Hoe kan een zó slecht verhaal zó eloquent geschreven zijn? Dat is de eerste gedachte die in me opkwam nadat ik eindelijk En de aarde bracht voort helemaal gelezen had. Een half jaar heeft het me uiteindelijk gekost. Niet vanwege de schrijfstijl of mijn vermogen tot lezen, maar omdat er telkens weer ergernis overwonnen moest worden. Want o, o, wat verdedigt Gijsbert van den Brink een onhoudbaar standpunt. Goed, de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat hij niet zo expliciet stelt dat het zijn standpunt ís, maar daar is elke slag om de arm dan ook mee gehouden. De teneur van het boek gaat uit van de waarheid van de evolutietheorie en probeert de Bijbel daarmee te rijmen. En dat is precies waarom het zo’n slecht verhaal is: die twee zíjn niet te rijmen. Om Willem Ouweneel dankbaar aan te halen: “wat God niet heeft samengevoegd, laat de mens dat zorgvuldig gescheiden houden”.1
Enfin, waarom eigenlijk nóg een recensie van En de aarde bracht voort? Er is al het nodige over geschreven sinds het verschijnen van het boek een jaar geleden.2 Laat ik het maar zo stellen: negatieve publiciteit is ook publiciteit. Wellicht wordt het boek hierdoor nog een keer meer gelezen. Wat mij betreft is dan in elk geval al één doel bereikt, want wie dit boek zorgvuldig leest zal erachter komen hoe zwak de zaak van Van den Brink is. Daar kan wat mij betreft geen recensie tegenop. In deze recensie ga ik dan ook niet de vele kritieken herhalen die anderen vóór mij al geschreven hebben. In plaats daarvan probeer ik de nadruk te leggen op mijn eigen ervaring met de in het boek besproken problematiek en een in mijn ogen grote tekortkoming van En de aarde bracht voort: een premisse die niet deugt.
Uit eigen ervaring
Om te beginnen: waarom zou mij de in En de aarde bracht voort besproken kwestie iets uitmaken? Wel, omdat naar mijn persoonlijke overtuiging, hoe nobel ook, het doel van Van den Brink er niet mee bereikt zal worden, maar eerder een tegenovergesteld effect kan hebben. Van den Brink – en dat valt te prijzen – wil orthodoxe christenen ervoor behoeden ‘van het geloof te vallen’ wanneer zij problemen ervaren met het feit dat de evolutietheorie niet gerijmd kan worden met de Bijbel. De elephant in the room waar het uiteindelijk op neerkomt. Ik ben zelf een van die mensen die daar flink last van heeft gehad; ik behoor tot de beoogde doelgroep zou je kunnen zeggen. En ik heb empirisch vastgesteld dat een rijmen van de evolutietheorie met de Bijbel heel goed kan leiden tot vrijzinnigheid en uiteindelijk atheïsme.34
Alweer ben ik Willem Ouweneel dankbaar, want hij stelt op pagina 20 van zijn recent verschenen boek Adam, waar ben je? En wat doet het ertoe?5 precies de vraag die de kern van de problematiek samenvat: “als God een paar hominiden uitkoos uit een veel grotere populatie om een verbondsrelatie met hen aan te gaan, waarom heeft Hij dat dan niet gewoon gezegd?” Het raadselachtige argument dat God het begrijpelijk wilde houden voor het ‘antieke’ lezerspubliek raakt kant noch wal. God heeft immers aan datzelfde publiek ook duidelijk kunnen maken hoe mensen als Noach en Abraham werden uitverkoren, dus waarom zou dat voor Adam niet zijn gelukt? En waarom er dan een compleet ander verhaal van maken, een verhaal dat er diametraal tegenover staat?
