De Gewone Catechismus en het ‘evolutie om het even’-antwoord als buitenbeentje

by | jul 22, 2019 | Theologie

In mei dit jaar ben ik begonnen aan een drieluik over de Gewone Catechismus. Eind mei verschenen twee delen en vandaag het laatste deel. We begonnen met een schets van de verontrusting die ontstaan binnen Bewaar het Pand, een stroming binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken, over het ‘evolutieantwoord’ op vraag 25 en op de uitspraken van prof. Huijgen in een interview met het Reformatorisch Dagblad. Het eerste deel is hier te vinden. In het tweede deel bespraken we het citeren van de Beknopte Gereformeerde Dogmatiek van Van Genderen en Velema door prof. Huijgen. Het tweede deel is hier te vinden. In het slotstuk willen we de Gewone Catechismus zelf bestuderen en dan vooral letten op wat deze catechismus zegt over de gebeurtenissen in het bijbelboek Genesis.

De inhoud van de Gewone Catechismus is, afgezien van vraag en antwoord 25 met de daarbij behorende uitleg, mij niet tegengevallen. De Gewone Catechismus kent mooie bewoordingen en bemoedigende teksten. Je merkt een kloppend hart voor het Evangelie ingebed in de trits schepping, zondeval en verlossing (en daarbij behorend de voleinding). De auteurs zouden er verstandig aan doen om vraag en antwoord 25 te verwijderen of te herformuleren. Nu levert dat een tegenstrijdigheid met de rest van de catechismus. Laten we hieronder alle teksten die verband houden met Genesis eens op chronologische volgorde bespreken.1

De schepping

God wordt in de catechismus verschillende keren gezien als onze Schepper (GC 18, GC 24, GC 26, GC 31, GC 37, GC 44, GC 66, GC 67, GC 91). De wereld om ons heen is Zijn schepping (GC 25, GC 30, GC 61). God is een persoonlijke, sprekende en handelende God (GC 18). De HEERE is de God van de hele aarde (GC 20). ‘De aarde en alles erop en eraan is van de HEER.’ De opstellers verwijzen hierbij naar Psalm 24 vers 1 (GC 74). ‘Bij de schepping treedt de Vader naar voren. Hij schept ‘door het Woord’ (Joh. 1) dat is ‘door zijn Zoon’, en meteen is ook de Geest van God erbij (Gen. 1:2; Ps. 104:29-30)’ (GC 21). De Heilige Geest was bij de schepping aanwezig. ‘De hele schepping wordt door de Geest van God gericht op de glorie van God’ (GC 82) Op blz. 56 en 57 wordt de Apostolische Geloofsbelijdenis geciteerd: ‘Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper van hemel en aarde’. De opstellers geven aan dat ze samen ‘met alle andere christenen in de wereldwijde kerk’ geloven ‘in God de Vader, die de wereld gemaakt heeft’. God is de Schepper, de Bron van al het leven, de Bron van ons bestaan (GC 37). Alle variatie tussen planten, dieren en mensen is door Hem bedacht. Hij heeft deze wereld en de mensen daarop tot Zijn eer gemaakt (GC 25). De opstellers geven ook aan dat God deze wereld goed gemaakt heeft (GC 28). GC 23 geeft aan dat wij een geliefd schepsel zijn van de Vader. Waarom noemen we God ‘Vader’? ‘Omdat de Vader van Jezus Christus, die door Zijn machtig Woord licht, land en lucht, ja, al het leven, groot en klein, geschapen heeft, dankzij Jezus Christus ook mijn Vader is.’ Hierbij wordt verwezen naar Genesis 1 en Efeze 1 vers 5. In de uitleg verwijzen ze nog eens naar de schepping. De opstellers geven aan dat God de Maker en Oorsprong van alles is en daarom gezag uitoefent over heel Zijn schepping (GC 24). De wereld draait niet om ons, wij zijn geschapen voor God (GC 38).

