Inhoudsopgave
In de bekende gelijkenis levert het kleine mosterdzaadje een grote struik op, die uiteindelijk een boom wordt waarin de vogels hun nest kunnen bouwen. Al wordt een mosterdstruik soms 3m hoog, toch lijkt het vreemd, dat Jezus die een boom noemt.
Het Koninkrijk 1: oudtestamentisch voorbeeld
De gelijkenis van het mosterdzaad dient om een bepaald aspect van het Koninkrijk te belichten. Dat Koninkrijk heet bij Mattheus het Koninkrijk van de hemelen en bij Marcus en Lucas het Koninkrijk van God. Nu is het in het algemeen zo, dat Mattheüs de term Koninkrijk van God vermijdt. Hij schreef voor Joden en die geven er vaak de voorkeur aan het woord God te vermijden. “De hemel(en)” is zo een uitdrukking om “God” te omschrijven. We vinden het meervoud hemelen, omdat in het Hebreeuws dit begrip doorgaans meervoudig is: sjamajïm.
Toch is er nog meer aan de hand.
Het is altijd goed de vraag te stellen, wat de Joden zich voorstelden bij het horen van “het Koninkrijk van de hemelen” of “het Koninkrijk van God”. Was dit niet een uit de Bijbel, het Oude Testament dus, bekend begrip in die tijd? 1
We vinden het begrip inderdaad terug. De droom van Nebukadnezar over het beeld dat samengesteld was uit verschillende metalen is bekend. Nebukadnezar droomt over een beeld dat de wereldgeschiedenis voorstelt van zijn tijd tot het einde. Zijn eigen wereldrijk en de wereldrijken die zouden komen, worden verbeeld door de verschillende metalen van de delen van het beeld. Uiteindelijk valt het beeld om door een steen die van het gebergte komt aanrollen. Die steen treft het beeld aan de voeten, aan het rijk van de eindtijd. Het beeld valt om en de steen wordt tot een grote berg die heel de aarde vult (Daniël 2: 35).
In de verklaring van de droom lezen we, dat de steen verbeeldt, dat de God van de hemel een koninkrijk zal oprichten dat in eeuwigheid niet zal te gronde gaan (Daniël 2: 44). “De God van de hemel” staat er: het is het Koninkrijk van God en het Koninkrijk van de hemel. Laten we dus geen onderscheid maken tussen het Koninkrijk van God en het Koninkrijk van de hemel(en).
Het Koninkrijk 2: nieuwtestamentische fase
Het Koninkrijk bij Daniël is een politiek Koninkrijk. Het lost een hele reeks anti-goddelijke wereldrijken af in de eindtijd. Toch legt Jezus er herhaaldelijk de nadruk op, dat Gods Koninkrijk in zijn dagen al present is. Als Hij boze geesten uitdrijft, is Gods Koninkrijk “over u gekomen” (Mattheus 12: 28). Zelfs het feit, dat Hij gelijkenissen vertelt over het Koninkrijk, laat zien, dat zijn prediking te doen heeft met het Koninkrijk. Het is duidelijk, dat het nog geen politieke zaak is.
Uit de gelijkenis van de zaaier (Mattheus 13: 1vv., 13: 18 vv.) blijkt, dat het Koninkrijk te doen heeft met het bekend maken van “het woord”, het aannemen ervan en het vrucht opleveren.
De gelijkenis van de vijandige zaaier, die onkruid tussen het koren zaaide (Mattheus 13: 24 vv.), brengt een nieuw element: er komt aan het eind een scheiding tussen koren-mensen en onkruid-mensen, gevolgd door een vuur voor deze tweede categorie.
Ook de gelijkenis van het sleepnet (Mattheus 13: 47 vv.) spreekt over een scheiding en over een vurige oven, geween en tandengeknars.
Ondanks het feit dat de oudtestamentische achtergrond laat zien, dat het Koninkrijk uiteindelijk een politieke zaak wordt, blijkt, dat nu hetzelfde Koninkrijk onder een andere vorm al bestaat: de vorm van geloven in het woord en vrucht opleveren in het persoonlijke leven.
Zuurdesem en mosterdzaad
Het Koninkrijk van de hemelen lijkt op zuurdesem. Een vrouw nam het en verborg het in drie maten meel totdat het helemaal doorzuurd was (Mattheüs 13: 33). Het Koninkrijk is nu inderdaad een verborgen zaak. Al is het verborgen en klein, toch doortrekt het grote dingen.
Deze zelfde boodschap komt naar voren in de gelijkenis van het mosterdzaad. Het is het kleinste van alle zaden en wordt groter dan de tuingewassen. Tot hier is de beschrijving in overeenstemming met de land- en tuinbouw waaraan Jezus zijn gelijkenissen ontleende. Het slot lijkt overdreven: “en het wordt een boom, zodat de vogels van de hemel komen en in de takken ervan hun nest maken”. Jezus lijkt uit de realiteit van de tuinbouw te stappen.
