Inhoudsopgave
- 1 Was Jezus echt dood en is Hij echt weer levend geworden?
- 2 Is Jezus God?
- 3 Ontbreken van details in een verslag betekent niet, dat die details niet gebeurd zijn.
- 4 Mensenzoon
- 5 De Romeinse keizers als god
- 6 Jezus’ zogezegde godslastering
- 7 Geeft de kerk de boodschap van Jezus of die van Paulus?
- 8 Paulus en de andere apostelen
- 9 Paulus en Jacobus over de rechtvaardiging
- 10 Paulus en het belang van de Wet
- 11 Jezus en Paulus over de Wet
- 12 Conclusie over Paulus
- 13 “Parthen, Meden, Elamieten ….” en onze garantie tegen nieuwe leer
- 14 Conclusie van de drie artikelen van deze reeks
- 15 De uitgever Davidsfonds en de geestelijke trend in Vlaanderen
- 16 Bronnen
In de Paaskrant 2019 van Het Belang van Limburg, van Het Nieuwsblad en mogelijk ook in andere Vlaamse kranten verscheen een uitvoerig artikel met stellingen waarin de belangrijkste punten van het christendom ondergraven werden. Deze stellingen waren een samenvatting van een boek van Willy van Peer, Niet te geloven, De werkelijkheid achter het Nieuwe Testament, Antwerpen 2019. Inmiddels is ook op de radio aandacht aan het boek gegeven. Zulk een werk verdient een recensie op de website van Logos Instituut.
In een eerste artikel (https://logos.nl/een-boek-op-basis-van-geloof-in-de-wetenschap-deel-1/) behandelden argumenten tegen wij twee basisstellingen:
° In de wetenschap wordt geen rekening gehouden met bovennatuurlijke verklaringen
° De nieuwtestamentische teksten zijn niet door ooggetuigen of tijdgenoten geschreven.
In ons tweede artikel (https://logos.nl/een-boek-op-basis-van-geloof-in-de-wetenschap-deel-2/) werd een aantal onderwerpen onder de loep genomen, in de behandeling waarvan het boek herhaaldelijk belangrijke feiten niet in de bewijsvoering betrok.
Dit derde en laatste artikel is gewijd aan de afwijzing van de meest fundamentele punten van het christelijk geloof.
Was Jezus echt dood en is Hij echt weer levend geworden?
De opstanding of verrijzenis van Jezus is een hoofdpunt van het christelijk geloof. Hij leed in onze plaats om ervoor te zorgen, dat wij kunnen ontsnappen aan Gods oordeel over ons leven. Dat Jezus daarna weer levend werd, laat zien, dat tussen God en Jezus alles nu in orde is. Dit is het antwoord op de verwondering van Van Peer (p. 217), dat God een vervloekte, Jezus dus, weer uit de dood heeft laten opstaan. Dat Jezus echt dood was en echt weer levend is geworden, wordt meesterlijk gedemonstreerd door Josh McDowell, Evidence that demands a Verdict, hoofdstuk 10. Verkorte versies van dit boek zijn ook in het Nederlands verschenen (Meer dan een timmerman en Jezus, feit of fictie? bijvoorbeeld). Het betoog van McDowell te herhalen is overbodig en zou zijn copyright schenden.
Is Jezus God?
Ook hier verwijs ik naar McDowell, nu hoofdstuk 7
Ontbreken van details in een verslag betekent niet, dat die details niet gebeurd zijn.
In het boek worden verschillende versies van dezelfde gebeurtenis regelmatig met elkaar vergeleken. Daarbij wordt het ontbreken van details graag als argument gebruikt tegen de geloofwaardigheid van de berichtgeving (bijvoorbeeld p. 126-7). De onbewezen en onuitgesproken veronderstelling is, dat de auteurs hun geschreven bronnen slaafs hadden moeten volgen en dat er dus iets rammelt, als de berichtgeving niet volkomen gelijk is. Dit gaat voorbij aan drie feiten:
° dat de auteurs van wie wij geschriften hebben, ook zelfstandig konden denken en beslissen, wat ze wilden opschrijven,
° dat, zoals in het eerste artikel van deze reeks is besproken, er meer vroege bronnen waren dan (zoals Van Peer veronderstelt) het evangelie van Marcus en “Q” alleen. De evangelieschrijvers konden ook mondeling getuigen raadplegen.
° dat God de auteurs van de Bijbelse geschriften niet heeft gedicteerd totaal buiten hen om. Integendeel, de schrijvers houden hun belangstelling, taal, stijl en litteraire voorkeuren. Het is alsof de Heilige Geest (bijvoorbeeld) gedacht heeft: “Hoe zou ik het schrijven, als ik Mattheüs was?”
Mensenzoon
Van Peer probeert te bewijzen, dat de Mensenzoon (of Zoon des Mensen, in andere vertalingen) iemand anders is dan Jezus. Terecht legt hij een verband tussen Jezus’ titel Mensenzoon en Daniël 7: 13 vv. Maar verder vindt hij, dat Jezus nooit duidelijk zei, dat Hijzelf de Mensenzoon was: Jezus spreekt altijd in de Hij-vorm over de Mensenzoon, nooit in de Ik-vorm. Dit laatste is juist, maar uit het verband van de gesprekken blijkt toch duidelijk, dat Hij wel degelijk zichzelf bedoelt. Ik geef een voorbeeld. Ik citeer alleen de relevante delen van een veel langere tekst. Ik doe dat niet graag, want dat lijkt op manipulatie in de bewijsvoering, maar wie wil controleren, of ik met de gegevens sjoemel, kan de Bijbel raadplegen.
