Een boek op basis van geloof in de wetenschap (deel 1)

by | jun 11, 2019 | Geschiedenis, Kerkgeschiedenis, Recensie, Theologie

In de Paaskrant 2019 van Het Belang van Limburg, van Het Nieuwsblad en mogelijk ook in andere Vlaamse kranten verscheen een uitvoerig artikel met stellingen waarin de belangrijkste punten van het christendom ondergraven werden. Deze stellingen waren een samenvatting van een boek van Willie van Peer, Niet te geloven, De werkelijkheid achter het Nieuwe Testament, Antwerpen 2019. Zulk een boek verdient een recensie op de website van Logos Instituut.

Niet te geloven. De werkelijkheid achter het Nieuwe Testament.

In dit eerste artikel behandelen wij twee basisstellingen:
° In de wetenschap wordt geen rekening gehouden met bovennatuurlijke verklaringen (p. 19-20 en op veel andere plaatsen).
° De nieuwtestamentische teksten zijn niet door ooggetuigen (of tijdgenoten) geschreven.

Stelling 1 “In de wetenschap wordt geen rekening gehouden met bovennatuurlijke verklaringen.”

Deze stelling is bekend. De vraag is echter, of het verstandig is de wetenschap zo te beperken. Een tweede vraag is, waarop de stelling is gebaseerd.

a. Is het verstandig het bovennatuurlijke uit te sluiten uit de wetenschap?

De wetenschap werkt volgens het boek alleen met uitsluiting van het bovennatuurlijke. Er wordt dus alleen rekening gehouden met wat wij zelf kunnen waarnemen, wat wij met instrumenten kunnen waarnemen en logische conclusies. De studie van allerlei natuurlijke processen kan inderdaad veelal zonder het bovennatuurlijke gebeuren. Zoeken we echter naar oorzaken of gaan wij filosofisch worden, dan is het uitsluiten van het bovennatuurlijke een willekeurige keuze, een axioma. Wanneer we het bovennatuurlijke uitsluiten, gaan we ook niets bovennatuurlijks opmerken en vervolgens is de stelling “bewezen”, dat er niets bovennatuurlijks is: geen God, geen mirakels, geen maagdelijke geboorte, geen goddelijkheid van Jezus, geen verrijzenis, geen profetische voorspellingen, geen inspiratie door de Heilige Geest bij het schrijven van de Bijbel, geen visioenen en geen goddelijke bemoeienis van welke soort dan ook. Wil je werkelijk neutraal blijven op dit terrein, dan zou het eerlijker zijn twee oplossingen te presenteren, één zonder bovennatuurlijke verklaringen en één met. Het is immers op voorhand niet uitgesloten, dat er bovennatuurlijke personen of factoren in het spel zijn.

In het boek is verscheidene keren te lezen, dat de wetenschap allerlei (bovennatuurlijke) zaken niet aanvaardt, maar dat je die wel mag geloven. Maar wat voor geloof is dat dan? Je zou dan weten, dat iets niet waar is en vervolgens je levensvisie bouwen op iets waarvan je weet, dat het niet waar is. Dit grenst aan schizofrenie, of is het al. Maar ook Thomas van Aquino reserveerde de Bijbel al voor de zondag en Aristoteles voor de weekdagen, om het wat kort uit te leggen.

b. Waarop is de stelling gebaseerd?

Er zijn veel levensopvattingen. Eigenlijk is er maar een beperkt aantal. Wanneer je kijkt, waarop iemand zich uiteindelijk baseert, is het aantal levensopvattingen niet zo groot. Sommigen baseren zich op hun geloof. Anderen baseren zich enkel op hun verstand. Tegenwoordig zijn er ook steeds meer mensen die zich baseren op hun gevoel. Let wel. Iedereen gebruikt zijn verstand en zijn gevoel en ook de Bijbel vindt dit belangrijke zaken. Waarover we hier spreken, is de uiteindelijke basis voor de levensopvatting.

– Baseer je je op je verstand, dan ga je door voor wetenschappelijk en neutraal. Toch kan het verstand niet van het verstand bewijzen, dat het je tot de waarheid brengt.
– Baseer je je op je gevoel, dan ga je door voor modern en “verstandig”. Maar ook het gevoel kan niet bewijzen, dat het je de waarheid brengt. Het gevoel is namelijk een uiterst ongrijpbare en variërende zaak.
– Baseer je je op je (religieuze) geloof, dan ga je door voor ouderwets. “Hij gelooft nog”, zegt men dan. Daarmee wordt gesuggereerd, dat het geloof op zeker moment zal ophouden te bestaan. Ook het geloof kan uiteraard niet van zichzelf bewijzen, dat het de waarheid brengt.

