Sinds The Genesis Flood ruim vijf decennia geleden gepubliceerd werd, heeft de creationistische geologie stevige vooruitgang geboekt. We hebben nu de contouren van een uitgebreid vloedmodel in de theorie van Catastrophic Plate Tectonics, een model voor de post-zondvloed ijstijd, en we hebben zelfs vooruitgang geboekt in ons verstaan van radiometrische dateringen, regionale metamorfose en graniet plutonisme. Maar er is nog veel meer te doen. Hier is mijn lijst van de top-5 aandachtsgebieden voor de creationistische geologie. Ik ben mij ervan bewust dat je ook aan andere punten zou kunnen denken.
1. Het oplossen van het hitteprobleem. Nucleair verval met de waarde van miljarden jaren die plaats gevonden heeft in een paar maanden (zoals voorgesteld door het RATE-project) zou genoeg warmte hebben gegenereerd om de aardkorst te doen smelten. Daarbij opgeteld de totale vervanging van de oceaanbodems door catastrofale plaattektoniek, het afkoelen van grote stollingsplutonen en de thermische effecten van buitenaardse invloeden, dan is het makkelijk om de moeilijkheidsgraad van het probleem in te zien. Dit is een belangrijk en nog onopgelost probleem voor een jonge-aarde-creationistische geologie. Kunnen we een mechanisme vinden (bij voorkeur niet ad hoc), dat ervoor gezorgd heeft dat deze hitte op een bepaalde manier afgevoerd werd?
2. Het verklaren van de biostratigrafie. Creationisten hebben voorgesteld dat een groot deel van het fossiele archief ecologische gemeenschappen representeren die sequentieel behouden zijn tijdens de zondvloed. Maar gedetailleerde reconstructies over hoe deze gemeenschappen eruitzagen en hoe ze werden vervoerd en begraven tijdens de zondvloed moeten nog ontwikkeld worden. Kurt Wise heeft een aantal belangrijke eerste stappen ondernomen in het reconstrueren van een pre-vloed hydrothermisch bioom en een drijvend-bos-bioom welke gebaseerd zijn op de flora en fauna van het boven-precambrium en het boven-Paleozoïcum. Er is echter nog veel meer werk wat gedaan moet worden.
3. Het ontrafelen van het Precambrium. De gesteenten van het Archaïcum en het Proterozoïcum lijken veel ‘geschiedenis’ te bevatten in termen van opeenvolgende geologische gebeurtenissen. Er is geen consensus binnen het klassieke scheppingsparadigma hoe deze ‘gebeurtenissen’ geïnterpreteerd moeten worden. (Zie bijvoorbeeld de discussie gevoerd door Dickens en Snelling en de reactie van Hunter). Er is behoefte aan verdere vooruitgang in de richting van een betrouwbare indeling van deze gesteenten als scheppingsweek-, voor-zondvloed- of zondvloedafzettingen. Zodat wij beter in staat zijn een verhaal te maken van wat deze gesteenten ons vertellen.
4. Pre-Pangaea plaattektoniek. Catastrophic Plate Tectonics heeft ons hoopvolle verwachtingen gegeven om modelmatig een mechanisme te vinden achter de wereldwijde zondvloed. John Baumgardners model van het opbreken van de continenten begint echter pas met Pangaea (een boven-Paleozoïsch supercontinent), in plaats van Rodinia (wat bij benadering een waarschijnlijke continentale configuratie is aan het begin van de zondvloed). Er is behoefte aan een aanpassing van het model om meer dan één fase te hebben van runaway subduction, of een eerdere gebeurtenis waarin de lithosfeer van de aarde ontkoppeld werd van de onderliggende mantel en roteerde en daarmee geen episode is van de ‘echte’ plaattektoniek.

5. In situ structuren die blijkbaar tijd nodig hebben. Gedurende de geologische kolom vinden we structuren die meer tijd nodig lijken te hebben om te vormen dan tijdens de zondvloed beschikbaar is. Voorbeelden hiervan zijn biogene rifachtige structuren en carbonaat ‘hardgrounds’ met goed bewaard gebleven gemeenschappen die sporen van afbraak bevatten en borende organismen. Er is meer onderzoek nodig om te begrijpen hoe deze structuren zich snel hebben kunnen vormen tijdens de maanden van de zondvloed.
Ongetwijfeld zullen critici op een lijst van ‘onopgeloste problemen’ als deze springen. Daarmee concluderende dat de zaak hopeloos is, dat het scheppingsparadigma niets meer voorstelt dan een oefening in wensdromen en dat ze meer problemen creëert dan dat ze oplost. Ik ben het daar niet mee eens. Vermeende hardnekkige problemen hebben de gewoonte zich door nader onderzoek op te lossen. Mijn geloof in het Bijbelgetrouwe verslag ziet in dat dit werk de moeite waard is. Ik hoop dat de creationistische gemeenschap zal kiezen om haar aandacht te richten op dit soort onderzoek in plaats van zich te richten op het prikken van gaten in de evolutietheorie. Als we dat doen, worden we geconfronteerd met het spannende vooruitzicht van de beantwoording van een aantal van deze vragen, die ongetwijfeld weer andere vragen met zich meebrengen. Als we dat niet doen, dan zullen we elke 10, 20 of 30 jaar opnieuw worden geconfronteerd met exact dezelfde problemen. Er is werk te doen – laten we een manier vinden hoe we dat werk kunnen doen!
Dit artikel is met toestemming van de auteur vertaald en overgenomen. Het originele artikel is hier te vinden.