Ze zeiden: “Zeg ons eens: wanneer zal dat zijn en wat is het teken van uw komst en van de afsluiting van dit tijdperk?” Jezus antwoordde hun: “Let op, dat niemand je misleidt! Want er zullen er veel komen onder mijn naam en zeggen: ‘Ik ben de Christus’ en ze zullen velen misleiden. (…) “Als iemand tegen je zegt: ‘Kijk, hier is de Christus!’ of: ‘Daar!’, gelooft hem niet. Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en ze zullen grote wonderen doen die tekens en aanwijzingen vormen. Ze zouden de uitgekozenen kunnen misleiden, als dat mogelijk was. Let op, Ik heb het je van tevoren gezegd! “Als ze dus tegen je zeggen: ‘Kijk, Hij is in de woestijn!’, gaat er niet heen – ‘Kijk, Hij is in de voorraadkamer !’, gelooft het niet. Want, zoals de bliksem van het oosten komt en flitst naar het westen, zo zal de komst van de Mensenzoon zijn. (…) “Daarna zal het teken van de Mensenzoon verschijnen en dan zullen alle volken van de aarde zich op de borst slaan en zullen ze de Mensenzoon zien komen op de wolken van de hemel met kracht en grote heerlijkheid. Hij zal zijn engelen uitsturen onder luid bazuingeschal en ze zullen degenen die Hij heeft uitgekozen, verzamelen uit de vier windstreken van het ene eind van de hemel tot de andere. (Mattheüs 24, in selectie)
Hier blijkt, dat op de vraag van de leerlingen naar zijn komst Jezus zichzelf afwisselend betitelt met de Christus en de Mensenzoon. Het verband met Daniël 7 betekent overigens, dat, wanneer Hij zich de Mensenzoon noemt, Hij telkens impliciet zegt, dat alle voorzeggingen over de Mensenzoon die we bij Daniël lezen, op Hemzelf van toepassing zijn.
De Romeinse keizers als god
Op p. 163 v. lezen wij, dat Zoon van God genoemd worden eigenlijk niets bijzonders was in de Oudheid. Het is geen uitvinding van het christendom. Julius Caesar was na zijn dood tot Divus Julius, goddelijke Julius, verheven, de hoogste godheid van de Romeinen naast Jupiter Optimus Maximus, zo schrijft Van Peer. Romeinse keizers zouden allemaal dei filius (zoon van een god) genoemd zijn.
In feite komt zeker in de eerste periode van de keizertijd de uitdrukking dei filius in de titulatuur van de keizer niet voor. Keizers werden na hun dood in het algemeen door de senaat (!) tot god verklaard. Men gebruikte dan, zeker in de vroege keizertijd, niet de term deus (god), maar divus (goddelijk). Dus een levende keizer kon divi filius (zoon van een goddelijke) heten. Ik schrijf dat, omdat er voor het Romeinse gevoel toch altijd een verschil bestond tussen de traditionele goden en de vergoddelijkte keizer. Dat Divus Iulius de hoogste god naast Iuppiter Optimus Maximus was, heb ik nooit gehoord of gelezen.
In de Griekse kant van het rijk kende men al lang de gewoonte om heersers voluit god te noemen. Een inscriptie uit Efese (1) noemt Caesar al θεὸν ἐπιφανῆ (theon epiphanè, verschenen god). In de Romeinse westelijke deel van het rijk werden de levende keizers pas eeuwen later voluit god genoemd.
Jezus’ zogezegde godslastering
Intussen kent het Jodendom ook de Zoon van God. In Psalm 2 lezen wij
De koningen van de aarde scharen zich in slagorde en de machthebbers spannen samen tegen Jahweh en zijn Gezalfde: (…) Ik wil gewagen van het besluit van Jahweh: Hij sprak tot mij: Mijn Zoon zijt Gij; Ik heb U heden verwekt. Vraag Mij en Ik zal volken geven tot uw erfdeel, de einden van de aarde tot uw bezit. (Psalm 2: 2, 7-8)
Dat die betiteling niet vergeten was in Jezus’ tijd, leert ons o.a. de vraag van de hogepriester vóór Jezus’ veroordeling
Zijt gíj de Gezalfde, de Zoon van de Gezegende? (Marcus 14: 61)
De hogepriester combineert evenals Psalm 2 de betiteling Gezalfde (Messias, Christus) met Zoon van God. Joden vermijden graag het woord God en omschrijven Hem dan met de Gezegende, de Hemel, de Kracht e.d.
Nu is hier grammaticaal gezien iets abnormaals aan de hand. In het Grieks staat normaal gezien in deze grammaticale positie bij Gezalfde en Zoon het lidwoord niet. Er had dus normaal in het Grieks gestaan “Zijt gij Gezalfde, Zoon van de Gezegende?” Hier heeft het Grieks het lidwoord tegen de normale gewoonte in echter wel. Dat betekent, dat er verwezen wordt naar dé Gezalfde en dé Zoon van de Gezegende. Dat komt qua betekenis neer op
° Zijt gíj de bekende Gezalfde, de bekende Zoon van de Gezegende?
of
° Zijt gíj de voorzegde Gezalfde, de voorzegde Zoon van de Gezegende?
Het gebruik van het lidwoord versterkt dus de visie, dat de hogepriester citeert.
Jezus antwoordt de hogepriester op een schijnbaar merkwaardige manier
Ik ben (dat) en gij zult de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van de Kracht en (zien) komen met de wolken van de hemel.
Waarom haalt Hij er ineens de Mensenzoon bij? Omdat over de Mensenzoon bij Daniël het volgende gezegd wordt
En hem werd heerschappij gegeven en eer en koninklijke macht, en alle volken, natiën en talen dienden hem. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet zal vergaan, en zijn koningschap is een, dat onverderfelijk is. (Daniël 7: 14)
en dat stemt overeen met dat wat in Psalm 2 onmiddellijk volgt na de woorden over de Zoon van God
Vraag Mij en Ik zal volken geven tot uw erfdeel, de einden van de aarde tot uw bezit.