Inmiddels blijkt uit de vorige alinea wel, dat én het verstand én het gevoel én het geloof van hun eigen uitgangspunt niet kunnen bewijzen, dat het de waarheid brengt. Een gevolg is, dat voor de wetenschap en in de maatschappij drie soorten wetenschap en levensvisie in principe gelijkwaardig moeten zijn: die op basis van het verstand, die op basis van het gevoel en die op basis van het geloof. Een christelijke universiteit, een christelijke school en een christelijke mens zijn dus niet minderwaardig tegenover een zogezegd neutrale universiteit, school of persoon. Beide richtingen zijn op vooroordelen of, beter uitgedrukt, op een geloof gebaseerd. Mij trof in dit verband het slot van het Nawoord van Van Peer (p. 236): “Blijf dus geloven – in de wetenschap!” -mijn cursief, A.D.

Ik schreef, dat er slechts drie levensopvattingen zijn. Je baseert je op je verstand, op je gevoel of op je geloof. Eigenlijk kun je stellen, dat wie zich op zijn verstand baseert, dat doet uit gevoelsoverwegingen: de weigering om na te gaan, of er aanwijzingen zijn, dat God nodig is om het bestaan van de wereld te verklaren en de weigering om na te gaan, of de Bijbel bovennatuurlijk tot stand is gekomen. Daarmee stelt men zich op één lijn met degenen die zich in onze tijd baseren op het gevoel. Ook zij weigeren bepaalde visies eerlijk en volledig te overwegen, omdat men de waarheid niet wil zoeken. Dit is, als je naar het uitgangspunt, het gevoel dus, kijkt, dus de éne visie.

Daartegenover staat als tweede visie het Bijbels geloof. Alleen dat heeft eerlijk ook mogelijkheden van bovennatuurlijke aard overwogen en gezien, dat het handelen van God alleen het ontstaan van de kosmos, van het leven en van het bewustzijn kan verklaren. Het Bijbels geloof blijkt zo de enige niet-subjectieve levensvisie te zijn. Zie verder uitvoeriger hierover https://logos.nl/onbewezen-uitgangspunten-levensopvattingen/

2 “De nieuwtestamentische teksten zijn niet door ooggetuigen of tijdgenoten geschreven.”

Methodisch gezien is deze stelling geen axioma. Er moeten dus bewijzen besproken worden. Nu doet het boek dit niet. Er wordt alleen verwezen naar wie Van Peer de beste deskundige geleerden vindt. Dat is uiterst spijtig, omdat van deze stelling de bewijsvoering van heel wat andere besproken punten afhangt. Het boek telt over de 230 pagina’s. Allerlei zaken worden daarin uitvoerig behandeld, maar niet een visie als deze, welke een overheersende rol speelt door heel het boek heen. Een aantal extra bladzijden daarover vol schrijven zou toch geen overbodige luxe zijn geweest.

Natuurlijk wordt er hier en daar wel iets op dit terrein gezegd. Het strafste daarbij is het “bewijs”, dat Johannes het evangelie dat op zijn naam staat, niet geschreven zou hebben (p. 41). De tekst zou volgens “de beste informatie die we hebben”, rond 100 geschreven zijn. Dat is mogelijk. Het boek vervolgt dan met de volgende redenering. Als Johannes 20 jaar was, toen Jezus stierf, was hij rond 100 of rond 120 (wat sommigen ook als datum voor het evangelie geven) meer dan 90 jaar. De gemiddelde leeftijd was in die tijd waarschijnlijk nog geen 40 jaar. 90 jaar was dus niet waarschijnlijk voor Johannes, maar niet onmogelijk. Maar, schrijft Van Peer, omdat de geschiedwetenschap probeert vast te stellen, wat er waarschijnlijk gebeurd is, kunnen we beter zeggen, dat het “gewoon” een andere Johannes was die het evangelie schreef.