Het antwoord op die vraag stuwt ons richting vrijzinnigheid, want met het veelgehoorde antwoord erop belanden we in het rijk van de mythen van het oude nabije oosten. Dat lijkt me voor een gereformeerde als Van den Brink toch niet het gewenste gevolg. Een beter alternatief heb ik echter niet voorbij zien komen. Bovendien bevinden we ons vanaf dat punt ook op het vaak aangehaalde ‘hellend vlak’, want daarop komen we – ondanks de verweren hiertegen van Van den Brink – denk ik dan al snel terecht. Als we Genesis 1-11 al niet serieus kunnen nemen als geschiedschrijving, waarom hen die dat wél deden – onder meer Paulus en Jezus Zelf – dan nog wel? Jezus had het niet duidelijker kunnen stellen toen Hij tegen Nicodémus zei: Indien Ik ulieden de aardse dingen gezegd heb en gij niet gelooft, hoe zult gij geloven indien Ik ulieden de hemelse zou zeggen? (Johannes 3:12)
Als je maar genoeg water bij de wijn doet, smaakt de wijn nergens meer naar. Wie de Bijbelse verhaallijn overziet van schepping, zondeval en verlossing kan er niet omheen dat alles dat de eerste twee punten afzwakt ook het laatste raakt. Wat valt van de Bijbel nog serieus te nemen als het fundament ervan al niet deugt? Voor mij bracht de overweldigende kracht van de ‘wetenschappelijke consensus’ op een gegeven moment het eerste en grote gebod in gevaar: Gij zult liefhebben den Heere uw God met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand. (Matthéus 23:37) Mijn verstand zei: als de evolutietheorie waar is, dan is de Bijbel dat niet. Het verlengde van deze gedachtegang bracht me op het randje van atheïsme. Het is een van de weinige zaken waarover ik het eens ben met de befaamde atheïst Richard Dawkins.6 De wetenschapper die zich verhoudt tot het methodologisch naturalisme van vandaag de dag heeft namelijk geen enkele boodschap aan welke goddelijke rol dan ook.7 Wat we overhouden is dan ook vlees noch vis.
Nu stelt Gijsbert van den Brink zich naar eigen zeggen het doel vragen te bespreken “van het type: stel je eens voor dat de evolutietheorie waar was, wat zou dat dan betekenen voor de leerstellingen x, y en z?” (p. 19) De evolutietheorie heeft volgens hem nu eenmaal “sterke papieren” (p. 17) en aangezien een “paradigmawisseling” niet te verwachten valt, zo redeneert Van den Brink, zullen we er rekening mee moeten houden. Al omarmt hij de theorie niet als zodanig niet als emotionele hechting, hij accepteert hem wel als meest plausibele wetenschappelijke verklaring van dit moment voor de biodiversiteit op aarde (p. 19). En daar zit hem de crux: de wetenschap wordt boven het Woord verheven. De wetenschap die in de loop der geschiedenis al zo vaak haar verhaal heeft veranderd.
Valse start
Op het achterplat van En de aarde bracht voort lezen we de centrale vraag waarom het boek draait: “Stel dat de gangbare evolutietheorie klopt. Wat betekent dat dan voor het christelijk geloof?” Precies dit is de reden dat het een tijd geduurd heeft voor ik besloten heb – omwille van de aandacht die het boek kreeg toen het was verschenen – het toch maar aan te schaffen. Het is wat mij betreft namelijk een ‘stel dat’-vraag van het type dat niet deugt, omdat de evolutietheorie ernstig tekort schiet. Als theorie mag hij enigszins tevreden stellen, want er is het nodige voor te zeggen. Dat erkent zelfs een jongeaardecreationist als Todd Wood.8 Echter, wanneer we de evolutionaire bril afzetten, dan valt heel veel van dat ‘bewijs’ (het Engelse evidence leent zich hier beter) ook anders te duiden. Een aanhanger van het geocentrisme kan ook met bergen ‘bewijs’ op de proppen komen zonder het bij het juiste eind te hebben. Er is, kortom, sprake van wat de Engelsen wel underdetermination noemen: een situatie waarin het beschikbare bewijs niet voldoende één interpretatie kan verheffen boven andere interpretaties.