We zijn niet aan het toeval overgelaten, omdat de Almachtige in alles voor ons zorgt. ‘Wij eren God als wij zijn handwerk herkennen in de wereld om ons heen. God toont Zijn Vaderschap in de wereld, die als een woonplaats voor de mens geschikt gemaakt is’ (GC 24). In GC 37 wordt nog eens onderstreept dat God als Schepper Zijn schepping niet loslaat. Verderop in de Gewone Catechismus: ‘De eerste gedachte is dat God Zijn schepping niet loslaat, maar voor eeuwig trouw blijft aan datgene waarmee Hij begonnen is’ (GC 91) Volgens de opstellers is geluk geen individuele zaak. Je bent namelijk opgenomen in Gods grote werk van schepping, verlossing en voleinding (GC 12).

Een vraag blijft wel open: waarom kiezen de opstellers op bladzijde 157 bij het opnemen Tien Geboden de tekst van het sabbatsgebod in, terwijl bij de uitleg in GC 70 de tekst van Exodus gekozen wordt? Zonder uitleg is dit verwarrend. Het ‘evolutie om het even’-antwoord volgt hieronder bij de bespreking van GC 25.

Adam en Eva

Volgens de opstellers van de Gewone Catechismus werd de mens geschapen op de zesde dag en was de zevende dag, de rustdag voor hem de eerste. Hierbij verwijzen ze naar Genesis 2 vers 2-3 (GC 70). Wij mensen zijn naar Gods Beeld gemaakt (GC 30, GC 72). Bij de eerste mens werd de Geest als levensadem ingeblazen (GC 30). Verderop in de Gewone Catechismus wordt ook aangegeven dat God de eerste mens de levensadem inblies. Het is volgens de opstellers daarom dat ‘het leven vanaf het allereerste begin beschermwaardig’ is. ‘Nog altijd laat elk mensenleven iets zien van Gods scheppende kracht. (…) Door het leven als geschenk van God te aanvaarden, leren wij ook omgaan met beperkingen en kwetsbaarheid. Om die reden kan ook het levenseinde uit Gods hand ontvangen worden’ (GC 72). ‘Wij zijn gemaakt om zo te leven dat wij gericht zijn op God, onze Schepper’ (GC 91). God zelf heeft ons oor gemaakt en daarom zal Hij ook zeker naar onze gebeden luisteren (GC 33). Christus wordt in de Gewone Catechismus de tweede Adam genoemd (GC 30).

De zondeval

Verwijzend naar de klassieke filosofie van Aristoteles geven de auteurs aan dat het streven naar geluk wezenlijk is voor de mens en dat geluk in principe binnen het bereik van de menselijke mogelijkheden ligt. Maar het ‘christelijk geloof breekt met dit ideaal’. Want al aan het begin van de mensheid kwam er een breuk. Doordat Adam en Eva gehoor gaven aan de woorden van de slang heeft de mens ‘zich losgemaakt van God, die zijn ware leven was’ (GC 3) Ze verwijzen hierbij zowel naar Genesis 3 vers 17 als naar de Nederlandse Geloofsbelijdenis artikel 14. We zijn een gevallen zondaar geworden die geliefd wordt door de Zoon (GC 23).

De opstellers schetsen drie nare gevolgen van de zondeval (GC 3):
(1) Gerbokenheid: we ondervinden tegenslag en mislukking.
(2) Tekort: we doen elkaar tekort en zijn de volmaakte gemeenschap met God kwijtgeraakt.
(3) Schuld: het kwaad dat wij bedrijven en waarvoor God ons aansprakelijk houdt is onze eigen schuld. Schuld heeft te maken met de verbroken eenheid tussen God en de mens (GC 4).

Maakt dat ons hopeloos? Nee, maar het leert ons af te zien van onszelf en op te zien naar Christus.