Geschiedwetenschap zoekt inderdaad wat het meest waarschijnlijk is over het verleden. Maar dat betreft alleen gebeurtenissen of motieven die iemand heeft gehad. En dan nog blijven we weten, dat het gaat over waarschijnlijkheid, niet over waarheid. Er de voorkeur aan geven vol te houden, dat een bepaalde persoon niet oud geworden is, omdat de statistiek dat zou leren, is nog iets anders. Statistiek is het leven niet. Als je statistische gemiddelden aanhoudt om dingen uit het echte leven te bewijzen, wordt niet begrepen, wat een gemiddelde is. Een gemiddelde geeft het afgewogen midden tussen uiteenlopende cijfers. Er bestaan wel degelijk uiteenlopende cijfers. Isocrates, de Griekse redenaar, werd 98 jaar, Plato werd 80 en Ramses II regeerde 62 jaar en overleefde veel van zijn kinderen. In een handboekje over Griekse filosofie (1) vind ik binnen enkele bladzijden verder de volgende leeftijden: Cleanthes ca. 99 jaar, Chrysippus 73 jaar, Zeno van Cition 72 jaar, Theophrastus 85 jaar. Met de kindersterfte, die tot in de generatie van mijn overgrootouders veel voorkwam, wordt het gemiddelde inderdaad goed gedrukt. In verband met misbruik van statistiek zei mijn wiskundelerares destijds al met enige overdrijving: “Leugenachtig – leugenachtiger – statistiek”.

Over Paulus

Zelf heb ik, toen ik colleges gaf op de Evangelische Theologische Faculteit van Heverlee, studie gemaakt van de datum van 2 Timotheüs en in verband daarmee van andere brieven van Paulus. Dit onderzoek heb ik later uitgebreid tot heel de chronologie van Paulus. Ik gebruikte daarvoor uiteraard het boek Handelingen en verder ook alle groeten die Paulus ontving en deed in zijn brieven, alle plannen die hij had en alles wat hij meedeelde over wat hij meegemaakt had. Tenslotte zijn er ook nog mededelingen van de oudste christenen na de tijd van de apostelen. Die studie is te vinden op www.academia.edu/26872438/Datering_van_Paulus_reizen_brieven_metgezellen

Het loont de moeite hier mijn conclusie aan te halen:

Het werk is ten einde gebracht. Er is veel geïnventariseerd vanuit de brieven van Paulus en vanuit het boek Handelingen. Dit te doen kostte zeer veel tijd en veel precisie. De brieven van Paulus blijken goed te passen binnen de gebeurtenissen van het boek Handelingen en binnen een zesde reis waarover de christenen van na de Bijbel inderdaad geschreven hebben. Die zesde reis is goed te reconstrueren vanuit de brieven.
Mijn conclusie is, dat een eventuele vervalser van Paulus’ brieven die grote moeite niet zou gedaan hebben om lange passages met groeten van metgezellen of plaatselijke figuren te kunnen schrijven, passages die niet essentieel waren voor wat hij valselijk wilde overbrengen. Paulus’ brieven in het Nieuwe Testament zijn dus echt.

Hiermee bezitten wij ook een geraamte voor de vroegste geschiedenis van het christendom.

Over Marcus

Over het evangelie van Marcus hebben we een duidelijk getuigenis van Papias, die een leerling van Johannes was. Sommige oude bronnen noemen hem leerling van de evangelist, anderen van de presbuteros Johannes. Nu is de vraag, of die presbuteros dezelfde persoon was als de evangelist. Dat hier te behandelen is niet nodig, omdat de Johannes die presbuteros genoemd wordt, ook verder bij Papias blijkt te behoren tot diezelfde generatie. Trouwens de schrijver van 2 en 3 Johannes heet ook presbuteros. Hier volgt het citaat uit het werk van Papias

En dit zei de presbuteros:

Marcus, die vertolker van Petrus is geworden, schreef nauwkeurig alles op wat hij zich herinnerde, echter niet op orde wat door de Heer ofwel gezegd ofwel gedaan was. Want hij had de Heer niet gehoord en Hem niet gevolgd, maar wel, zoals ik zei, Petrus. Deze gaf zijn onderwijs naar behoefte, maar niet alsof hij een samenvatting maakte van de uitspraken van de Heer. Dus maakte Marcus geen fout toen hij zo enige dingen opschreef, zoals hij zich herinnerde. Want hij was op één ding bedacht: niets weg te laten van wat hij gehoord had of iets valselijk daarin door te geven. Eusebius, Kerkgeschiedenis III 39. 15