Wat Van den Brink in mijn ogen doet, is meegaan met de consensus om het nietsvermoedende publiek met enkele goedkope argumenten (ontleend aan onder anderen René Fransen9) het ‘feit’ van evolutie op te dringen. We zien bijvoorbeeld weer het bekende voorbeeld van het zogenaamde pseudogen voor vitamine C voorbijkomen, waarbij Van den Brink het niet nalaat het werk van Amerikaanse geneticus Jeffrey Tomkins op het gebied van pseudogenen10 te bagatelliseren. Had hij echter iets verder gekeken naar het werk van dezelfde Tomkins, dan had hij gezien dat door hem ook het bekende vitamine C-argument inmiddels stevig ontkracht is.11
Darwins twijfel
Dit is naar mijn idee dan ook waar Van den Brink verder de mist in gaat: het lijkt erop dat hij zich niet serieus heeft willen verdiepen in de (wetenschappelijke) materie waarop zijn uitgangspunt gestoeld is. Een voorbeeld hiervan is de wijze waarop Van den Brink het boek Darwin’s Doubt van Stephen Meyer12(een bekende uit het Intelligent Design-kamp waarin evolutionistische tijdschalen niet worden afgewezen) bespreekt op pagina 70-71. Meyer geeft in zijn boek overtuigend aan waarom de zogeheten ‘Cambrische explosie’, een periode waarin veel nieuwe bouwplannen van dieren ‘plotseling’ opduiken in het fossiele archief (‘plotseling’ gerekend naar de seculiere tijdschaal), niet goed verklaard kan worden vanuit de evolutietheorie, maar beter vanuit het idee van ‘intelligent ontwerp’. Meyer betoogt dat de neodarwinistische mechanismen van mutatie en natuurlijke selectie, ongeacht de tijdschaal waarbinnen, op geen enkele wijze deze nieuwe lichaamsbouwplannen kunnen realiseren. Bovendien biedt het ‘fossielenarchief’ geen soelaas voor de evolutietheorie om het verschijnen van de talloze nieuwe soorten dieren in het Cambrium met fossiel bewijs te ondersteunen.
Van den Brink wuift Meyers argumenten weg door onder meer te verwijzen naar een recensie van Darwin’s Doubt van Martin R. Smiths.13 Van den Brink schrijft: “Meyer is al bekritiseerd voor het ten onrechte reduceren van de duur van de Cambrische explosie tot ‘slechts’ vijf miljoen jaar, net als voor het zodanig modelleren van andere gegevens dat ze in zijn theorie passen.” Had Van den Brink het boek zelf gelezen in plaats van zich te baseren op een recensie van twee pagina’s, dan had hij geweten dat deze kritiek geen hout snijdt. Om te beginnen stelt Meyer de Cambrische explosie niet gelijk aan de volledige radiatie in het Cambrium, zoals de meeste experts op het gebied van de Cambrische explosie dat niet doen, maar focust hij op de meest explosieve periode waarin het leeuwendeel van de nieuwe hogere taxa ten tonele verscheen, zoals ook deskundigen Samuel Bowring14, Douglas Erwin15, James Valentine16, Robert Carroll17, Susumu Ohno18, Andrew R. Parker19 en de nodige anderen dat doen. Op pagina 71-72 van zijn boek geeft Meyer dan ook duidelijk aan dat hij het daarmee heeft over een periode van zo’n tien miljoen jaar (geen vijf, zoals Van den Brink schrijft). Meyer bespreekt ook de visie van onder anderen Donald Prothero20, die de Cambrische explosie bijna tachtig miljoen jaar laat duren, en Nick Matzke21 (dertig miljoen jaar), beiden felle critici van Meyer, waarmee hij dus de kritiek zoals gegeven in de recensie van Smiths klakkeloos overneemt. Dit alles biedt weinig vertrouwen in Van den Brinks verdieping in de materie.
