Het heelal. Al in de oudheid een mysterieuze bron voor speculatie. En dat is het nog steeds, al gaat het speculeren inmiddels over andere zaken dan de aanbidding van hemellichamen. De astronomie heeft wat dat betreft de astrologie vervangen. Het boek Wat weten we van astronomie, het eerste deel uit de reeks wetenschappelijke jeugdboeken van stichting De Oude Wereld, biedt een Bijbelse invalshoek aan deze ruimtewetenschap en laat de jonge lezer zien wat David bedoelde toen hij in Psalm 19 schreef: De hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel verkondigt Zijner handen werk. Auteur Jonathan Henry heeft een doctoraat heeft in de chemische techniek en is sinds 1987 voorzitter van de afdeling Wetenschappen van het Clearwater Christian College in Florida, waar hij professor Natuurwetenschappen is. Dr. Henry weet in dit tachtig pagina’s tellende boek echte natuurkunde te scheiden van de zogenaamde ‘kosmische evolutie’, waarbij hij stevig vasthoudt aan wat de Bijbel zegt over ons universum.
Het oorspronkelijk in 1999 verschenen The Astronomy Book is in 2008, in overleg met de auteur, geactualiseerd door stichting De Oude Wereld en vertaald naar het Nederlands. In de introductie lezen we meteen dat Henry er geen doekjes om windt: ‘Miljoenen mensen vertrouwen op de satanische perversie van de astronomie, die “astrologie” heet, of zij geloven in de atheïstische perversie van de astronomie, de “kosmische evolutie”‘. Klare taal, die de schrijver dan ook staaft met de nodige uitleg.
Zo wordt verteld waarom de nevelhypothese niet deugt, lezen we dat Titan een atmosfeer heeft (wat lastig verklaarbaar is vanuit de aangenomen leeftijd van deze maan), wordt het ‘bewijs’ voor stergeboorte afgeserveerd en legt de auteur uit hoe uit de waargenomen feiten de leeftijd van de ringen van Saturnus maximaal tienduizend jaar kan zijn. Tekenend voorbeeld van de ontevredenheid die dit volgens de auteur oproept bij de astronomen die uitgaan van miljarden jaren, is de hypothese van de ‘shepherd moons’. Deze hypothese tracht te verklaren waarom deze ringen, die bestaan uit fragmenten van stof, steen en ijs en die blijkbaar zijn ontstaan door de ontploffing van een of meer manen, nog steeds aanwezig zijn. Sinds hun ontdekking meer dan driehonderd jaar geleden hebben astronomen namelijk vastgesteld dat deze ringen uitzetten, schijnbaar door botsingen tussen de deeltjes. Volgens berekeningen zouden ze na ongeveer tienduizend jaar totaal verdwenen moeten zijn. De verklaring: in de ringen bestaan kleine maantjes die genoeg zwaartekracht zouden hebben om de ringen bijeen te houden: shepherd moons (‘schaapherdermanen’). Voorbeelden worden in het boek niet gegeven, maar het zou gaan om satellietmanen als Prometheus, Daphnis, Pan, Janus en Epimetheus.

“Het boek Wat weten we van astronomie, het eerste deel uit de reeks wetenschappelijke jeugdboeken van stichting De Oude Wereld, biedt een Bijbelse invalshoek aan deze ruimtewetenschap en laat de jonge lezer zien wat David bedoelde toen hij in Psalm 19 schreef: De hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel verkondigt Zijner handen werk.“
Dit laatste punt geeft de naar mijn smaak soms net wat te eenzijdige invalshoek van dit boek aan: dat er vanuit het naturalistische kamp de nodige hypothesen zijn waarmee bepaalde waarnemingen worden verklaard, wordt soms nog onvoldoende duidelijk. Ze mogen dan niet allemaal gestoeld zijn op waarneming, het zou het creatie-evolutiedebat denk ik ten goede komen om ze hier en daar wat nader te omschrijven. De lezer van dit boek zal dan namelijk sterker staan wanneer dergelijke zaken eens ter sprake komen, en niet verrast worden door de blijkbaar allang aanwezige verklaring, hoe ongefundeerd dan wellicht ook. Gelukkig wordt elders meer aandacht besteed aan dergelijke ‘verklaringen’, bijvoorbeeld de ‘botsinghypothese’ die zou verklaren waarom Uranus, in een hoek van 98 graden, achteruit om zijn as draait. Deze wordt ontkracht door de banen van de manen in het equatorvlak van Uranus. Een klassieke tactiek bij het schrijven van een betoog: noem eventuele tegenwerpingen en ontkracht ze daarna.