In antwoord op vraag 28 waar het kwaad vandaan komt geven de opstellers aan dat de wereld wel goed gemaakt is maar dat het kwaad in de wereld gekomen is omdat wij ons geluk niet langer meer zochten in God. Maar ‘door te luisteren naar de duivel, de grote leugenaar en Gods tegenstander’ hebben wij ‘de onbeheersbare macht van zonde, kwaad en dood over onszelf en de hele menselijke wereld afgeroepen’. Hierbij verwijzen de opstellers naar Genesis 3 vers 5. De auteurs willen niet alles op het bordje van de duivel alleen schuiven, maar zien satan wel als realiteit en grote tegenstander van God. ‘Tussen God en ons staat een tegenstander die alleen maar op chaos uit is.’ We zijn daarmee niet machteloos geworden ‘Elke keer als wij kiezen tegen God, tegen het goede en elke keer als wij op de hand van het kwaad zijn, het goede niet willen zien of het kwade te groot maken – kiezen wij tegen Gods goedheid en stellen we ons aan de kant van Gods tegenstander.’ De schrijvers noemen het tragisch dat de macht van de zonde onbeheersbaar is geworden. ‘Als God het niet verhindert gaan de wereld en wijzelf daaraan onderdoor’ (GC 28). De gebrokenheid maakt deze wereld nog kapotter dan deze al is. ‘Zelfs de mooiste dingen in de wereld – vreugde, liefde en gezondheid – worden voortdurend bedreigd en aangevreten door het kwaad.’ De auteurs willen met dit leerstuk over de zondeval niet in een mineur eindigen. Ze wijzen naar Gods Zoon en naar Gods Plan. God heeft eeuwenlang toegewerkt naar de menswording van Zijn Zoon. De beslissende dag is daarom, volgens de opstellers, niet de dag waarop de mens viel, maar de dag waarop de nieuwe mens opstond. Jezus Christus heeft het kwaad overwonnen (GC 29).

Volgens de opstellers is de mens geschapen naar Gods Beeld, maar is dit mooie beeld aan scherven gevallen. ‘God schiep de mens die op Hem zouden lijken. Door onze val in zonde is ook dat mooie beeld aan scherven gevallen. Je ziet nog aan ons dat we door God en voor God gemaakt zijn, maar met heel ons doen en laten leven we daartegenin’ (GC 30). In GC 69 citeren de opstellers een tekst uit het bijbelboek Jakobus waar ook gesproken wordt over ‘mensen (…) die God heeft geschapen als Zijn evenbeeld’. Verderop in de Gewone Catechismus: ‘Ieder mens is naar Gods beeld gemaakt en onze tijd is in Gods hand’. Bij dit citaat wordt verwezen naar Genesis 9 vers 6 en Psalm 31 vers 16 (GC 72).

De weg naar God is een kloof geworden. ‘Mensen keren zich massaal van God af en kiezen hun eigen bestemming, ‘bij de HEER vandaan’ (Gen. 4:16).’ Voor straf legt God een blokkade op de weg: weglopers mogen niet zomaar weer binnenkomen in het eeuwige geluk met Hem (Gen. 3:24). Volgens de opstellers loopt ons leven sinds de zondeval letterlijk dood (GC 51). ‘Door de relatie met God te verbreken, had de mens de dood de voorkeur gegeven boven het leven’ (GC 53). Maar als Jezus komt legt Hij ‘de verbinding met God voor ons open en ruimt blokkades van onze schuld en slechtheid op’ (GC 51). ‘God had ons mensen echter zo lief dat Hij ons niet wilde prijsgeven aan de dood’ (GC 53). ‘Waar in het oude paradijs (Gen. 3) de mensen zich verborgen uit schaamte en schuld, ontvangen wij door Jezus’ sterven de vrijmoedigheid om bij God te komen. De kruispaal is onze levensboom’ (GC 54). ‘Wij zijn geschapen om zo te leven dat wij gericht zijn op God, onze Schepper. Daarom zal dat ook bepalend zijn voor ons denken over het leven na de dood: met lichaam én ziel zullen wij niet langer aan onze Schepper voorbij leven’ (GC 91).