De hierboven aangehaalde kritiek is niet alleen onterecht, maar heeft ook weinig tot niets te maken met de centrale argumentatie van Meyer, waarop Van den Brink in het geheel niet ingaat: waar komt de nieuwe informatie vandaan om nieuwe lichaamsbouwplannen te maken? Zoals Meyer uitgebreid betoogt in elk geval niet van het neodarwinisme. Van den Brink schrijft: “Stephen Meyer betoogt nu dat het mechanisme van natuurlijke selectie niet in staat is een adequate verklaring te geven voor deze Cambrische explosie, omdat alle belangrijke hoofdgroepen van dieren hierin relatief snel opkwamen zonder dat we een spoor hebben aangetroffen van de tussenvormen die we op grond van het neodarwinisme zouden verwachten. Meyer ontkent echter niet dat natuurlijke selectie een rol heeft gespeeld in de verdere ontwikkeling van deze soorten na de Cambrische explosie – zijn bewering is veel specifieker. Hoe moeten we zo’n bewering beoordelen?” Welnu, beste heer Van den Brink, allereerst door erop in te gaan.
Dan volgt de genoemde kritiek van Smith en vervolgt Van den Brink: “Stel nu echter dat deze en andere wetenschappelijke kritiek niet terecht blijkt te zijn. Zouden we er dan goed aan doen om Meyers theorie te aanvaarden?” Het antwoord, dat moge geen verrassing zijn, is ontkennend, want “toekomstig onderzoek” zou hier “in principe” voor kunnen zorgen. Kortom, the tail is wagging the dog, om het maar even zo uit te drukken: feiten buigen voor theorie.
Het wordt echter nog erger. Van den Brink schrijft op pagina 70-71 over toekomstig onderzoek dat “andere, tot dusver onbekende natuurlijke mechanismen en processen aan het licht [kan] brengen die ons in staat stellen om de Cambrische explosie afdoende te verklaren zonder dat we een beroep hoeven doen op (bovennatuurlijk) intelligent ontwerp. Daarmee zijn we aangekomen bij de grootste zwakte van intelligent design-theorieën: ze komen in de kern vaak neer op een ‘God van de gaten’-argumentatie. Daarin mag God of een ander bovennatuurlijk wezen de lege gaten opvullen die er nog zijn in onze wetenschappelijke kennis.” Dit hopen op een verklaring die nog komt waar alle andere falen is natuurlijk niets meer dan een soort ‘Darwin-of-the-gaps’ en uitgaan van de conclusie voordat het bewijs ervoor geleverd is. Van den Brink verwijt niettemin (met verwijzing naar de nodige artikelen) de ID’ers dat zij er niet in slagen “eenduidige en toetsbare criteria op te stellen die aangeven wanneer bepaalde verschijnselen beter begrepen kunnen worden als product van een intelligente ontwerper dan van een natuurlijke ontwikkeling”.
Dit is wel heel makkelijk de bewijslast omdraaien. Wie meent dat de natuur alles ‘vanzelf’ heeft ontworpen, zal daarvoor met bewijs moeten komen. Een ontwerper is in alle bekende gevallen de verklaring geweest voor ontwerp, achter elke code (en het DNA is een – zeer robuuste – code) zit uiteindelijk intelligentie. Epigenetische mechanismen en wat al dies meer zij nog daargelaten. Op hoofdstuk 17 en 18 van Darwin’s Doubt, waarin Meyer uitgebreid dit soort kritieken bespreekt, gaat Van den Brink niet in. Iemand gaf eens een mooie omschrijving van een ‘design filter’: je ogen. Het moge dan wetenschappelijk gezien niet tevreden stellen (maar wie niet aan sciëntisme lijdt zij wat dat betreft gezegend), het is wel in lijn met Romeinen 1 vers 20.