En dat doet Hij inderdaad…
Oudtestamentische bomen en vogels 1: Assyrië
De term Koninkrijk van God of Koninkrijk van de hemelen had een oudtestamentisch voorbeeld. Zo ook het zinnetje “en het wordt een boom, zodat de vogels van de hemel komen en in de takken ervan hun nest maken”. Oudtestamentische voorbeelden moeten altijd bij de verklaring van een nieuwtestamentische tekst betrokken worden.
In Ezechiël 31 wordt Egypte aangepakt. Egypte wordt gevraagd na te denken over het lot van Assyrië. Dit was een groots wereldrijk en is ten onder gegaan. Zo zal het ook Egypte vergaan. Assyrië wordt vergeleken met een ceder op de Libanon die buitengewoon veel water kon opnemen en dus buitengewoon groeide. Zelfs de ceders en de bomen in de hof van Eden waren niet zo groot en benijdden de Assyrische ceder.
Daarbij staat dan “In zijn twijgen maakten alle vogels van de hemel nesten, onder zijn takken wierpen alle dieren van het veld hun jongen, in zijn schaduw woonden alle grote volken.” (Ezechiël 31: 6).
Als Jezus dus van de mosterdstruik die Gods Koninkrijk voorstelt zegt: “en het wordt een boom, zodat de vogels van de hemel komen en in de takken ervan hun nest maken”, zegt Hij, dat Gods Koninkrijk eenzelfde rol zal krijgen als Assyrië: de volken zullen zich veilig voelen in zijn schaduw.
Oudtestamentische bomen en vogels 2: Babylon
Nebukadnezar opnieuw heeft een periode meegemaakt waarin hij om tot bezinning te komen geleefd heeft als een dier (Daniël 4). Voorafgaand daaraan zag hij een droom. Daarin werd zijn rijk voorgesteld als een boom. Vers 12 zegt daarover:
Zijn loof was schoon en zijn vrucht zo overvloedig, dat hij voedsel bood voor allen. Onder hem zochten de dieren van het veld schaduw en in zijn takken maakten de vogels van hemel nesten. En alles wat leeft werd door hem gevoed.
Voor de tweede keer ontmoeten we Nebukadnezar. De eerste keer werd het beeld vervangen door de steen: de wereldrijken waaronder Babylon, werden vervangen door Gods Koninkrijk. Nu laat Jezus zien, dat het mosterdzaad (Gods Koninkrijk) uitgroeit tot een rijk dat (opnieuw!) Babylon kan vervangen.
Oudtestamentische bomen en vogels 3: Israël
In Ezechiël 17 wordt het Joodse rijk voorgesteld als een welvarende boom. De koning van Babel, die niet genoemd is, wordt voorgesteld als een arend die een twijg van die boom naar Babylon brengt: de ballingschap. De niet genoemde koning van Babylon is opnieuw Nebukadnezar.
God, voorgesteld als een andere arend, brengt een twijg van de Joodse boom naar het Joodse land.
Het zal takken dragen, vrucht voortbrengen en tot een prachtige ceder worden. En allerhande vogels met allerlei veren zullen onder hem wonen. In de schaduw van zijn takken zullen zij wonen. Alle bomen van het veld zullen weten, dat Ik, de HEER, de hoge boom vernederd en de nederige verhoogd heb, … – Ezechiël 17:23-24
Opnieuw Nebukadnezar. Het gaat kennelijk tegen dé koning van Babylon, dé anti-Goddelijke stad.
Gods Koninkrijk is hier een Joods Koninkrijk, dat hersteld wordt.
Conclusie
Jezus doorbreekt de wereld van de land- en tuinbouw waaraan hij zijn gelijkenissen ontleende. Hij gebruikt een uitdrukking die in het Oude Testament herhaaldelijk gebruikt wordt. Hij laat daardoor zien, dat Gods Koninkrijk onder andere eigenlijk een Joodse zaak is. Wij weten, dat Jezus bij al het andere ook koning van de Joden is, opvolger van de koningen van Juda, van de boom uit Ezechiël 17 die in Babylon herplant wordt.
Hij laat ook zien via Daniël 4, dat Gods Koninkrijk capabel is om het bij uitstek anti-Goddelijke Babylon te vervangen.
Tenslotte toont Hij aan via Ezechiël 31, dat Gods Koninkrijk zelfs het grote imposante Assyrië kan vervangen.
Jezus gebruik van de term Koninkrijk van God of Koninkrijk van de hemel laat via Daniël 2 zien, dat Gods Koninkrijk de volledige reeks van anti-Goddelijke wereldrijken tot een ondergang brengt en zal opvolgen.
Dat Koninkrijk is nu al werkzaam, als mensen het woord van Jezus bekend maken, aannemen en daarna vrucht dragen. Van dat Koninkrijk is de christen volgens Paulus (2 Corinthiërs 5: 20) een ambassadeur.
Voetnoten
- Meer over deze materie in mijn artikel OT in NT