Volgens de opstellers past het bij het mens-zijn sinds de zondeval dat wij de waarheid over God inwisselen voor leugen en dat wij ‘het geschapene zijn gaan aanbidden en vereren in plaats van de Schepper’. Ze verwijzen hierbij naar Romeinen 1 vers 25. ‘Daarmee komen wij bedrogen uit. De zogenaamde goden zijn door mensen bedacht, en kunnen niets (Ps. 115:4-8). In het beste geval staan ze symbool voor de machten die hier beneden de loop der dingen bepalen (…)’ (GC 66).

De zondvloed

Hoe gaat God om met het kwaad in de wereld? ‘God zal eens alle kwaad en zonde oordelen, zoals Hij de wereld ooit schoonmaakte met de zondvloed. En zoals Noach ooit alleen in de ark veilig was, zo ben ik alleen in Jezus Christus veilig.’ Verwijzend naar 1 Petrus 3 vers 18-22 en Hebreeën 11 vers 7 geven de auteurs aan dat de doop dit uitbeeldt. In de uitleg geven ze nogmaals aan dat God de hele wereld door een enorme watervloed reinigde. Daarbij verwijzen ze naar Genesis 6-8. Niet iedereen kwam om: ‘Noach en zijn gezin werden behouden in de ark, en mochten een nieuw leven beginnen op de schoongewassen aarde.’ Helaas ging het daarna weer mis. Volgens de opstellers kwam dat doordat zij zichzelf hadden meegenomen en dat de zonde en het kwaad al snel weer boven kwamen drijven. De auteurs verwezen, zoals we hierboven zagen, in het antwoord al naar de doop. Ze schrijven in de uitleg: ‘Het Nieuwe Testament vergelijkt de christelijke doop met de zondvloed (1 Petr. 3): de doop beeldt uit hoe mensen door Christus worden schoongewassen om te leven op de nieuwe wereld die God door het oordeel heen maakt’ (GC 5).

De torenbouw van Babel

De Gewone Catechismus bevat ook nog een verwijzing naar de spraakverwarring. Ze geven bij GC 87 aan dat ‘Gods Geest (…) het evangelie’ laat oplichten ‘in alle culturen, Hij brengt de uiteengevallen mensheid (Gen. 11:1-9) stap voor stap weer bij elkaar, totdat er straks een menigte uit alle landen en volken, van elke stam en taal, voor de troon van God en van het Lam zal verschijnen (Op. 7:9)’.

Abraham

De ‘oer-gelovige’ Abraham ‘liet zijn oude leven achter en volgde de roepstem van God. Hij vertrouwde zich toe aan de stem die hem voorging, zonder dat hij wist waar hij zou komen’. Abraham liet zich leiden door Gods belofte (GC. 13)

Gods nieuwe wereld

In navolging van de Bijbel in Gewone taal gebruiken de opstellers ‘als synoniem voor de bijbelse uitdrukking ‘Koninkrijk van God’ (…) graag ‘Gods nieuwe wereld’, omdat deze uitdrukking naar ons idee in de taal van vandaag behoorlijk precies weergeeft waar het om gaat.’ Om het werk van God aan te duiden gebruiken ze hoe dan ook graag het woord ‘nieuw’. Verderop geven de opstellers aan dat ze ‘door Gods Geest’ hoop houden voor ‘deze wereld die door God nieuw gemaakt wordt.’ Verschillende keren lezen we in de Gewone Catechismus dat God deze wereld nieuw maakt of over Gods nieuwe wereld (GC 8, GC 48, GC 65, GC 79, GC 82, GC 86, GC 92, GC 99). Wedergeborenen worden ‘een nieuwe schepping’ of ‘een nieuwe mens’ genoemd (GC 30, GC 70). God zal eenmaal alle kwaad met wortel en tak uitroeien. ‘Wie in Jezus Christus is, heeft dus ook een nieuwe toekomst zonder kwaad voor zich’ (GC 5) Volmaakt geluk zal er pas zijn wanneer de nieuwe wereld komt. Dan zal er geen onrecht, geweld, verdriet en lijden zijn (GC 12). ‘God zal niet rusten voordat hemel en aarde opnieuw Zijn domein zullen zijn en vol worden van de glorie van Zijn Naam (Jes. 6:3; 11:9). Overal zal het kwaad en de boze macht worden uitgeroeid. (…) Het goede nieuws dat Jezus brengt, is Gods Koninkrijk dat eraan komt, (…)’ (GC 39). ‘Het eeuwige leven is leven in het Rijk van God, Gods nieuwe wereld. Het nieuwe bestaat daarin dat er vrede en recht zullen zijn zoals nergens hier en nu. Oorlog, honger en dood zullen alleen in de herinnering bestaan; zonde en gebrek zullen verdwenen zijn. Gods vrede, sjalom, zal de toon aangeven, waardoor het leven compleet goed zal zijn’ (GC 92).