De strohalm van ‘toekomstig onderzoek’ waarnaar Van den Brink grijpt om onder een ‘ontwerper’ uit te komen wordt uitgebreid besproken in het derde deel van Darwin’s Doubt. Alle tot nu toe ingebrachte pogingen om het neodarwinisme te vervangen door iets dat wél afdoende kan verklaren hoe nieuwe organismen ten tonele zijn verschenen worden door Meyer kundig bekritiseerd en het lijkt er in elk geval voorlopig in het geheel niet op dat er iets komt dat hout snijdt. Alles wat we inmiddels hebben ontdekt wijst er juist op dat het onmogelijk is de Cambrische explosie via natuurlijke processen te verklaren. Van den Brinks strohalm raakt dan ook steeds verder uit beeld. Bovendien, en dat is opmerkelijk, rijst de vraag: waarom wil Van den Brink zo graag van een ‘ontwerper’ af? Betoogt hij niet dat God (de meest voor de hand liggende Ontwerper) een rol moet hebben gespeeld in onze oorsprong? Wil hij God nu wel of niet in het spel betrekken? Van den Brink bespreekt na zijn ‘god-van-de-gaten-kritiek’, zijn eigen visie hierop wel, maar het ongemakkelijke idee blijft vooral resoneren dat hij erop uit lijkt God een zo klein mogelijke rol toe te dichten. In welke zin Van den Brink hiermee denkt christenen bij de Bijbel te houden in plaats van ze te bewegen naar het atheïstische naturalisme waarin voor God in het geheel geen plaats is, is mij een raadsel.
Waar is het moderne creationisme?
Een andere grote tekortkoming van En de aarde bracht voort is het feit dat Gijsbert van den Brink zich nauwelijks verdiept lijkt te hebben in wat moderne en welingelichte creationistische wetenschappers schrijven. Behalve de eerder genoemde Jeffrey Tomkins (van wie kennelijk ook nauwelijks kennisgenomen) treffen we in het Register van namen (pagina 348-354) vrijwel geen bekenden aan. Waar zijn namen als Jonathan Sarfati, Robert Carter, Paul Garner, John Baumgardner, Michael Oard, Andrew Snelling, Steve Austin, Nathaniel Jeanson, Todd Wood en ga zo maar door? Daarentegen treffen we een uitgesproken anticreationist als Donald Prothero22 aan als referentie (pagina 54), die Van den Brink nog steeds in het sprookje van de moleculaire klok laat geloven. Deze Prothero is een schoolvoorbeeld van iemand die (net als bijvoorbeeld Richard Dawkins23 en Jerry Coyne24) het hedendaagse creationisme tot een karikatuur maakt, niet getuigend van enige kennis van wat men werkelijk voorstaat.25 Al met al geeft dit een beeld van vooringenomenheid bij Van den Brink, die bovendien kennelijk niet op de hoogte is van wat het hedendaagse creationisme nu eigenlijk inhoudt (of, erger, zijn lezers hier niet van op de hoogte wil brengen).
Tenslotte nog de zondvloed. In bij elkaar genomen niet veel meer dan één pagina (de ruimte voor referenties en voetnoten niet meegerekend) wimpelt Van den Brink de zondvloedgeologie af, refererend aan onder meer René Fransen26 en Davis Young en Ralph Stearly27 (pagina 45-47). De creationistische kant van het verhaal wordt, naast een in de referenties zijdelings noemen van Manfred Stephan28, vertegenwoordigd door het werk van John C. Whitcomb en Henry M. Morris uit 1961 dat aan de wieg stond van het moderne creationisme: The Genesis Flood29 (verder wordt in de referenties nóg ouder werk genoemd). Waarom niet een boek genoemd dat tegenwoordig veel eerder als standaardwerk kan worden gezien, zoals Earth’s Catastrophic Past30 van Andrew Snelling, of het werk van Leonard Brand en Arthur Chadwick?
Ook hier overheerst weer het gevoel dat Van den Brink de argumenten van zijn creationistische tegenhangers liever uit de weg gaat dan er daadwerkelijk op in te gaan. Hij schrijft dat wat zij betogen “een gekunstelde en vergezochte indruk” maakt “op ieder die de creationistische uitleg van de eerste hoofdstukken van Genesis niet deelt.” Hier komt de aap dan uit de mouw: creationisten ‘lezen’ kennelijk een wereldwijde zondvloed ‘in de tekst’. Het moet niet fraaier worden. Problemen met de seculiere vertelkunst worden de lezer echter angstvallig onthouden. Van den Brink schrijft: “Wie zo onbevangen mogelijk naar het empirische materiaal kijkt, komt eenvoudig niet bij een zondvloedmodel uit. En wie omgekeerd vanuit het zondvloedmodel naar het materiaal kijkt, ziet het aan alle kanten wringen.” Dat ‘zo onbevangen mogelijk kijken’ is kennelijk juist niet wat hij doet, getuige alleen al de selectie van materialen waar hij zijn argumenten vandaan haalt. Nog los van het feit dat het voor niemand is weggelegd onbevangen naar de feiten te kijken, hoe nobel de doelstellingen ook mogen zijn.