Papias was vooral geïnteresseerd in de woorden van Jezus. De titel van zijn boek was Uitleg van woorden van de Heer. Hij vindt het daarom minder aangenaam, dat bij Marcus de woorden van Jezus vermengd zijn met gebeurtenissen. Eusebius gaf Papias’ woorden door, maar hij schrijft zelf elders:

Toen Petrus in Rome openlijk het woord had verkondigd en door de Geest het evangelie had gebracht, verzochten de aanwezigen – en het waren er veel – Marcus, omdat deze hem al lang had gevolgd en zich herinnerde wat er gezegd was, op te schrijven wat er gezegd was. Nadat hij dat gedaan had, gaf hij het evangelie aan wie het vroegen. Toen Petrus dit merkte, heeft hij dit niet met ijver verhinderd, maar (hem) ook niet aangespoord. (…) Dit is het verhaal van Clemens. Eusebius, Kerkgeschiedenis VI 14. 6-7.

Bij Irenaeus lezen we:

Na de dood van hen [Petrus en Paulus] heeft Marcus, de leerling en vertolker van Petrus, ook zelf wat door Petrus verkondigd was, ons schriftelijk overgeleverd. Irenaeus, Tegen de ketterijen III 1. 2

Er is verschil tussen de mededelingen. Volgens Irenaeus was Petrus gestorven, volgens Clemens leefde Petrus, toen Marcus zijn verhaal opschreef. Papias maakt de indruk, dat Marcus alleen uit zijn geheugen werkte, maar Eusebius laat merken, dat het schrijven van Marcus’ evangelie ook kon gebeurd zijn bij het leven van Petrus. De tijd van schrijven blijft echter ongeveer dezelfde. Marcus is dus geen ooggetuige van Jezus’ optreden, maar hij vertolkt wel het verslag van de ooggetuige Petrus. Overigens verklaart de zorgvuldigheid van Marcus, waarover het slot van Papias’ getuigenis gaat, waarom Marcus’ evangelie zo kort is. Marcus schreef alleen op waarvan hij zeker was, dat Petrus het zo had verkondigd. Het Marcusevangelie behoeft dus niet, zoals vaak verondersteld wordt, het oudste evangelie te zijn, omdat het de kortste is!

Hiermee vervalt heel wat argumentatie van Van Peer, die zich juist regelmatig baseert op de veronderstelling, dat Marcus het oudste evangelie heeft geschreven.

Over Lucas

In 1 Timotheüs 5: 18 citeert Paulus uit de Bijbel. Hij haalt de woorden Gij zult een dorsende os niet muilbanden aan uit Deuteronomium 25: 4. Zijn Bijbelcitaat gaat verder met De arbeider is zijn loon waard.

Deze laatste tekst komt niet in het Oude Testament voor. Het is wel een woord van Jezus. In de geciteerde vorm lezen we het alleen in Lucas 10: 7. Dat Paulus het citaat inleidt als een aanhaling uit de Bijbel, wijst op twee belangrijke zaken:

° Voor Paulus zijn nieuwtestamentische geschriften ook de Schrift. Dit is voor iemand die Joods opgevoed is, een enorme stap. Normaal zou hij een zo groot ontzag voor het Oude Testament moeten hebben, dat andere geschriften niet op gelijk niveau komen te staan. Maar ook 2 Petrus 3: 16 stelt nieuwtestamentische geschriften, namelijk de brieven van Paulus, op één lijn met de overige Schriften. 2 Petrus dateert uit 65.

° Ten tijde van het schrijven van 1 Timotheüs was het Evangelie van Lucas al zo bekend geraakt, dat Paulus het als de Schrift kan citeren.

Dit betekent, dat het Evangelie van Lucas minstens enkele jaren vóór 1 Timotheüs moet geschreven zijn. Ik stelde in mijn studie over de chronologie van Paulus 1 Timotheüs vroeg in het jaar 64. Aan de andere kant kondigt Handelingen zich aan als een vervolg op het Evangelie van Lucas. Vergelijk Handelingen 1: 1-2 met Lucas 1: 1-4. We kunnen veronderstellen, dat Theophilus, voor wie Lucas schreef, nieuwsgierig geworden, naar meer informatie vroeg en dat er dus niet veel tijd verlopen is tussen het schrijven van het Evangelie van Lucas en Handelingen.

