Vanaf de Renaissance beginnen wetenschappers de natuur als een wereld op zichzelf te zien, waarin de individuele mens het hoogste gezag uitoefent. De blijken van Gods hand in de natuur worden gaandeweg steeds minder als restanten van het paradijs beschouwd. Het gat dat door dit ongeloof wordt geslagen, wordt in de negentiende eeuw opgevuld met het darwinisme; een leer die zich presenteert als een neutrale theorie, maar zich feitelijk begeeft op het terrein van de levensbeschouwing. Het presenteert de mens als een verzameling genen en een hoopje omstandigheden, willekeurig overgeleverd aan de wetten der natuur. Hiertegenover staat de Bijbel, waarin de hele mens aan bod komt en antwoorden te vinden zijn op de diepste levensvragen.
Protestanten met verschillende visies op de evolutie hebben volgens de dagbladpers onlangs de christelijke gelederen gesloten. Na Knevel ondertekenden ‘opinieleiders’ eensgezind de verklaring van hun geloof in God als Schepper. Alsof belijdende leden van een kerk op deze arrogante verklaring zaten te wachten. Maar misschien krijgen we in de toekomst wel referenda over het gezag van bijbelboeken en bijbelteksten. Katholieke christenen hebben meestal minder problemen met de evolutieleer. Al in de jaren dertig van de vorige eeuw schreef de progressieve jezuïet Pierre
Teilhard de Chardin, mede op grond van het onderzoek naar fossielen in Peking, dat de evolutie geen hypothese meer is, maar een voorwaarde waarnaar alle opvattingen en theorieën zich voortaan zouden moeten richten. De evolutie, schrijft hij met instemming in zijn Le Phénomène Humain, is eerst door Darwin en anderen onderkend op een bepaald biologisch gebied, vervolgens uitgebreid tot alle terreinen van de stoffelijke wereld, maar zal ook de psychische wereld doordringen. Alles van de mens en de kosmos moet vanuit het principe van tijd en ruimte, oorzaak en gevolg verklaard worden. De mens ontdekt dat hij niets anders is dan het product van de ontwikkeling in een lange tijd, die hij zich geleidelijk bewust geworden is. Zonder dit perspectief zal de moderne mens geen rust vinden.1
En de rust voor de ziel? Ach, dat is een zielig overblijfsel, waarmee de kerk zich van Teilhard mag bezighouden. Veel belangrijker dan het liefhebben van God met geheel zijn hart en ziel, is dat de mens uit geheel het heelal God liefheeft. Zo is hij op weg naar eenwording en dit inzicht inspireert zelfs het christelijk geloof tot liefde voor de moderne aarde, want alleen in de allesomvattende ontwikkeling vindt de enkeling vrede. In de visie van de jezuïet Teilhard de Chardin is het geloof in de Schepper vervangen door het bewustzijn van een ontwikkeling. God is niet de alfa en de omega uit de Openbaring, maar een rustgevend eindpunt dat in ons bewustzijn teruggebogen kan worden naar een beginpunt. Een ernstig bezwaar tegen het ontwerp van dit geleidelijk ontwikkelde heelal is dat de mens zijn huis en zijn relaties kwijt is, omdat de genade en de persoonlijke betrekkingen geheel uit de oneindige ruimte en de lege tijd verdwenen zijn.
Schepping of natuur
Onze Schepper heeft volgens de protestantse verklaring van Knevel c.s. alles geschapen, maar we kunnen ook via de natuur allerlei kennis verkrijgen. Wie zal het met de blik op Psalm 19 ontkennen? Daarin staat dat Gods majesteit wordt gekend uit de schepping (in de Statenvertaling vertaald met ‘natuur’) en uit de wet. Maar dan beginnen de moeilijkheden, want wat is het verschil tussen de natuur en de schepping? Juist het verdoezelen van dit verschil leidt naar mijn oordeel tot verwarring en vraagt om nadere toelichting, die de onbescheiden stemverklaring van ‘opinieleiders’ overbodig maakt. Een belangrijk verschil met de schepping is dat de natuur (volgens de moderne definitie) zich zelfstandig zonder goddelijke leiding ontwikkeld heeft. Daardoor is onze uitleg van het woord natuur niet dezelfde als die in Psalm 19, want in de Psalm worden met de natuur de door God geschapen hemel en aarde bedoeld.
