloed, maar komt hier wel dichter bij. Op grond hiervan wil ik een pleidooi voeren niet te snel allerlei ‘vaststaande’ wetenschappelijke visies te accepteren om het boek Genesis op een nieuwe wijze te lezen.
Verschillende manieren van lezen van Genesis 1-3
Omdat echter velen uitgaan van de gangbare wetenschap, zijn er allerlei pogingen gedaan om het begin van Genesis anders te lezen dan in de kerkgeschiedenis gebruikelijk was. Dr. Willem Ouweneel onderscheidt in zijn boek De schepping van God heel wat manieren van lezen en daarvan noem ik de meest bekende:
1. Jonge-aardelitteralisme: De ‘letterlijke’ opvatting van Genenis 1, dat de wereld tot ons kwam in zes dagen van 24 uur, is lange tijd, vanaf de latere kerkvaders tot in de 18e eeuw, de gangbare opvatting van christenen geweest. Daarbij wordt aangenomen dat de aarde ongeveer 6000 jaar oud is. Opvallend is dat Ouweneel kiest voor de aanduiding ‘litteralisme’. Volgens hem is de klassieke opvatting geen ‘letterlijk lezen’, maar een te ver doorgevoerd letterlijk lezen, letterlijker dan de auteur bedoeld heeft. Hoe komt hij bij dit standpunt?
2. Oude-aardlitteralisme: dezelfde opvatting als de vorige, maar met dit verschil dat Genesis 1: 1 veel verder terug ligt, en kan wijzen op gebeurtenissen van miljarden jaren geleden. Bij vers 2 of 3 zijn we echter op strikt historische bodem en gaat het over gebeurtenissen van 6000 of 10.000 jaar geleden.
3. Verwant met de vorige opvatting is het reconstructionisme, ook wel ‘restitutietheorie’ of ‘gaptheorie’ genoemd: de aarde werd (i.p.v. ‘was’) woest en ledig, namelijk door een gevallen engel, de satan. Na een bestaan van miljoenen jaren was er een zesdaagse scheppingsweek en schiep God de mens zoals wij die nu kennen. In de voorafgaande ‘leemte’ kunnen de astronomische, geologische en paleontologische vondsten geplaatst worden.
4. Dag-tijdperktheorie: dagen worden gezien als aanduidingen van tijdperken.
5. Kadertheorie: er zijn acht scheppingsdaden van God en de auteur van Genesis heeft deze een literaire vorm (kader) gegeven door ze te verdelen over zes dagen, waaraan de zevende dag als rustdag is toegevoegd. Dit suggereert dat Genesis 1 een bewuste literaire compositie is en niet letterlijk historisch gelezen moet worden. Ook zijn er verschillen in chronologie tussen Genesis 1 en 2 die een strikt letterlijk verstaan in de weg staan.
Vanwege de genoemde opvattingen wordt de laatste tijd veel aandacht gegeven aan het literaire, kunstzinnige karakter van deze Genesishoofdstukken. De vraag kan gesteld worden wat het literaire genre is. In 2008 is een bundel opstellen over Genesis gepubliceerd, waarin creationistische auteurs ingaan op dergelijke vragen: Coming to Grips with Genesis, onder redactie van Terry Mortenson en Thane H. Ury. Daarin bespreekt Steven Boyd drie karakteristieken van deze tekst: 1) een magistrale literaire compositie, 2) een fundamentele theologische verhandeling en 3) een historisch verslag. Over de eerste twee typeringen zijn de meeste exegeten het wel eens, over de derde bestaat veel minder overeenstemming. Herhaaldelijk is in recente beschouwingen de waarschuwing te lezen dat we Genesis niet natuurkundig mogen lezen, of rationalistiseh, of als een wetenschappelijk verslag. Dit is terecht, maar de vraag wordt dan steeds belangrijker hoe we deze hoofdstukken wél moeten opvatten. Het lijkt mij dat er twee belangrijke sleutels zijn: de eerste is hoe de eerste hoofdstukken passen in het geheel van het boek Genesis, en de tweede hoe vroegere, niet-westerse auteurs ze gelezen hebben.