Door deze toevoeging maakt Jezus heel duidelijk, dat Hij de toespeling van de hogepriester op Psalm 2 heeft begrepen en dat Hij inderdaad de Persoon is die in Psalm 2 bedoeld is.
De reactie van de hogepriester daarna is op het eerste zicht ook merkwaardig
De hogepriester scheurde zijn kleren en zei: “Waarom hebben we nog getuigen nodig? Gij hebt de godslastering gehoord (…).”
Jezelf Messias noemen of Mensenzoon is geen godslastering. Jezelf Zoon van God maken gaat natuurlijk verder. Maar “Ik ben” op jezelf toepassen, is de omschrijving van Gods naam op jezelf toepassen. God had zich namelijk met “Ik ben” aan Mozes voorgesteld
Toen zei God tegen Mozes: “Ik ben, die Ik ben”. En Hij zei: “Zo zult gij tot de Israëlieten zeggen: Ik ben heeft mij tot u gezonden”. (Exodus 3: 14)
Waarom schrijf ik dit hele verhaal? Omdat Van Peer (p. 129) meent, dat Jezus Gods naam niet gelasterd had. Ik kan nog twee voorbeelden noemen van uitspraken van Jezus die zijn omgeving als godslastering opgevat worden.
De Joden zeiden tegen Hem: “Ge zijt nog geen 50 jaar en Ge hebt Abraham gezien?” Jezus zei tegen hen: “Het is waar wat ik u zeg: Ik ben, voordat Abraham geboren werd!” Daarop pakten ze stenen op om (ze) naar Hem te gooien. Maar Jezus verborg Zich en vertrok van het tempelterrein. (Johannes 8: 57-59)
Hier valt Ik ben op. Normaal zou Jezus gezegd hebben “Ik was er, voordat Abraham geboren werd!” Dat Jezus de bedoeling had om Gods naam op Zichzelf toe te passen, blijkt uit de reactie van de omstanders. Ze willen overgaan tot steniging. In Leviticus lezen we immers
Wie de Naam van Jahweh lastert, zal zeker ter dood gebracht worden: de gehele vergadering zal hem stenigen: zowel een vreemdeling als een geboren Israeliet, zal, wanneer hij de Naam lastert, ter dood gebracht worden. (Leviticus 24: 16)
Iets verder lezen wij bij Johannes het volgende
“(…) Ik en de Vader zijn één.” De Joden droegen opnieuw stenen aan om Hem te stenigen. Jezus reageerde: “Ik heb u veel goede daden laten zien van de Vader. Om welke daad daarvan stenigt ge Mij?” De Joden antwoordden hun: “Om een goede daad stenigen we U niet, maar wegens godslastering en omdat Gij een mens zijt en Uzelf God maakt”. (Johannes 10: 30-33)
Jezus varieert hierin “Ik en de Vader zijn één” een tekst die de Joden verscheidene malen per dag gebruiken, zij uiteraard zonder Gods naam te noemen:
Hoor, Israel: Jahweh is onze God; Jahweh is één! (Deuteronomium 6: 4)
Ik zou me kunnen voorstellen, dat Hij in het gesprek, dat in het Aramees plaatsvond, het woord één in het Hebreeuws uitsprak om het verband met Deuteronomium 6 te laten uitkomen – maar dat is alleen een persoonlijke voorstelling. Jezus kon dus inderdaad in de visie van de Joden wegens godslastering aangeklaagd worden.
Geeft de kerk de boodschap van Jezus of die van Paulus?
Probleemstelling
Jezus had verschillende opdrachten van God. Het gaat hier voornamelijk om de tweede.
1 Hij had veel te vertellen over ons gedrag. Van Peer beperkt Jezus’ betekenis tot dit punt.
2 Dan is er het plaatsvervangend lijden. God oordeelt over het leven van de mensen na hun dood. Hij hanteert daarbij geen weegschaalsysteem. Het gaat er dus niet om, dat je meer goede dan slechte daden hebt. Het criterium staat in Galaten:
Vervloekt is ieder die zich niet houdt aan alles wat geschreven staat in het boek van de Wet om dat te doen. (Galaten 3: 10, gedeeltelijk een citaat uit Deuteronomium 27: 26)
Eén fout is dus genoeg voor een veroordeling. Dat is ook logisch, want op Gods niveau past geen enkele fout. Gelukkig heeft God een ontsnappingsmogelijkheid geboden. Jezus is komen lijden voor de fouten van de mensen. Door voor hen in hun plaats te lijden zouden zij ontsnappen aan een veroordeling door God na de dood. Recht is geschied, maar genade is er ook voor iedereen die dit gelooft. Eigenlijk is dit een subliem plan. Stel je bent God en je hebt het probleem, dat er recht moet geschieden en toch de mensen wilt laten ontsnappen. Er is geen enkele andere godsdienst, waarin de god zelf het probleem oplost en de voorwaarden voor de mens zo laag stelt (alleen maar geloven, dat dit ook voor jou geldt) – en zelfs in varianten van het christendom worden nog bijkomende voorwaarden gepredikt.
3 In het vooruitzicht ligt, ook nu nog, een derde taak: regeren over de aarde na zijn wederkomst. Wanneer je aanneemt, dat het bovennatuurlijke niet bestaat, valt hiervan natuurlijk veel weg. Door God was Hij dan niet gestuurd. Mirakels deed Hij dan niet. De vele duiveluitdrijvingen waarover vooral Marcus (voor Van Peer de oudste evangelieschrijver !) vertelt, zijn dan verzinsels. Messias (of Christus) was Hij dus ook niet, want de beloftes van God over iemand met een grote opdracht (de Messias) waren dan fantasie van de profeten. Er is dan geen leven na de dood. God bestaat dan niet. God oordeelt dan niet na de dood. Terugkomen doet Jezus ook niet. Het realiseren van een grote toekomst is dan alleen maar mensenwerk. Dat alles reduceert de essentie van Jezus tot een humanistische leraar. Voor het boek bestaat de boodschap van Jezus dan ook uit nederigheid, naastenliefde, eenvoud, armoede en dat er een beter koninkrijk op komst was (p. 60, 87). Wanneer Jezus herleid wordt tot een humanistische leraar, is het gemakkelijk om een tegenstelling te creëren tussen deze gereduceerde Jezus en wat de kerk zogezegd van Hem gemaakt heeft. Van Peer gaat zover, dat hij het christendom paulisme noemt en zich afvraagt, of Jezus wel een christen was (p. 231). Paulus zou zichzelf tot apostel gemaakt hebben en de openbaringen die hij zegt van God ontvangen te hebben, zouden de boodschap van Jezus, die alleen zou gaan over ons gedrag, vervangen hebben.