De visie op de natuur is door machten en mensen zeker sinds de Middeleeuwen echter ingrijpend veranderd. Denkers uit de Renaissance benaderden de natuur als een wereld op zichzelf, waarin de individuele mens het hoogste gezag uitoefent. Dat gezag oefent hij niet meer uit bij de gratie van God, maar in de geest van de wil om de zogenoemde natuurkrachten te beheersen. De mens wil met man en macht de schatten in de natuur ontdekken en gebruiken. In de natuur bevinden zich nog vele restanten van het leven met God van onze voorouders en herinneringen aan het paradijs. Deze resten worden door moderne mensen niet meer met God in verbinding gebracht, maar met verslinding van energie aangewend voor een technisch doel.
Zo heeft het genie van Leonardo da Vinci (1452-1519) in de vleugels van engelen en vogels het geheim van de overwinning op de zwaarte gepeild. De zwaarte trekt de ziel van de mens omlaag en is eigenlijk een destructieve, zuigende kracht die de mens in de richting van het niets en de dood voert. Misschien hangt de moderne vliegangst hiermee samen. Wij kennen het mysterie van de overwinning op de dood uit de Bijbel. Ook het overwinnen van de dodelijke zuiging van de zwaarte: Jezus overwint die macht door over het water te lopen. Leonardo heeft het mysterie van de overwinning op de dood echter omgezet en aangewend in een toepassing, die het vliegen als techniek introduceert. Het later ontwikkelde vliegtuig blijft met veel energie de zwaartekracht de baas. Maar de vernuftige techniek is een surrogaat voor de overwinning van de dood door goddelijke verlossing.
Vanuit het denkende ik van de mens werden met behulp van de natuurwetenschap wereldbeelden ontwikkeld. Daarin zijn ruimte en tijd onze ijkpunten: wij leven met de zon in het middelpunt van de kosmische ruimte en ons leven tikt weg met de ijzeren regelmaat van mechanische uurwerken; daarover worden we tegenwoordig digitaal geïnformeerd. Ons leven maakt deel uit van een schijnbaar oneindige reeks van levensvormen, die zich onder leiding van de natuurlijke teeltkeus ontwikkelen. De afstammingsleer van Darwin houdt zich bezig met die ontwikkeling van elementaire levende deeltjes tot gecompliceerde menselijke wezens door de zeer langgerekte tijd heen. Na enige aarzeling wijst Darwin in 1871 de maker van de natuur beslist af. Maar ook een plan, want een plan betekent dat de natuur zich in de richting van een doel ontwikkelt en met het doel komt de Schepper terug. Bij de bestudering van het oog in 1859 kon Darwin de Schepper in naam nog niet missen, maar dat was ook toen al een synoniem voor de natuurlijke teeltkeus. De afstammingsleer van Darwin is volgens de zenuwarts prof. dr. J.H. van den Berg de enige theorie die de hele geschiedenis van de natuur probeert te verklaren. Diens boek Koude rillingen over de rug van Charles Darwin (2009) is verantwoord en leesbaar, omdat het de pro’s en de contra’s van de evolutie rangschikt en de westerse verknochtheid aan de afstammingsleer verklaart.