Het boek Handelingen eindigt met de vrijlating uit gevangenschap van Paulus: de periode van 2 jaar huisarrest wordt genoemd. Handelingen is dus in of na 61 (het jaar waarin het huisarrest eindigde) geschreven. Het Evangelie van Lucas stellen we kort voor Handelingen. Welnu, tussen 61, het jaar waarin Handelingen op zijn vroegst geschreven is, en begin 64, het jaar waarin 1 Timotheüs was geschreven, is juist voldoende tijd verlopen om het evangelie bekend te laten worden. Het één bevestigt het andere.

Lucas zal, zoals ik ook schreef, tijdens de tweejarige gevangenschap van Paulus in Caesarea de gelegenheid gehad hebben om in het Joodse land navraag te doen naar Jezus’ leven en werken. De herhaalde opmerking Maria bewaarde al deze woorden in haar hart wijst er bijvoorbeeld op, dat Lucas met Maria zal gesproken hebben. Hoe kan hij dit anders weten? Lucas weet ook veel over gebeurtenissen waarbij Filippus of zijn dochters betrokken waren. Ook later in Rome heeft Lucas kennis kunnen nemen van getuigenissen. We weten niet, of Petrus tussen 59 en 61 (de periode van Paulus’ huisarrest in Rome) al in Rome was. Maar ook Rufus was lid van de gemeente in Rome. Betreffende hem kan men veronderstellen, dat hij de zoon was van Simon van Cyrene (Romeinen 16: 13 en Marcus 15: 21). Hij kon ook dingen vertellen aan Lucas. Lucas, die als zeer zorgvuldig beoordeeld wordt, heeft onderzoek gedaan naar getuigenissen van ooggetuigen.

Over Mattheüs

Over het evangelie van Mattheüs is niet veel te zeggen. Ik vervolg wat ik hierboven uit de kerkgeschiedenis van Eusebius aanhaalde over Marcus:

Dat nu is onderzocht door Papias over Marcus. Maar over Mattheüs werd dit gezegd: Mattheüs nu heeft in het Hebreeuws de uitspraken verzameld. Maar ieder verwerkte/vertaalde die zoals hij kon. Eusebius, Kerkgeschiedenis III 15-16.

De aanhaling die begint met Mattheüs nu stamt, als je heel het verband bekijkt, duidelijk ook van Papias. Zoals ik al schreef, was Papias vooral geïnteresseerd in uitspraken van Jezus. Kennelijk valt de methode van presenteren van Mattheüs bij hem meer in de smaak dan die van Marcus’ verslag van wat Petrus vertelde.

Waarschijnlijk was het “Hebreeuws” van Mattheüs eigenlijk Aramees. Daarmee is vanuit een bron kort na de apostelen de opmerking van Van Peer (p. 73) genuanceerd, dat de evangeliën niet in het Aramees geschreven waren. Dat “ieder” de verzameling van Mattheüs vertaalde of verwerkte, laat zien, dat Mattheüs’ werk vroeg gesteld moet worden. Onder dat “ieder” valt vermoedelijk ook de Griekse versie die Mattheüs zelf maakte of met hulp gemaakt heeft

Over Q

De evangeliën van Mattheüs, Marcus en Lucas stemmen zeer sterk overeen.
Van Peer stemt in met de theorie, dat Marcus het vroegste evangelie schreef. Lucas en Mattheüs zouden wat niet bij Marcus staat, ontleend hebben aan een bron die Q genoemd wordt naar het Duitse woord Quelle (bron). Q is niet overgeleverd en de theorie rond Q is dus een reconstructie uit de moderne tijd.

Hierboven is uiteengezet, dat Marcus niet het kortste evangelie is, omdat het het oudste is, maar omdat Marcus alleen maar verslagen van Petrus wilde bewaren waarvan hij zeker was, dat Petrus dat inderdaad zo placht te vertellen. Het Lucasevangelie is ouder dan dat van Marcus. Lucas schrijft (Lucas 1: 1-2), dat velen voor hem verslagen hebben geschreven over Jezus’ optreden. Zijn bronnen beperken tot bijvoorbeeld Mattheüs en Q is dus niet serieus. We kunnen ook overeenstemmingen tussen Marcus en de twee andere genoemde evangeliën toeschrijven aan het feit, dat ook Lucas en Mattheüs onder andere verslagen van Petrus gehoord hebben. Wat verder overeenstemt tussen Mattheüs en Lucas is dan op naam te schrijven van andere zegslieden dan Petrus, maar wel dezelfden.