Paulus en de andere apostelen
Het woord apostel betekent uitgezondene. Iedere uitgezondene kan dus apostel heten, maar een apostel in speciale zin is iemand die door Jezus zelf is uitgestuurd. Heeft Paulus inderdaad een bovennatuurlijke ontmoeting met Jezus gehad, dan mag hij apostel heten.
Paulus zou het plaatsvervangend lijden (punt 2 hierboven) verzonnen hebben. Pagina 125 zegt: Paulus lag volledig overhoop met de andere apostelen. Het Nieuwe Testament zegt dat echter anders. (De eerste zin is ook in het Grieks geen echte volzin.)
Maar van hen die iets voorstelden – wat voor mensen ze vroeger waren, maakt voor mij niet uit – God ziet de persoon niet aan – want mij legden degenen die in aanzien waren, niets op. Maar integendeel, ze zagen, dat de verkondiging van de blijde boodschap onder de onbesnedenen mij toevertrouwd was, zoals aan Petrus die onder de besnedenen, want Hij die in Petrus werkte met het oog op zijn zending naar de besnedenen, werkte ook in mij met het oog op de volken. En ze merkten de genade die mij gegeven was. Jacobus, Kefas en Johannes, die als steunpilaren golden, gaven mij en Barnabas de rechterhand van de gemeenschappelijkheid. Wij zouden naar de volken, zij naar de besnedenen gaan. Alleen moesten we de armen niet vergeten. Ik heb dan ook mij best gedaan mij juist daaraan te houden. (Galaten 2: 6-10)
Kefas is het Aramese equivalent voor Petrus. Het eerste deel van dit citaat gebruikt Van Peer op p. 225. Hij schrijft
Het punt is niet dat die diverse gemeenschappen naast elkaar bestonden, maar dat tussen de visie op het christendom van Paulus en dat van Petrus en Jakobus diepe verschillen bestonden. Hoezeer de standpunten uiteen lagen, blijkt uit het feit dat Paulus nogal minachtend op zijn collega’s in Jeruzalem neerkijkt: ‘Maar de mannen van importantie – hoe belangrijk zij precies waren interesseert mij niet, voor God telt menselijk aanzien niet – hoe dan ook, mij hebben de mannen van importantie, niets opgelegd;’ (Gal. 2,6)
Hier stopt Van Peer het citaat. Het vervolg, dat ik hierboven wel aanhaal, laat echter zien, dat er geen sprake is van minachting en ook blijkt in dat vervolg, dat de twee “partijen” elkaar erkenden. De ‘mannen van importantie’ heten in het vervolg steunpilaren. Ook is in ‘hoe belangrijk zij precies waren interesseert mij niet’ het woord “eens” of “vroeger” (ποτε, pote) weggelaten. Daardoor ontstaat de onjuiste indruk, dat Paulus ook nog bij de beschreven ontmoeting ongeïnteresseerd neerkeek op hen. Trouwens, ook staat er niet ‘hoe belangrijk’ maar ‘hoedanigen’, wat niet op hun positie of aanzien op dat moment behoeft te slaan.
Petrus is ook zeer positief over Paulus
Zo heeft ook onze lieve broeder Paulus aan u geschreven volgens de wijsheid die hem gegeven was. Zo doet hij het ook in alle brieven, wanneer hij daarin daarover spreekt. In die brieven zijn sommige dingen moeilijk te begrijpen. De dwaze, onverstandige mensen verdraaien deze, evenals de andere Schriften, tot hun eigen ondergang. (2 Petrus 3: 15-16)
Paulus heet hier een lieve broeder en zijn brieven worden met de Schriften gelijk gesteld! Dat inderdaad de Bijbelse geschriften bedoeld zijn, blijkt iets eerder in dezelfde brief
Daarbij moet u eerst beseffen, dat bij geen profetie in het Boek eigenmachtige uitleg past. Want nooit is profetie gebracht uit de wil van een mens, maar gedreven door de Heilige Geest hebben mensen woorden gesproken die van God afkomstig waren. (2 Petrus 1: 20-21)
Petrus stelt zowel in het ene als in het andere citaat bij zijn tegenstanders eigenmachtige uitleg van het Oude Testament aan de kaak.
Van het verschil in mening tussen Paulus en de anderen was eigenlijk Petrus een groter probleem geweest. Jezus had gezegd
Aan Mij is alle macht in de hemel en op aarde gegeven. Ga dus alle volken tot mijn leerlingen maken, terwijl je hen doopt in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. En leert hun alles in acht te nemen, wat Ik je heb opgedragen. Let op, Ik zal bij je zijn alle dagen tot de voltooiing van het tijdperk. (Mattheüs 28: 18 vv.)