De Bijbel biedt geen wetenschappelijke theorie, maar is de heilige Schrift. Het boek Genesis openbaart ons wel een diepzinnig en wijs verhaal over onze relatie met God en het leven op aarde. Darwin zegt echter niets over relaties. Alles ontwikkelt zich bij hem via strijd, selectie en verloopt toevallig. De schepping daarentegen heeft een doel, dat er door de Schepper ingelegd is. Dat doel en de bestemming van de mens vormen de centrale gedachten in de joodse en in de christelijke Bijbel. Joden en christenen houden zich daarmee bezig in hun uitleg van de heilige Schrift. De moderne wetenschap echter, ook die van Darwin, probeert een nieuwe orde in de wereld te scheppen, nadat de oude orde is afgedankt. De oude feodale orde berustte op relaties, die aan een scheppingsorde beantwoordden. De nieuwe orde in de natuur is na de Middeleeuwen opgekomen. De overblijfselen van het goddelijk recht, de macht van de kerk en van de adel werden geleidelijk opgeruimd. De Franse auteur Albert Camus noemt de opruimers van de Franse Revolutie van 1789 opstandige mensen die God noch meesters erkennen, en verklaart ze tot rationele godsmoordenaars.2 De oude orde streefde naar een samenleving waarin van het goddelijk doel en de bestemming van mensen werd uitgegaan. Dat de uitwerking daarvan de nodige gebreken vertoonde, hoeft hier geen betoog. Van exegeten mag worden verwacht, dat ze de Bijbel uitleggen en een daarbij passende methode gebruiken. Die methode is onverenigbaar met de moderne wetenschappelijke methode. De oude methode verneemt wat van hoger hand op ons toekomt, terwijl de nieuwe orde uitgaat van een denkpatroon waarin de mens als denkend ik de wereld ordent.
Natuurlijke selectie vervangt goddelijke genade
De mens van voor de Verlichting en de revolutie was afhankelijk van de deugden en eigenschappen, de waarden en normen van zijn voorgeslacht, die hij
behoorde te eren om de tijd een zinvolle invulling te geven. Met het grote doel van het aanbreken van het Koninkrijk van God voor ogen. Voor de moderne mens daarentegen geldt het gebod dat zijn biologische afstamming miljoenen jaren geleden begonnen is. Als product van een lange ontwikkeling, kan hij zich bovendien in korte tijd eigen maken wat zijn biologische voorouders in vele eeuwen hebben opgebouwd. In de visie van de evolutionisten is de schepping waarin God en de mens als relationele wezens worden gekend vervangen door een onbezielde natuur, waarin uit lagere wezens hogere ontwikkeld worden. In de strijd om het bestaan blijven de sterksten over. Volgens de darwinisten heeft Darwin dit gegeven niet op de menselijke verhoudingen willen overbrengen. Hij beweert immers in zijn boek over de afkomst van de mens verschillende malen dat de mens meer gevormd wordt door opvoeding en religie dan door natuurlijke selectie. Maar er staat in datzelfde boek Descent of Man (1871) wel degelijk te lezen dat die harde strijd gevoerd moet blijven worden. Anders verliezen de hoogbegaafden het van de gering begaafde mensen. Darwin wijst dan ook op de noodzaak van de geboortebeperking, vooral bij mensen uit de lagere klassen. Anders verdringen de minderen de beteren. Het woord ‘klasse’ vervangt het oude woord ‘stand’. (Adel)stand ontleende je aan geboorte en dat meegegeven vermogen bracht verplichtingen met zich mee. Klasse is iets wat je verwerft, vaak door kapitaal. De parvenu heeft zijn eigen plaats verdiend en ontleent daar rechten aan. De liefdadigheid houdt volgens Darwin echter mensen in leven die we beter kwijt kunnen zijn. Geen dierenfokker is zo stom om met zijn slechtste exemplaren te gaan fokken, behalve de mens. Zo denkt Darwin over de heer der schepping nadat hij zijn eigen geloof was kwijtgeraakt. Hij verdiepte zich in de theologie, maar kon geen bewijzen voor de goddelijke openbaring vinden. Na het verlies van drie jonge kinderen gaf hij zijn persoonlijk geloof op. Het leed van dieren en mensen pleit tegen het bestaan van een intelligente Schepper. Hij noemt dit oude bewijs zeer sterk. Het sociaaldarwinisme, dat het beginsel van de strijd om het bestaan op de menselijke verhoudingen toepast, is dus wel degelijk mede op Darwin terug te voeren, al zijn deze fanatieke volgelingen radicaler. Maar het moderne debat wordt beheerst door politiek correcte evolutionisten, die Darwin uit de wind willen houden en voor geen goud de sociale implicaties van zijn leer in verband willen brengen met de opkomst van het racisme, het nazisme en het fascisme. Het is geen geheim dat het principe van de natuurlijke selectie in de rassenleer van de nazi’s praktisch wordt toegepast. Ariërs behoren volgens deze leer tot een superieur ras, Joden en slaven zijn minderwaardig.