De goede boodschap van Genesis
Het boek Genesis kan omschreven worden als: de vroege geschiedenis van de mensheid, van de schepping tot het ontstaan van het volk Israël. De Schepper van hemel en aarde blijkt dezelfde te zijn als die het volk Israël tot aanzijn roept. Laat de goden van de andere volken plaatselijke heersers zijn, het is de God van hemel en aarde die naar Israël omziet! Deze beschrijving is bedoeld om God te loven en te prijzen. In Genesis staat geen objectieve, wetenschappelijke en afstandelijk beschouwde geschiedenis. De beschreven gebeurtenissen zijn tot onderwijs, vermaning en bemoediging. Het is op zich mogelijk dat er in de weergave van de schepping enige polemische elementen zitten (monotheïsme, tegen verering van zon en maan), maar die vormen niet het hoofddoel, net zo min als dat het hoofddoel van het gehele boek is. Daarom zal de geopenbaarde inhoud toch in zijn geheel een boodschap vormen en is het riskant ons te beperken tot enige hoofdgedachten.
Het gebeurt nogal eens dat lezers onderscheid maken tussen de ‘oergeschiedenis’ in Genesis 1-11 en de meer gewone geschiedenis in Genesis 12-50, of tussen Genesis 1: 1-2:4a en de rest van het boek. Toch is dat vanuit de compositie van Genesis moeilijk te verdedigen. Voor de auteur van Genesis was er vermoedelijk geen onderscheid in historiciteit en genre tussen de eerste en de laatste hoofdstukken. Het is overal God die werkt in schepping en geschiedenis.
In Genesis 1 beziet God zes maal wat Hij gemaakt heeft en noemt het ‘goed’, om te eindigen met ‘en zie, het was zeer goed’ (1:31). De oorspronkelijke goedheid van de schepping kunnen we ook opmaken uit de contrasten in de volgende hoofdstukken. Daar verschijnen woorden als: ‘dood’, ‘vijandschap’, ‘smart’, ‘vervloeking’, ‘dorens’ en ‘distels’. Volgens de evolutietheorie is het kwade en gebrekkige steeds in de schepping aanwezig geweest. Dan is er veel minder duidelijk een breekpunt geweest tussen ‘goed’ en ‘niet meer goed’. Maar wat houdt dan de vervloeking in die door God is uitgesproken over de aarde, zodat die dorens en distels zou voortbrengen? Die waren er volgens de evolutietheorie toch al miljoenen jaren eerder? Ook Romeinen 8:20 is een struikelblok in deze benadering. Het lijden van de schepping wordt daar niet vanaf de begintijd genoemd, maar als iets dat later gekomen is. De schepping is op den duur aan de zinloosheid onderworpen en ziet uit naar het openbaar worden van de kinderen Gods, naar de tijd dat zij bevrijd zal worden van de vergankelijkheid.
Stamt de mens van dieren af?