Op de Pinksterdag had Petrus zelf gezegd
Want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen, die veraf zijn zovelen als de Heer, onze God, ertoe roepen zal. (Handelingen 2: 39)
“Die veraf zijn” is een Joodse omschrijving voor niet-Joden. Zie Jesaja 59: 21. Als er dan later echt een niet-Jood tot bekering moet komen, beseft Petrus de reikwijdte van wat Jezus gezegd had en wat hijzelf gezegd had, niet meer. Er moet een visioen aan te pas komen, voordat hij naar Cornelius gaat (Handelingen 10: 9 vv.). Na de bekering van Cornelius verdedigt hij voor Joodse christenen wat er gebeurd is. Later doet hij weer moeilijk in het gezelschap van niet-Joodse christenen, zodra er Joodse christenen verschijnen (Galaten 2: 11 vv.) In Jeruzalem verdedigt hij dan weer het vrijere standpunt dat Paulus hanteerde (Handelingen 15: 7 vv.)
Paulus en Jacobus over de rechtvaardiging
Natuurlijk wordt ook het oude verhaal bovengehaald, dat Paulus en Jacobus totaal verschillende criteria geven om na de dood behouden te worden. Het gaat dan inderdaad over het plaatsvervangend lijden. Paulus zou zeggen, dat je alleen maar moet geloven, dat Jezus in jouw plaats geleden heeft. Jacobus zou zeggen, dat je behoud van je daden afhangt. Jacobus zou dus, volgens Van Peer, de oorspronkelijke boodschap van Jezus over ons gedrag verdedigen. Wanneer je geïsoleerde verzen gebruikt, zijn Jacobus en Paulus het inderdaad totaal oneens:
“Wij komen dan tot de slotsom, dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt zonder daden van de wet.” (Romeinen 3: 28) en “Is Abraham, onze vader, niet rechtvaardig geworden, doordat hij zijn zoon Isaak op het altaar legde?” (Jacobus 2: 21)
Nu is er bij belangrijke groepen in het christendom inderdaad een tendens om Bijbelverzen apart te lezen. Sommige Bijbelvertalingen suggereren dat ook door elk vers op een nieuwe regel te beginnen met een duidelijk versnummer ervoor. Kijken we echter naar het verband van de aangehaalde verzen, dan zien we iets anders. Voor dat verband moeten we wat Paulus betreft naar zo goed als de hele rest van de Romeinenbrief kijken. Voor Jacobus volstaat het in de omgeving te blijven.
14 Wat heeft hij eraan, mijn broeders, als iemand zegt, dat hij geloof heeft, maar geen daden heeft? Dat geloof kan hem toch niet redden?
15 Stel, een broeder of zuster heeft geen kleding en het dagelijks voedsel ontbreekt hun.
16 Iemand van u zegt tegen hen: “Gaat heen in vrede! Verwarmt u en eet tot gij verzadigd zijt”, maar gij geeft hun niet wat ze voor hun lichaam nodig hebben. Wat hebt gij daaraan?
17 Zo is ook het geloof, als het niet gepaard gaat met daden, dood en geïsoleerd.
18 Maar iemand zal zeggen: “Gij hebt gelóóf!” En ík heb daden! Laat me uw geloof zien zonder de daden. Dan zal ik u mijn geloof laten zien vanuit mijn daden!
19 Gij gelooft, dat God één is? Terecht. Maar ook de demonen geloven (dat) en ze huiveren.
20 Gij bazelt. Wilt gij begrijpen (Grieks: lege mens, wilt gij weten…), dat het geloof zonder de daden niet werkt?
21 Is Abraham, onze vader, niet rechtvaardig geworden, doordat hij zijn zoon Isaak op het altaar legde?
22 Gij ziet, dat het geloof samenwerkte met zijn daden en dat het geloof door de daden tot vervulling kwam.
23 Het Boek werd vervuld dat zei: “Abraham geloofde in God en het werd voor hem als gerechtigheid geteld”. (Jacobus 2: 14-23)
Mijn vertaling van vers 18 heb ik verdedigd in https://www.academia.edu/34599101/Wie_heeft_geloof_en_wie_heeft_daden_Jacobus_2_18_
Uit het hele verband blijkt, dat Jacobus evenals Paulus het geloof als reddingsmiddel ziet, maar er onmiddellijk aan verbindt, dat het natuurlijk is, dat er daden volgen. En zo kun je inderdaad die aanwezigheid van daden ook tot voorwaarde voor rechtvaardiging zien. Immers, als ze achterwege blijven, kun je serieuze vragen stellen bij het geloof en redt dat geloof niet.
Paulus zegt vanaf Romeinen 6 eigenlijk hetzelfde. Wanneer je gerechtvaardigd bent door het geloof, kun je niet bij de zonde blijven (6: 1) en dat thema wordt op verschillende manieren verder in de Romeinenbrief belicht.
Paulus en het belang van de Wet
Het is betreffende Paulus een vaak herhaalde fabel, dat hij de oudtestamentische Wet niet belangrijk vindt (p. 217). Ik citeer echter Paulus.
