Een reliëfgetuige van marmer

by | feb 18, 2021 | Archeologie, Geschiedenis, Onderwijs

Het reliëf van de zevenarmige kandelaar en de tafel van de toonbroden met de twee trompetten op de Titusboog in Rome zijn reeds lang voorwerp van onderzoek in de archeologie. Het zijn tempelschatten die als buit zijn meegenomen door de Romeinen toen in 70 na Christus onder aanvoering van Titus de Tempel te Jeruzalem werd verwoest. Het is tot op heden, anno 2021, een gewichtige mijlpaal in het zoeken naar Bijbelse sporen die in de Romeinse kunst bewaard zijn gebleven.

Hoewel het marmer geelachtig is geworden na eeuwenlange blootstelling aan de buitenlucht en het al tientallen jaren door uitlaatgassen wordt aangetast en de onderhoudstoestand slecht is, zijn de hoofdkenmerken van het gebeeldhouwde nog goed zichtbaar. Dat is mede te danken aan de voortreffelijke kwaliteit van deze beroemde marmersoort, dat is gedolven bij de berg Pentelikon nabij Athene.1

Een vergelijking van het reliëf met de Bijbelteksten Ex.25:23-30, Ex. 25:31-40 en Num.10:2 laat zien dat sommige details niet (meer) duidelijk te zien zijn zoals het aantal bloemkelken in de vorm van een knop en bloesem.

Een verklaring voor dat het geen exacte weergave zou zijn van de beschrijvingen in de Pentateuch is ook dat de triomfboog minstens zo’n elf jaar later is gebouwd en de gouden kandelaar inmiddels was omgesmolten om het amfitheater van de Flaviërs (Coloseum) te bekostigen, zodat het niet meer model kon staan toen het reliëf werd vervaardigd. Bovendien was de gouden kandelaar die de Romeinen hadden buitgemaakt in de tijd van Judas Machabéus gesmeed, 1 Mak. 4:49.2 De eerste kandelaar was namelijk verloren gegaan in de Richterentijd en de tweede, die was vervaardigd door koning Salomo, 2 Kron.4:21, was eeuwen later geroofd door koning Antiochus, 1 Mak. 1:23. Die had deze kandelaar waarschijnlijk al omgesmolten nog voordat de bodem van zijn schatkist in zicht kwam toen hij de oorlog tegen Judas Machabéus nog moest financieren.

Toch kan het reliëf zeker dienen als bewijs voor de beschrijvingen in de Bijbel. De zeven armen van de kandelaar verwijzen naar de zeven dagen van de week waarvan de zevende en laatste dag de sabbat is. De amandelbloesem verwijst enerzijds naar het waken van God over Zijn woord om dat te doen, zie Jer.1:11-12, anderzijds is het een teken van het einde van de winter, want de bloei van de amandelboom kondigt het ontwaken van de lente aan, een nieuw begin. Maar hier lijkt vooral de context van Prediker 12: 5 bewaarheid. Israël ging voor eeuwen, toen leek het misschien voor altijd, van huis. De woorden van de Heer Jezus gingen in vervulling toen Hij voorzei dat geen steen op de andere steen zou blijven van al die prachtige gebouwen en de Tempel.

Voetnoten

  1. Der Titusbogen, Michael Pfanner, Verlag Philipp von Zabern, Mainz am Rhein, 1983, blz. 20.
  2. Joodsche Histori, Flavius Josephus, boek 12, hoofdstuk XI.