Steeds vaker wordt door christenen geaccepteerd dat mensen van dieren afstammen. Er zouden op allerlei plaatsen vormen van mensen of ‘mensachtigen’ ontstaan zijn. René Fransen schrijft: ‘Het zou kunnen zijn dat ook Adam en Eva apart zijn gezet uit de vroege steentijdcultuur, om een ontmoeting te hebben met God. Op die manier zou de homo sapiens, de denkende mens, veranderen in de homo divinus, de goddelijke mens.’ De tuin waarin zij leefden, de hof van Eden, zou volgens hem een bijzondere plaats zijn waar regelmatig een ontmoeting met God plaatsvond. Adam en Eva zijn in deze benadering de eersten geweest van een nieuwe klasse mensen. Hun zondeval betreft niet slechts hun lichamelijke nakomelingen, maar betreft de gehele mensheid. De fout van een koning of gezinshoofd kan immers gevolgen hebben voor het hele volk of het hele gezin (Sterrenstof, h. 1). In deze beschouwing wordt Genesis 1-3 erg vrij geïnterpreteerd. Met name de afstamming van de mens van een dier lijkt mij in onoverkomelijke tegenspraak met Genesis 2:7. God formeerde de mens uit de aardbodem en blies een afzonderlijke levensadem in de neus. Zo werd de mens tot een levend wezen. Ook al heeft God zich aangepast aan ons taalgebruik en beeldend gesproken in deze hoofdstukken, er staat niet: God nam een rib van een dier (bijv. een soort aap) en bouwde daaruit de mens. Het is duidelijk dat God de mens in een afzonderlijke scheppingshandeling maakte en daarbij ‘stof’ gebruikte. Op deze punten komt de evolutietheorie in strijd met de weergave in Genesis. En als we een afzonderlijke scheppingsdaad aannemen bij de mens, waarom kan dat dan ook niet bij planten en dieren het geval zijn?
Bij velen die schepping en evolutie willen combineren, is een oprechte behoefte om zo min mogelijk struikelblokken voor christelijke wetenschappers op te werpen. Heeft de kerk niet eerder Galileï afgewezen? Voordat we die weg gaan, is het echter wel nodig onderscheid te maken tussen waarnemingen en projecties. Charles Darwin is niet op de evolutietheorie gekomen door waarneming, maar vooral door de publicaties van zijn grootvader Erasmus Darwin, geschriften die mede ingegeven waren door een sterk anti-christelijke houding. De waarnemingen door de kleinzoon over de variaties binnen de soorten zijn terecht breed geaccepteerd, maar er zitten ook veel andere kanten aan zijn werk. Hij schreef aan T.H. Huxley ‘mijn goede en bewonderenswaardige medestrijder in de verkondiging van verdoemelijke ketterijen’ (dec. 1859) en ‘Mijn goede en hulpvaardige agent voor de verspreiding van het evangelie – dat wil zeggen het evangelie van de duivel’ (aug. 1860). Dit zijn geen woorden die we als een soort humor af kunnen doen, maar geven goed aan wat er in de publieke opinie gebeurde.
Consequenties
Waar komt Genesis 1-3 vandaan? Heeft God Zich zo geopenbaard aan mensen? Dan moeten we het accepteren zoals het bericht tot ons komt, al roept het bij ons veel vragen op. Vanuit die vele vragen mogen we ons verdiepen in de wetenschappen. Hopelijk zijn er velen die de alternatieven die door het creationisme aangedragen worden, serieus willen onderzoeken. Zelf vind ik deze vorm van wetenschap een stuk geloofwaardiger geworden dan in de jaren ’70 het geval was. Diverse theorieën zijn inmiddels vervangen door meer plausibele en beter gefundeerde. Van belang is ook om de beperkte mogelijkheden van de wetenschappen te beseffen. Voor een christen is het belangrijk om uit te gaan van Gods openbaring en daarbij de overtuiging van de kerk der eeuwen te betrekken. Als we kiezen voor een menselijke beschrijving of een kaderopvatting, heeft dat duidelijk gevolgen voor de inspiratieleer. Dat is ook het geval met de Godsleer: dan is God niet meer degene die alles goed geschapen heeft, maar degene die door dood en verderf in een lange reeks van talrijke mislukkingen op den duur nieuwe soorten heeft gemaakt. De opvattingen over de schepping die in Genesis 1-3 beschreven staan, vormen een fundament. Wie het fundament verandert, zal moeten beseffen dat het hierop gebouwde huis nooit hetzelfde kan blijven.
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit Profetisch Perspectief. De volledige bronvermelding luidt: Paul, M.J., 2009, De eindeloze discussie over Genesis 1-3, Profetisch Perspectief 15 (64): 9-13.