1 De Wet is goed. “Zo is dan de wet heilig, en het gebod is heilig en rechtvaardig en goed.” (Romeinen 7: 12 HSV)
2 De Wet is geestelijk. “Vleselijk” is in het Nieuwe Testament iets wat verband houdt met de onbekeerde, zondige situatie. “Geestelijk” houdt tegenover “vleselijk” verband met de Heilige Geest. “Want wij weten, dat de wet geestelijk is, maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde.” (Romeinen 7: 14 HSV)
3 De Wet diende ten leven. “En het gebod dat ten leven was, is voor mij ten dode bevonden.” (Romeinen 7: 10)
4 Het bezit van de Wet is een voorrecht. “Wat heeft de Jood dan voor op anderen? Of wat is het voordeel van het besneden zijn? Veel, in alle opzichten. Want in de eerste plaats zijn hun de woorden van God toevertrouwd.” (Romeinen 3: 1-2 HSV)
5 De geboden hebben voor christenen een verband met de liefde. “Wees niemand iets schuldig dan elkaar lief te hebben, want wie de ander liefheeft, heeft de Wet vervuld. Want dit: U zult geen overspel plegen, u zult niet doden, u zult niet stelen, u zult geen vals getuigenis geven, u zult niet begeren, en welk ander gebod er ook is, wordt in dit woord samengevat: namelijk hierin: U zult uw naaste liefhebben als uzelf. (Romeinen 13: 8-9 HSV)
6 Onderwerping aan de geboden wordt positief gezien. “Het (vlees) onderwerpt zich namelijk niet aan de wet van God, want het kan dat ook niet.”(Romeinen 8: 7 HSV)
7 De Wet leidt tot Christus “Want het einddoel van de wet is Christus, tot gerechtigheid voor ieder die gelooft.” (Romeinen 10: 4 HSV) “Zo is dan de wet onze paidagogos geweest tot Christus, opdat wij uit het geloof gerechtvaardigd zouden worden.” (Galaten 3: 24) Een paidagogos is niet zoals bij ons een opvoedkundige. Het was een slaaf die ervoor diende om toezicht te houden op de kinderen, hen naar school te brengen en eventueel hun boekentas te dragen. Zoals de paidagogos de kinderen naar school bracht, brengt de wet de gelovige tot Christus: de wet laat de onvolmaaktheid zien van de mens en laat zo de behoefte ontstaan om gered te worden.
8 De Wet veroordeelt. “Wij weten nu, dat alles wat de wet zegt, zij dat spreekt tot hen die onder de wet zijn, opdat elke mond gestopt wordt en de hele wereld doemwaardig wordt voor God.” (Romeinen 3: 19 HSV)
9 De veroordeling door de Wet is door Jezus’ kruisdood opgeheven. “Dit weten wij toch, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam van de zonde tenietgedaan zou worden en wij niet meer als slaaf de zonde zouden dienen. Want wie gestorven is, om hem heeft de zonde geen aanspraak meer. (Romeinen 6: 6-7)
10 De Wet diende niet om iemand tot zaligheid te brengen. Daarvoor diende de belofte aan Abraham. “Daarom zal uit werken van de wet geen vlees voor Hem gerechtvaardigd worden. Door de wet is immers kennis van zonde. (Romeinen 3: 20 HSV) “Want als de erfenis uit de wet is, is zij niet meer uit de belofte. Maar aan Abraham heeft God die door de belofte genadig geschonken.” (Galaten 3: 18 HSV)
11 De Wet licht de mens erover in, wat zondig is. “Door de wet is immers kennis van zonde. (Romeinen 3: 20 HSV)
12 Door de Wet worden in de zondige mens zondige daden uitgelokt. Dit is uiteraard geen bedoeling van de Wet, maar een gevolg. “Maar de zonde heeft door het gebod een aanleiding gevonden en in mij allerlei begeerte teweeggebracht. (Romeinen 7: 8 HSV)
Jezus en Paulus over de Wet
Jezus zegt, dat niets van de Wet zal vervallen. Volgens Van Peer minachtte Paulus de Wet. Het vorige gedeelte van onze recensie leert wel anders. De genoemde uitspraak van Jezus is echter niet het volledige beeld, want Jezus zegt ook, dat er vervulling van de Wet bestaat.
De Wet vervullen gebeurt op verschillende manieren. Een voorspelling wordt vervuld doordat er gebeurt wat voorspeld is. Zo zijn er al veel voorspellingen uit het Oude Testament door Jezus vervuld. Andere, die van de eindtijd, moeten nog vervuld worden. Geboden vervullen kun je door ze te houden. Je kunt ze ook tot volle bloei brengen. Zo deed Jezus in Mattheüs 5. Doodslaan is niet alleen doodslaan, maar ook haten. Echtbreken is niet alleen echtbreken, maar ook een vrouw in gedachten begeren. En zo verder. Voorschriften van de tempeldienst werden vervuld doordat Jezus voor de zonden stierf. De les die getrokken kon worden uit dierenoffers (voor zonde moet bloed vloeien) kunnen we nu in volmaakte zin trekken uit Jezus’ sterven. Er zijn dus verschillende soorten geboden. De Bijbel ziet dat ook. In Hebreeën lezen we
Nu had ook het eerste verbond verordeningen voor de eredienst en het aardse heiligdom. (Hebreeën 9: 1 HSV)
De Bijbel kent dus categorieën onder de geboden. De Hebreeënbrief noemt de categorie van godsdienstige voorschriften. De voorschriften voor de Joodse maatschappij, die geheel uit gelovigen bestond, zijn in onze tijd niet toepasselijk, omdat er geen volledig christelijk volk bestaat. Immers christenen worden uit de volken geroepen. De uitdrukking “Doe de kwaaddoener uit uw midden weg” die in het Oude Testament gebruikt werd bij verschillende voorschriften tot executie, vinden we in het Nieuwe Testament alleen bij de gemeentetucht (1 Corinthiërs 5: 13). Trouwens ook Jezus’ Joodse tijdgenoten konden de executie van Jezus al niet uitvoeren zonder medewerking van de Romeinen. Stefanus werd dus gelyncht.