Vraag en antwoord 25

Na deze Bijbels-chronologische bespreking van de Gewone Catechismus wil ik nog kort stilstaan bij twee vragen die het onderwerp raken. Vraag 25 over de evolutietheorie en vraag 26 over wetenschap in het algemeen. In vraag 25 vraagt de vraagsteller zich af wat de opstellers bedoelen met het belijden dat God deze wereld heeft gemaakt. De evolutietheorie zegt toch dat alles spontaan ontwikkeld is? De opstellers wijzen een spontane ontwikkeling af. Er is ‘een idee van God’. Maar de opstellers aanvaarden de evolutietheorie als mogelijk scheppingsmechanisme van God. Ze schrijven namelijk: ‘Ik geloof dat alles wat bestaat, is voorgekomen uit een idee van God, dat alle variatie tussen planten, dieren en mensen door Hem is bedacht. Of het nu kort of lang heeft geduurd, of alle soorten apart zijn gemaakt of dat ze uit elkaar zijn voorgekomen, dat doet niets af van de liefdevolle bedoeling waarmee God deze wereld, maar ook mij, tot Zijn eer gemaakt heeft’ (GC 25). In de uitleg bepleiten de opstellers ruimte voor de evolutietheorie. Ze schrijven namelijk: ‘Je hoeft het geloof in God de Schepper niet op te geven wanneer je openstaat voor wetenschappelijke modellen als de evolutietheorie. Laat wetenschappers maar zoeken naar verklaringen voor soorten, laat ze maar voorstellen doen voor de ouderdom van de aarde.’ En verder: ‘God heeft ons biologie, natuurkunde, geologie en andere wetenschappen gegeven om de raadsels van het leven op aarde te bestuderen. Zodat wij grote ontdekkingen zouden doen. En Hem daarin eren.’ Dit lijkt op een ‘evolutie om het even’-benadering, maar gaat nog veel verder dan dat. De uitleg is sturend richting een acceptatie van universele gemeenschappelijke afstamming. Er zijn namelijk ook veel christenwetenschappers die zich met scheppingsmodellen en ‘Intelligent Design’-gedachten bezighouden. In de wordt daar geen ruimte aan gegeven. De uitleg is sterk verdedigend van karakter, er wordt een verdediging gevoerd voor theïstische evolutionistische wetenschappers. Het komt op mij over als een in ogenschijnlijk genuanceerde bewoording ruimte maken voor de evolutietheorie. Volgens de auteurs zou je het geloof in de Schepper niet op hoeven te geven, als je de gedachte van Universele Gemeenschappelijke Afstamming zou verdedigen. Je hoeft, om niet in de knel te komen, slechts een boedelscheiding toe te passen. Het scheppingsverhaal is een loflied dat spreekt over het ‘waartoe’. Over het ‘hoe’ kun je met een gerust hart de naturalistische wetenschap volgen. Dit antwoord staat haaks op de rest van de Gewone Catechismus waar de trits schepping, zondeval en verlossing wordt gevolgd. Hiermee is de Gewone Catechismus gewoon verwarrend geworden voor de Gewone Gelovige. Een zesdaagse schepping (zoals verdedigd in GC 70) en een eerste mensenpaar apart geschapen door God (zoals verdedigd in GC 30 en GC 72) is niet te rijmen met Universele Gemeenschappelijke Afstamming. Hadden de opstellers net als in GC 48 bij de maagdelijke geboorte niet beter kunnen schrijven: ‘Het wonder van Zijn schepping is niet biologisch te beschrijven’? Het antwoord en de uitleg van deze vraag past, zoals gezegd, niet bij de rest van de catechismus. Waarom is deze dan toch ingekomen? Hebben de auteurs zich wel grondig verdiept in de gevolgen van een dergelijke inpassing van Universele Gemeenschappelijke Afstamming binnen het christelijke geloof? Als UGA Gods scheppingspatroon is dan valt toch niet meer vol te houden dat deze aarde ‘goed’ is geschapen? Waaruit blijkt Gods liefdevolle bedoeling als Universele Gemeenschappelijke Afstamming Gods scheppingspatroon is? Als het kwaad pas ná de zondeval zijn intrede heeft gedaan, zoals de opstellers terecht schrijven in GC 28, hoe noemen we dan alles wat we in de geologische kolom zien aan dood, pijn, ziekte, verderf en predatie (en wat volgens de gedachte van Universele Gemeenschappelijke Afstamming het grootste gedeelte vóór de mens plaatsvindt)? Als de zondvloed wereldwijd was, hoe verhoudt zich dat dan ten opzichte van Universele Gemeenschappelijke Afstamming? Het lijkt erop dat de opstellers zich onnodig in de spagaat hebben gewerkt. Aan de ene kant wilden ze het in deze vraag de theïstisch evolutionistische wetenschappers naar de zin maken, aan de andere kant wilden ze in de catechismus de gelovigen die een klassiek scheppingsgeloof voorstaan bedienen. Dat leidt tot inconsistente antwoorden. We kunnen niet van twee walletjes eten. Het is óf Gods goede zesdaagse schepping met Adam en Eva als onze eerste voorouders óf Universele Gemeenschappelijke Afstamming als Gods scheppingspatroon zonder een eerste voorouderpaar. Het is daarom beter voor het geheel van de Gewone Catechismus om vraag, antwoord en uitleg 25 te verwijderen of te herformuleren in de lijn van de rest van de catechismus. Het huidige antwoord bevat overigens ook nog eens een karikatuur. Niemand beweert dat God ‘alle soorten apart’ heeft gemaakt. Zelfs creationisten gaan ervan uit dat er variatie is binnen de basistypen.