Conclusie
Al met al maakt En de aarde bracht voort op mij de indruk van een fraaie manier om recht te praten wat krom is. Het klinkt allemaal heel doordacht (en dat zal het ook zijn mag ik hopen) en degelijk onderbouwd, maar het blijft gewoon een vierkante cirkel. Met veel elephant hurling wordt in hoofdstuk twee het ‘feit’ van evolutie (in hoeveel ‘lagen’ dan ook) erdoorheen gejaagd, om vervolgens van de ‘stel dat’-vraag een uitgangspunt te maken waar de lezer met enig zelfrespect ogenschijnlijk niet meer omheen kan. Het tegengeluid blijft helaas echter sterk onderbelicht.
Heb ik dan niets positiefs te vermelden over En de aarde bracht voort? Toch wel. Gijsbert van den Brink, wiens goede intenties ik hier absoluut niet ter discussie wil stellen, heeft namelijk een enorm vaardige pen. Ik vond het een plezier om zijn vertelkunst te lezen. Het is wat mij betreft een beetje als met sommige literaire werken: een verhaal van niets, maar o zo prachtig opgetekend. Nu wil een matige wijn ook weleens een fraai beschreven etiket dragen, maar ik moet toch zeggen dat het er in dit geval bijna toe zou kunnen leiden dat je de inhoud van het boek serieus ging nemen. Bijna dan, want leg het boek na afloop neer, doe een stap terug, en realiseer je goed wat je eigenlijk gelezen hebt. Het zou heel goed kunnen leiden tot een versteviging van het besef dat de Bijbel toch echt niet te rijmen valt met de evolutietheorie. Gelukkig hóéft dat ook helemaal niet.
Voetnoten
- Willem J. Ouweneel, Adam, waar ben je? En wat doet het ertoe? Een theologische evaluatie van de nieuwe evolutionistische hermeneutiek (Amsterdam: Buijten & Schipperheijn Motief, 2018).
- https://logos.nl/en-aarde-bracht-voort-christelijk-geloof-en-evolutie/.
- https://creation.com/breaking-the-shackles.
- https://logos.nl/doorbreken-boeien-evolutiepropaganda/.
- Willem J. Ouweneel, Adam, waar ben je? En wat doet het ertoe? Een theologische evaluatie van de nieuwe evolutionistische hermeneutiek (Amsterdam: Buijten & Schipperheijn Motief, 2018).
- http://xtolz.yolasite.com/richard-dawkins.php/.
- Richard Lewontin, Billions and billions of demons (recensie van The Demon-Haunted World: Science as a Candle in the Dark door Carl Sagan, 1997), The New York Review, p. 31, 9 januari 1997: “Many of the most fundamental claims of science are against common sense and seem absurd on their face. Do physicists really expect me to accept without serious qualms that the pungent cheese that I had for lunch is really made up of tiny, tasteless, odorless, colorless packets of energy with nothing but empty space between them? Astronomers tell us without apparent embarrassment that they can see stellar events that occurred millions of years ago, whereas we all know that we see things as they happen. … Our willingness to accept scientific claims that are against common sense is the key to an understanding of the real struggle between science and the supernatural. We take the side of science in spite of the patent absurdity of some of its constructs, in spite of its failure to fulfill many of its extravagant promises of health and life, in spite of the tolerance of the scientific community for unsubstantiated just-so stories, because we have a prior commitment, a commitment to materialism. It is not that the methods and institutions of science somehow compel us to accept a material explanation of the phenomenal world, but, on the contrary, that we are forced by our a priori adherence to material causes to create an apparatus of investigation and a set of concepts that produce material explanations, no matter how counter-intuitive, no matter how mystifying to the uninitiated. Moreover, that materialism is absolute, for we cannot allow a Divine Foot in the door. The eminent Kant scholar Lewis Beck used to say that anyone who could believe in God could believe in anything. To appeal to an omnipotent deity is to allow that at any moment the regularities of nature may be ruptured, that miracles may happen.”