Over Johannes

Algemeen wordt aangenomen, dat Johannes het jongste van de vier evangeliën heeft geschreven. In de traditie wordt overgeleverd, dat hij nog voor zijn dood het evangelie heeft laten opschrijven. Keizer Nerva (96-98) zou hem volgens Georgios Hamartolos (2) hebben laten terugkeren van Patmos, waarheen hij verbannen was geweest (zie Openbaring 1: 9). Johannes heeft een wat andere opzet dan de drie andere evangeliën. Er is zelfs niet ten onrechte gesuggereerd, dat hij wilde aanvullen wat de anderen nog niet beschreven hadden.

Over Papyrus 52

De Griekse tekst van het Nieuwe Testament kennen we uit handschriften. Het oudste heet Papyrus 52. Het is maar klein, niet groter dan een fikse postzegel. Papyri kan een papyroloog met ervaring dateren aan de hand van de stijl van de letters. Ook onze ouders schreven anders dan wij en zij weer anders dan hun ouders. Die datering van een papyrus gebeurt uiteraard niet tot op het jaar. Papyrus 52 dateert van rond 125. Van Peer kan verwijzen naar een datering enkele decennia na 125. Er bestaan ook dateringen die 125 als de uiterste datum zien en ook aan decennia daarvoor denken. 125 is dus een acceptabel gemiddelde. Zie voor een uitleg over deze papyrus en afbeeldingen https://nl.wikipedia.org/wiki/Papyrus_52
Nu is deze papyrus afkomstig uit Egypte. Dat betekent, dat rond 125 het evangelie van Johannes Egypte al bereikt had. Dit toevallig overgebleven exemplaar behoeft ook niet het eerste geweest te zijn. Conclusie: Papyrus 52 versterkt de datering van het Johannesevangelie rond 100.

Citaten en toespelingen bij de oudste christenen na de apostolische periode

De schrijvers van de geschriften van de eerste generatie na het Nieuwe Testament zijn bekend onder de naam Apostolische Vaders. Ik geef eerst een overzicht van het aantal keren, dat de Apostolische Vaders gebruik gemaakt hebben van Nieuwtestamentische geschriften en geschriften die niet tot het Nieuwe Testament behoren uit dezelfde tijd. Met behulp van de index van de uitgave van de Apostolische vaders van Funk en Bihlmeyer (3) kunnen die gemakkelijk gevonden worden. Van de Apostolische Vaders kies daarvoor bij wijze van voorbeeld de Corinthiërsbrief van Clemens en de brief van Polycarpus. Beide schrijvers zijn leerlingen van de apostelen. Clemens werkte in Rome en Polycarpus in Klein-Azië, het huidige Turkije. Mij valt op, hoe goed zij het Nieuwe Testament kenden. Ook dergelijke lijsten over het gebruik van het Oude Testament laten zien, dat men een voorbeeld was voor ons inzake kennis van de Bijbel.

Clemens aan de Corinthiërs

Mattheüs 6x
Marcus 2x
Lucas 5x
Johannes 1x
Handelingen 5x
Romeinen 12x
1 Corinthiërs 12x
2 Corinthiërs 3x
Galaten 1x
Efesiërs 2x
Filippenzen 2x
Colossenzen 1x
1 Thessalonicenzen 1x
1 Timotheüs 3x
2 Timotheüs 1x
Titus 3x
Hebreeën 16x
Jacobus 4x
1 Petrus 3x
2 Petrus 2x
1 Johannes 2x
Openbaring 1x
Onbekend 4x

Polycarpus (één niet te lange brief!!)

Mattheüs 7x
Marcus 2x
Lucas 4x
Johannes 4x
Handelingen 7x
Romeinen 6x
1 Corinthiërs 6x
2 Corinthiërs 5x
Galaten 6x
Efesiërs 6x
Filippenzen 6x
Colossenzen 5x
1 Thessalonicenzen 2x
2 Thessalonicenzen 2x
1 Timotheüs 8x
2 Timotheüs 4x
Titus 1x
Hebreeën 3x
Jacobus 1x
1 Petrus 16x
2 Petrus 1x
1 Johannes 3x
2 Johannes 1x

We zien, dat bij Clemens 2 Thessalonicenzen, Filemon, 2 en 3 Johannes niet gebruikt worden. Polycarpus gebruikt Filemon, 3 Johannes en de Openbaring niet. Dat kan toevallig zijn, omdat het Bijbelboek niets zei over de behandelde onderwerpen. Het kan ook zijn, omdat het betreffende Bijbelboek niet erkend werd.