Vraag en antwoord 26

GC 26 gaat erover of een gelovige argwanend tegenover wetenschap staat. De opstellers beantwoorden deze vraag dan door aan te geven dat dit niet het geval is. ‘God heeft ons zo gemaakt dat wij kunnen onderzoeken hoe de wereld in elkaar zit, zodat wij Hem loven om zijn wijsheid en Hem als een goede Vader vertrouwen.’ In de uitleg wordt aangegeven dat het een misverstand is dat geloof haaks staat op de wetenschap. Ze tonen dat aan door middel van de Middeleeuwse kloostergeschiedenis en de geschiedenis van de Reformatie. ‘De wereld heeft zin en samenhang omdat God er de Schepper van is; dus is er ruimte voor wetenschappelijk onderzoek.’ Volgens de opstellers ligt er ‘een geweldige schoonheid in de natuur, in de nauwkeurige afstemming van alles op alles in de wereld. Dat geeft des te meer reden om God te loven’. Er wordt erkend dat de kerk in het verleden ook brokken heeft gemaakt. Ook wordt aangegeven dat geen enkele wetenschap waardevrij is. Volgens de opstellers moeten we blijven waken dat ‘wetenschap niet ontaardt in een ideologie, waarin alleen nog maar datgene als waarheid telt wat langs natuurwetenschappelijke weg als bewezen mag gelden’. Een prachtige bewoording die niet in strijd is met het voorgaande van de Gewone Catechismus. Wel vraag ik mij af hoe deze uitleg zich verhoudt tot de uitleg bij GC 16 waarin wordt aangegeven dat het erop lijkt dat onze zintuigen niet meer de meest betrouwbare bronnen van kennis zijn.