- http://toddcwood.blogspot.com/2009/09/truth-about-evolution.html.
- René Fransen, Gevormd uit sterrenstof. Schepping, ontwerp en evolutie (Vaassen: Medema, 2009).
- http://www.icr.org/article/7532/.
- zie Bewijst het vitamine C-pseudogen gemeenschappelijke afstamming? en https://answersingenesis.org/genetics/human-gulo-pseudogene-evidence-evolutionary-discontinuity-and-genetic-entropy/.
- Stephen C. Meyer, Darwin’s Doubt (New York: HarperCollins Publishers Inc., 2013).
- Martin R. Smiths in Science & Christian Belief 27 (2015), 101-102.
- S.A. Bowring et al., “Calibrating rates of early Cambrian evolution”, Science 261, no. 5126 (3 september 1993): 1293-1298, 1297, http://www.sciencemagazine.org/content/5126/1293.abstract, geciteerd in: David Klinghoffer (ed.), Debating Darwin’s Doubt (Seattle: Discovery Institute Press, 2015).
- Douglas Erwin en James Valentine, The Cambrian Explosion: The Construction of Animal Biodiversity (Greenwood Village, CO: Roberts and Company, 2013), 5, ibid.
- Douglas Erwin en James Valentine, The Cambrian Explosion: The Construction of Animal Biodiversity (Greenwood Village, CO: Roberts and Company, 2013), 5, ibid.
- Robert L. Carroll, “Towards a new evolutionary synthesis”, Trends in Ecology and Evolution 15 (januari 2000): 27-32, http://www.cell.com/trends/ecology-evolution/abstract/S0169-5347(99)01743-7, ibid.
- Susumu Ohno, “The notion of the Cambrian pananimalia genome”, Proceedings of the National Academy of Sciences, USA 93 (augustus 1996): 8475-8478, http://www.pnas.org/content/93/16/8475.full.pdf, ibid.
- Andrew R. Parker, “On the origin of optics”, Optics & Laser Technology, 43 (2011): 323-329.
- Donald Prothero, “Stephen Meyer’s Fumbling, Bumbling Cambrian Follies”, 21 juli 2013, Amazon.com, http://www.amazon.com/review/R2HNOHERF138DU/.
- Nick Matzke, “Meyer’s Hopeless Monster Part II”, Panda’s Thumb, 19 juni 2013, http://pandasthumb.org/archives/2013/06/meyers-hopeless-2.html.
- D.R. Prothero, Evolution. What The Fossils say and Why It Matters (Cambridge: Cambridge University Press, 2007) 96-99.
- Richard Dawkins, The Greatest Show on Earth (Londen: Transworld Publishers, 2009).
- Jerry A. Coyne, Why Evolution Is True (New York: Penguin Group, 2009).
- https://creation.com/review-prothero-evolution-and-fossils.
- René Fransen, Gevormd uit sterrenstof. Schepping, ontwerp en evolutie (Vaassen: Medema, 2009).
- Davis Young en Ralph Stearly, The Bible, Rocks and Time. Geological Evidence for the Age of the Earth (Downers Grove: Inter-Varisity Press, 2008).
- Manfred Stephan (red.), Sintful und Geologie. Schritte zu einer biblisch-untergeschichtlichen Geologie (Holzgerlingen: SCM-Hänssler, 2010).
- John C. Whitcomb en Henry M. Morris, The Genesis Flood. The Biblical Record and Its Scientific Implications (Philadelphia: P&R Publishing, 1961).
- Andrew A. Snelling, Earth’s Catastrophic Past. Geology, Creation & The Flood (Dallas: Institute for Creation Research, 2009).