Clemens gebruikt 4x een geschrift dat wij niet kunnen thuisbrengen. Het loont de moeite van alle Apostolische Vaders na te gaan, hoe vaak zij zulke geschriften gebruiken die het Nieuwe Testament niet gehaald hebben.

Citaten en toespelingen buiten de canonieke boeken

Didachè: 1
“Barnabas”: 2
Clemens, Corinthiërsbrief: 4
2 Clemens: 5
Ignatius: 1
Polycarpus: 0
Martyrium van Polycarpus: 0
Ad Diognetum: 0

We kunnen concluderen, dat het gebruik van boeken buiten ons Nieuwe Testament zeer spaarzaam was, zeker als we zien, hoe vaak deze schrijvers het Nieuwe Testament wel citeren. Dat Clemens in Rome thuis was en Polycarpus in Klein-Azië, laat zien, dat er geen regionale verschillen waren ontstaan over de vraag, welke geschriften voor gezaghebbend moesten gelden.

Tertullianus en het Nieuwe Testament

Tertullianus (ca. 200) was een opvallende kerkvader. Hij was een jurist, een echte intellectueel, die heel scherp kon redeneren. Van hem zijn heel wat geschriften over. Voor ons is nu van belang de praescriptione haereticorum. Dat betekent Over de praescriptio van de ketters. Wat is een praescriptio?

Dat is een juridische argumentatie over een beperkt punt dat met een aanklacht verband hield, met de bedoeling een totale behandeling in een proces overbodig te maken. Praescriptio kon gaan over verlopen termijnen. Was de termijn voor het voeren van het proces voorbij, dan was het proces overbodig.

Tertullianus gebruikt een dergelijk procédé tegen de gnostiek en de ketterij van Marcion. Zijn betoog komt erop neer, dat alleen al het feit, dat het “normale” christendom eerder was, de ketters ongeloofwaardig maakt. Een weerlegging van hun ideeën vindt hij dan ook overbodig. Heel vaak maakt Tertullianus duidelijk, dat de gnostiek en Marcion bestaande geschriften die de apostolische leer brengen (ons Nieuwe Testament dus), veranderd of afgekeurd hebben. Die geschriften waren er dus al, toen de gnostieke leiders en Marcion die afkeurden of wilden veranderen.
Dit betekent, dat door Tertullianus aangetoond kon worden, dat de gnostiek in het christendom doorgewerkt had, nadat de apostelen door hun prediking en door hun geschriften het fundament voor de leer van de kerk hadden gelegd. Rond 200 leefde men kort genoeg na de feiten om iedereen die dat wilde, toe te laten de door Tertullianus gebruikte feiten te controleren.

Hiermee vervalt ook de propaganda voor de erkenning van apocriefe Bijbelboeken. Zie verder: www.academia.edu/38462853/_De_Kerk_heeft_heel_wat_evangeliën_uit_de_Bijbel_gehouden_en_verhinderd_dat_wij_ze_lezen_Waar_of_niet_waar
In dit artikel kunnen ook verdere gegevens over de totstandkoming van het Nieuwe Testament gevonden worden.

Conclusie

Onze conclusie kan niet anders zijn dan dat de gegevens over Lucas en Marcus in te passen zijn in het raamwerk dat mijn studie over Paulus geleverd had. Johannes als laatste evangelieschrijver kan kort voor 100 gesteld worden. Deze situatie wordt bevestigd door Papyrus 52 en wat wij behandelden over de oudste “kerkvaders”.

Dit artikel wordt vervolgd met een behandeling van een aantal andere visies uit het boek.

Bronnen

1 K. Vorländer, Philosophie des Altertums, München 1963
2 Kroniek, te vinden tussen de fragmenten van Papias
3 F.X. Funk – K. Bihlmeyer – W. Schneemelcher, Die apostolischen Väter, I, Tübingen 1956

Abonneer je op onze maandelijkse nieuwsbrief!