Verwijsteksten

Op bladzijde 233- 239 wordt een register van Bijbelteksten gegeven. We zien dat er twaalf verwijzingen naar Genesis zijn. Het valt op dat alle verwijzingen uit de eerste twaalf hoofdstukken van Genesis komen. In de Gewone Catechismus is Genesis na de Psalmen het meest geciteerde bijbelboek van het Oude Testament

Conclusie

Volgens de Gewone Catechismus is God de Schepper en de wereld om ons heen Zijn schepping. Hij is daarmee de Eigenaar van deze wereld. God oefent gezag uit over Zijn hele schepping. Hij is de Bron van al het leven. Alle variatie tussen planten, dieren en mensen is door Hem bedacht. Hij is ook de Bron van ons bestaan. Op de zesde dag schiep God de mens. De mens werd de Geest als levensadem ingeblazen. God schiep de mens naar Zijn Beeld. De eerste volledige dag voor de mens op aarde was tegelijk een rustdag. De wereld draait echter niet om ons, wij zijn geschapen voor God. God laat Zijn schepping niet los, maar onderhoudt Zijn schepping tot nu toe. Gods schepping is echter totaal verdorven door de zonde. Als God het niet verhinderd gaan de wereld en wijzelf daaraan onderdoor. Adam en Eva gaven namelijk gehoor aan de woorden van de slang. Er kwam een breuk, de mens maakte zich los van God, die zijn ware leven was. Het Beeld van God in de mens brak aan scherven. De weg naar God is een kloof geworden. God had ons mensen echter zo lief dat Hij ons niet wilde prijsgeven aan de dood. Wij ontvangen door Jezus’ sterven de vrijmoedigheid om bij God te komen. Enige tijd na deze zondeval kwam er een zondvloed. God waste de wereld schoon en alleen Noach en zijn gezin vonden een veilig heenkomen in de ark. Na de zondvloed valt de mensheid uiteen en roept God Abraham. De zonde blijft de overhand houden, maar eens zal God deze wereld nieuw maken. Op deze nieuwe wereld zal er volmaakt geluk zijn. Er zal geen onrecht, geweld, verdriet en lijden zijn. Gods vrede, sjalom, zal de toon aangeven, waardoor het leven compleet goed zal zijn. Dit is de geschiedenis die de Gewone Catechismus schetst en die volledig in lijn is met de Schrift. Universele Gemeenschappelijke Afstamming past daar niet tussen. Het klinkt als ‘vloeken in een catechismus’. Daarom het ‘evolutie om het even’-antwoord als buitenbeentje.

—KADER 1: WAT IS EEN CATECHISMUS?—
“Een catechismus is een vorm waarin de inhoud van het christelijk geloof kan worden aangeleerd door middel van vragen en antwoorden. In de tijd van de Reformatie (zestiende eeuw) zijn er vele catechismi geschreven. Een catechismus stelde mensen in staat om zich in de eigen taal het geloof eigen te maken. Geloven leer je door vragen te stellen. Antwoorden helpen om de geloofsinhoud eigen te maken. Niet alleen met je hoofd, maar ook met je hart. Antwoorden geven vraagt om een innerlijke betrokkenheid. We leren het geloof niet door formules uit het hoofd te leren, maar in de vorm van het gesprek: vragen en antwoorden.”
Bron: Gewone Catechismus, p. 5
—EINDE KADER 1—

Voetnoten

  1. GC en dan een nummer achter de tekst wil zeggen ‘Gewone Catechismus vraag en antwoord X’.