Naast nog veel andere ondeugdelijkheden van het idee van kosmische evolutie, krijgen we ook positief bewijs voor een geschapen heelal voorgeschoteld. De ‘fine tuning’ van de aarde, de uniciteit van de zon en asymmetrische kraterdistributie worden bijvoorbeeld genoemd. Het laatste argument is overigens interessant voor een van de hypothesen voor het ‘triggeren’ van de Bijbelse zondvloed: een grootschalige meteoreninslag, aangehangen door onder meer de creationistische wetenschapper Michael Oard. Elke planeet en maan heeft namelijk kraters die meer op het ene dan op het andere halfrond gegroepeerd zijn, wat duidt op een eenzijdige lancering in tegenstelling tot de gelijkmatige kraterverdeling die voortvloeit uit de nevelhypothese, het naturalistische verklaringsmodel voor het ontstaan van manen en planeten.
Naast de argumenten voor schepping en tegen kosmische evolutie biedt dit boek zoals gezegd ook veel praktische natuurkunde. Zo wordt uitgelegd wat parallax is, waarom er onzekerheid bestaat over afstanden groter dan zeshonderd lichtjaar, hoe we weten dat de aarde rond is en hoe je kunt zien wanneer de maan voller wordt of juist afneemt. Ook krijgt de jonge geïnteresseerde een handige tip mee voor het aanschaffen van een telescoop en worden de astronomieliefhebber praktische toepassingen voor thuis geboden.

“We lezen dat Titan een atmosfeer heeft wat lastig verklaarbaar is vanuit de aangenomen leeftijd van deze maan.”
Toch kent dit boek mijns inziens wat tekortkomingen. Zo wordt het fenomeen roodverschuiving naar mijn idee onderbelicht. Het zou gelden als ‘het bewijs’ dat het heelal uitdijt, maar volgens Henry zijn er ook ‘andere verklaringen’, die niets met een Big Bang te maken hebben. Wat mij betreft had hij deze mogen noemen. Al in 1976 heeft William Tift ontdekt dat deze roodverschuiving sprongsgewijs verloopt, wat uitdijing tegenspreekt. Iets wat bijvoorbeeld wetenschapper en creationist Barry Setterfield uitvoerig besproken heeft. Waar Setterfield vooral om bekend staat is de Zero Point Energy-theorie en zijn bevindingen dat de lichtsnelheid drastisch zou zijn afgenomen. Het laatste punt wordt in dit boek ter sprake gebracht met vernoeming van onderzoekers Montgomery en Dolphin (waarom niet Setterfield?) wanneer de voor veel creationisten wellicht grootste vraag besproken wordt: hoe kunnen we ver sterrenlicht zien als het universum slechts enkele tientallen duizenden jaren oud is? De opmerkingen dat er ‘aanwijzingen zijn dat vroeger de lichtsnelheid veel hoger lag’ laat de lezer die hier nu voor het eerst over na gaat denken waarschijnlijk met meer vragen dan antwoorden achter. Naast Barry Setterfield hebben (astro)fysici als Russel Humphreys, John Hartnett en Jason Lisle de nodige verklarende theorieën voor dit fenomeen. Wat overigens ook een probleem is voor het Big Bang-model is het ‘horizonprobleem’. Gegeven de grootte van het heelal zou de waargenomen eenduidigheid van de temperatuur ervan namelijk nog niet bereikt kunnen zijn met de ons bekende lichtsnelheid. Vandaar dat Alan Guth met de ‘inflatietheorie’ op de proppen is gekomen, hoewel deze de natuurwetten tart.
Anderzijds zijn er goede redenen waarom bepaalde zaken slechts beperkt besproken worden in dit boek. Uitvoerige behandeling van de bovengenoemde materie gaat namelijk wel wat ver voor de beoogde doelgroep en zou in een boek binnen deze reeks jeugdstudieboeken dan ook te veel van de jonge lezer vergen. De wat meer belezen creationist kan er niettemin nog voldoende lering uit trekken, want naast de voor velen ‘in het wereldje’ wellicht reeds bekende argumenten over een weer komt de lezer in dit boek een hoop extra’s te weten, variërend van praktische tips voor het hier en nu tot opmerkelijke feiten uit het (soms verre) verleden.
In Wat weten we van astronomie wordt heel veel besproken, en op zodanige wijze dat het boek van begin tot eind boeit. Ik beveel een ieder dan ook van harte aan dit boek zelf te gaan lezen. Aan de prijs ligt het niet en daarvoor krijgt u een gebonden boek met harde kaft, voorzien van veelvuldig aanwezig beeldmateriaal. Naast de nodige astronomie komt de glorie van Gods schepping ruimschoots aan bod en wordt het astronomische kaf kundig van het koren gescheiden. Naast de nodige wetenswaardigheden die voorbijkomen, worden veel vragen die zullen leven bij de in astronomie geïnteresseerde beantwoord vanuit Bijbels perspectief.
Dit kinderboek is verkrijgbaar via onze webshop tegen gereduceerd tarief.