Conclusie:
de vervulling van oudtestamentische gegevens verschilt al naar gelang van het karakter ervan:
° voorspellingen van gebeurtenissen
° voorschriften voor het persoonlijk leven
° voorschriften voor de Joodse maatschappij
° voorschriften voor het godsdienstig leven
Het conflict over het gebruik van de Wet begon door Joodse christenen die leerden
Als u niet besneden wordt volgens het gebruik van Mozes, kunt u niet gered worden. (Handelingen 15: 1)
Iets daarna komen er anderen die nog verder gaan:
(…) dat men hen moet besnijden en moet gebieden de wet van Mozes in acht te nemen. (Handelingen 15: 5 HSV)
Dit kan niet gaan over voorspellingen, want daarop letten de christenen wel degelijk. Dit kan eventueel gaan over voorschriften voor het leven, maar over die geboden waren de apostelen in het algemeen positief genoeg. Dit kon niet gaan over voorschriften voor de Joodse maatschappij, want die kon men niet houden. Het moet dus voornamelijk gaan over geboden betreffende het godsdienstig leven. Uiteindelijk handhaaft men onder de leiding van de Heilige Geest de onthouding van afgodenoffers, bloed, verstikte dieren en hoererij. Over besnijdenis, rein en onrein voedsel en de tempeldienst wordt niets weerhouden. Wel over hoererij en enkele voor de heidenen merkwaardige, niet voor de hand liggende voorschriften die verscholen liggen in het Oude Testament. Hoererij moest kennelijk in de Grieks-Romeinse maatschappij nog eens uitdrukkelijk genoemd worden. Het is duidelijk, dat dit besluit niet zegt, dat je nu maar mag moorden, stelen, liegen, bedriegen en begeren om maar het strafste te noemen. Die dingen stonden niet ter discussie en vergden dan ook geen vermelding. De zogezegde afschaffing van geboden heeft dus legitieme redenen.
Conclusie over Paulus
Wat is dan het verschil tussen Paulus en Jacobus? Het pedagogische. Wanneer de lezers teveel aandacht geven aan de daden, moet het geloof benadrukt worden (zoals Paulus deed) en wanneer de lezers te weinig aandacht geven aan de daden, moeten de daden benadrukt worden (zoals Jacobus deed). De kans bestaat namelijk, dat iemand God klem wil zetten door Hem te “verplichten” hem vrij te spreken op basis van een geveinsd geloof gevolgd door een losbandig leven. Wat is dan wel het unieke van Paulus dat hij van Jezus gehoord heeft? Efesiërs 3: 1-6 zegt dat duidelijk: dat de niet-Joden in de kerk op gelijke voet staan met de Joden. Niets over het plaatsvervangend lijden dus.
Het plaatsvervangend lijden is dus geen verzinsel van Paulus. De genoemde tekst in Efesiërs is echter niet alleen in het spel. In het Oude Testament wordt het plaatsvervangend lijden voorzegd in Jesaja 53: 5-6
Maar om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld. De straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen hebben wij genezing gekregen. Wij allen dwaalden als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg, maar de Heer heeft de ongerechtigheid van ons allen op hem laten neerkomen.
In het Oude Testament wordt het plaatsvervangend lijden vooraf uitgebeeld door de dierenoffers, zoals we juist hiervoor ook al aanduidden. In het Nieuwe Testament wordt de ontsnapping aan het oordeel al heel vroeg voorzegd:
Zij zal een zoon baren en gij zult Hem de naam Jezus geven. Want Hij is het die zijn volk zal redden van hun zonden. (Mattheüs 1: 21)
“Parthen, Meden, Elamieten ….” en onze garantie tegen nieuwe leer
Bekend is de aanwezigheid van mensen uit heel de destijds bekende wereld op de pinksterdag van de uitstorting van de Heilige Geest:
En er waren Joden woonachtig in Jeruzalem (…) Parthen, Meden, Elamieten, inwoners van Mesopotamië, Judea en Cappadocië, Pontus en Asia, Frygië en Pamfylië; Egypte en de streken van Libye bij Cyrene en de Romeinen die er woonden, Joden en proselieten, Kretenzen en Arabieren (…) (Handelingen 2: 5, 9-11)
Het Pinksterfeest één van de drie feesten waarop de Joden geacht werden naar Jeruzalem te komen (Deuteronomium 16: 16). Aan de andere kant staat er, dat de mensen over wie het gaat, in Jeruzalem woonden. Het woordenboek op het Griekse Nieuwe Testament van Bauer (2) geeft als betekenis voor het Griekse woord dat daar gebruikt wordt, κατοικέω (katoikeoo), nergens tijdelijk verblijven. Het bekende woordenboek op het heidense én het christelijke Grieks van Liddell, Scott en Jones (3) ook niet. Maar…
° er staat wel, zeer letterlijk vertaald, de Mesopotamië, Judea en Cappadocië, Pontus en Asia, Frygië en Pamfylië, Egypte en de streken van Libye bij Cyrene bewonenden.
Dat suggereert, dat zij dáár woonden en inderdaad tijdelijk verbleven in Jeruzalem.
° het zou vreemd zijn, als niemand van degenen die tijdelijk in Jeruzalem verbleven om het feest te bezoeken, bij de apostelen aanwezig was.
° ook wie vanuit al die streken in Jeruzalem woonde, had ginds contacten en met die contacten werden (uiteraard moeilijker dan nu) gegevens uitgewisseld.
Dit alles betekent, dat alles wat de apostelen vertelden, naar al de genoemde streken overgebriefd werd. Zouden er ooit ergens belangrijke nieuwe dingen aan de leer toegevoegd zijn, dan zou er “wereldwijd” protest opsteken. Dit is één van onze garanties, dat de leer zoals die in het Nieuwe Testament terecht is gekomen, de oorspronkelijke is.
Conclusie van de drie artikelen van deze reeks
Het boek is verzorgd uitgegeven en is in het algemeen in een aantrekkelijke stijl geschreven. De inhoud is evenwel minder positief.
In het eerste artikel hebben we geconstateerd, dat de wetenschap beperkt wordt . Al het bovennatuurlijke wordt uitgesloten. Dat is een keuze van het gevoel, niet van de wetenschap, want die kan net zo goed het bovennatuurlijke wel aanvaarden. Deze website toont bovendien duizenden keren aan, dat je zonder bovennatuurlijk ingrijpen het ontstaan van de kosmos niet kunt verklaren.
Het tweede artikel ging over een aantal “bewijzen”, dat het Nieuwe Testament ongeloofwaardig is. Hier bleek, dat men toch zorgvuldiger met bewijsmateriaal zou moeten omgaan dan dit boek doet. Wij hebben herhaaldelijk aangetoond, dat op belangrijke punten cruciale feiten niet in het betoog zijn betrokken.
In het derde deel is gebleken, dat op belangrijke punten gewerkt is met tot in de theologie vaak herhaalde slogans (Paulus en Jacobus, Paulus en de Wet e.d.) die duidelijk genuanceerder behandeld hadden moeten worden.
De bewijsvoering in het boek moet bovendien telkens ervan uitgaan, dat er leugens in het spel zijn: de evangeliën zijn veel later ontstaan dan ze zelf zeggen en ook dan de oudste christenen zeiden en Paulus vooral is een oplichter van het begin tot het eind. Trouwens doorgaans wordt ook ieder die ergens bevoegdheden bezit, betiteld als machthebber en wordt verondersteld, dat hij in zijn eigen belang handelt. Dat is een marxistische maatschappijvisie die in de kerk, waar waarheid en Gods wil op de voorgrond staan, niet altijd geldt. Als je echter de betreffende feiten rond de “leugens” en de “machtsposities” positiever bekijkt, krijg je, zoals ik heb laten zien, ook een sluitend beeld van het christendom. Om dat beeld te verkrijgen moet je niet veronderstellen, dat zo goed als alles anders is geweest dan de voor de hand liggende conclusies en dat heeft wetenschappelijk de voorkeur.
De uitgever Davidsfonds en de geestelijke trend in Vlaanderen
Uitgever van het boek is Davidsfonds. Wikipedia zegt daarover
Het Davidsfonds is een Vlaams, katholiek cultuurnetwerk dat in 1875 gesticht werd en genoemd is naar kanunnik Jan Baptist David (1801 – 1866).
Het lijkt uiterst merkwaardig, dat een katholieke organisatie in dit boek het Nieuwe Testament afbreekt en fundamentele punten van het christendom afwijst. De eigen website van Davidsfonds is vager dan Wikipedia:
Davidsfonds is een Vlaamse sociaal-culturele netwerkorganisatie die lokaal verankerd is en die vanuit een christelijke inspiratie op een dynamische en inclusieve manier mensen verbindt door samen cultuur te beleven en ervan te genieten. Davidsfonds organiseert een waaier aan activiteiten rond taal, geschiedenis, kunst en erfgoed die de beleving verdiepen en verbreden. Daarmee beogen we zowel persoonlijke ontplooiing en emancipatie van alle inwoners van Vlaanderen en Brussel, als een sterkere sociale cohesie. Dat realiseren we in dialoog en wederzijds respect, solidariteit en een grote maatschappelijke bewogenheid. Samenwerking, kwaliteit en innovatie staan daarbij voorop.
Christelijke inspiratie? Dat betekent hier uit de christelijke boodschap alleen filteren wat je aanstaat. Jezus is zo een humanistische leraar geworden. Een goede samenleving en het functioneren van de individuele mens zijn de grote boodschap, ook bij Davidsfonds.
Waartoe dient dan een Davidsfonds naast niet-katholieke soortgelijke organisaties?
Aan de andere kant heeft de moderne mens hier in Vlaanderen met genoegen alle kritiek op de traditionele christelijke opvattingen tot zich genomen. Eerst waren er de complotverhalen rond de Dode-Zeerollen en van Dan Brown. Het Vaticaan zou essentiële gegevens uit de publiciteit hebben willen houden. De pedofilieschandalen kwamen daarna juist op tijd om de emmer te laten overlopen en de kans te scheppen om bevrijd te geraken van God. Bij de huidige kritiek op het christendom wordt geen verschil gemaakt tussen geestelijken die niet deugen en oprechte geestelijken, tussen misstanden in de kerk en de boodschap die de kerk zou moeten brengen, tussen God en zijn “personeel”. Deze onzorgvuldigheid toont aan, dat men geen overwogen keuze maakt, maar een wensdroom volgt: vrij zijn van God, zijn regels en het dienen van Hem.
Bevrijd geraken van iemand heet e-man-cipatie. Niet voor niets staat dit woord in de doelstellingen van Davidsfonds. Ik splitste het woord in drie delen. Het midden, -man-, hangt samen met het Latijnse woord manus. Wanneer je in Rome juridisch onder de manus (hand) van iemand was (4), betekende dat, dat je geen rechtspersoonlijkheid had. Je was dus in de samenleving volkomen afhankelijk van iemand die wel manus had.
E- betekent uit; -cipatie hangt samen met capere, nemen. E-man-cipatie is dus iemand onder de bevoegdheid van een ander uit halen. Om onder Gods bevoegdheid uit te geraken moet je Hem uitschakelen in je denken. Dit is, zoals ik zei, een keus van je gevoel. Deze recensies hebben echter laten zien, dat je veel kronkels moet maken om Gods boek onbetrouwbaar te verklaren. Wetenschappelijk is het ook niet bewijsbaar, dat God niet bestaat.
Wanneer men zegt, dat wetenschap het bovennatuurlijke niet aanvaardt, wordt alleen maar gezegd, dat het bovennatuurlijke in de wetenschap niet aanvaard wordt, niet, dat het niet bestaat.
Bronnen
1 G. Dittenberger, Sylloge inscriptionum graecarum II, Lipsiae19173, nr. 760, p.442. Dittenberger heette Wilhelm, maar in een in het Latijn uitgegeven boek wordt Wilhelm Guilelmus.
2 W. Bauer, Wörterbuch zu den Schriften des Neuen Testaments und der übrigen urchristlichen Literatur, Berlin-New York 1971
3 H.G. Liddell, R. Scott, H.S. Jones, A Greek-English Lexicon, Oxford 19619
4 In ’emancipatie’ heeft -man- dus niets met mannen te doen. In een omgeving waarin vrouwen het voor het zeggen hebben, kunnen dus ook mannen geëmancipeerd geraken.