Hoe dacht Darwin (1809-1882) zelf over zijn eigen benadering van het leven? In zijn autobiografie doet hij daarover opmerkelijke uitspraken.3 Tot 1840 genoot hij van poëzie, schilderkunst en muziek, maar dat genoegen verdween met de jaren. Hij kon later nog wel genieten van verzonnen verhalen in de vorm van romans. Mits die dan wel goed afliepen, want verhalen die noodlottig afliepen, zou hij het liefst bij wet willen verbieden. Er moet in een dergelijke roman bovendien iemand voorkomen die je geheel kan liefhebben, bij voorkeur een knappe vrouw. Darwin verklaart zijn verlies aan artistieke belangstelling aan een verandering in zijn geest. Het is bekend dat de ene mens meer rationeel en de ander meer intuïtief is ingesteld. De fysioloog Arnold van Hooff ziet die vermogens in verband staan met de beide hersenhelften van de mens. Met het ene vermogen redeneert en analyseert hij, met het andere schouwt hij diepere verbanden. Om dit verschil te verduidelijken borduurt Van Hooff voort op een onderscheid dat reeds door de gelovige denker Pascal (1623-1662) gemaakt is.4 Pascal maakte onder¬scheid tussen meetkundig denken en fijn inzicht. Het ene analyseert waarneming en maakt regels en het andere is directer en poëtischer, je ogen moeten ervoor geopend worden. Pascal vindt dat je geen schoonheid en harmonie in de schepping kunt ontdekken, als de intuïtie (esprit de finesse) geheel ontbreekt.5
De verandering die Darwin bij zichzelf constateert, lijkt kenmerkend voor het wegvallen van de ervaring van schoonheid, die je ook de harmonie in de schepping zou kunnen noemen. Hij kan niet meer genieten van iets moois, ondanks zijn interesse voor reizen naar verre landen en boeken daarover. Het komt hem voor dat een deel van zijn hersenen (fysiologisch gesproken de rechterhersenhelft) is verschrompeld, en wel dat deel dat hem vroeger de ervaring van de harmonie en de schoonheid verschafte. Nu moest hij genoegen nemen met geconstrueerde liefdesromans. Hij merkte dat zijn geest als een apparaat begint te werken dat selectief te werk gaat en dat alleen op algemene wetten is gericht. Niet meer op bijzondere, unieke en mooie dingen. Als hij zijn leven over kon doen, zegt hij, zou hij wekelijks enige gedichten lezen en naar muziek luisteren, om het fijne hersengedeelte actief te houden. Hoe veel vreugde hebben de motetten van het King’s College Chapel hem vroeger niet bezorgd! Dat genoegen is vervangen door de geestdrift voor het verzamelen van kevers. De oudere Darwin had een chronisch gebrek aan levensgeluk, maar bespeurde ook schade aan zijn vermogen tot moreel oordelen, doordat hij gevoelsmatig was verarmd. Uit deze overweging van Darwin blijkt vervreemding, van zichzelf en van de bezielde wereld. Hij leed schade aan zijn ziel. Het ontbreekt Darwin aan het besef van de dichter van Psalm 1: Werkelijk op weg naar het geluk is de man die de vreugde vindt in de Tora van de God van Israël.
Het darwinisme presenteert zich als een neutrale theorie, maar begeeft zich via de politiek en de ideologie op het terrein van de levensvragen. Neutraliteit bestaat eigenlijk niet. Ook in de wetenschap niet. Daarom blijft verzet tegen het darwinisme als levens¬beschouwing geboden. De Bijbel biedt geen wetenschappelijke theorie, maar geeft wel antwoord op levensvragen. Je kunt een theorie met de Bijbel dan ook niet weerleggen, maar wel de eenzijdigheid en de betrekkelijkheid ervan aantonen. In de Bijbel komt de hele mens aan bod, maar in de natuurlijke theorie slechts een afgesplitst natuurlijk deel. Als de evolutietheorie geen biologische hypothese meer is, maar gehanteerd wordt als levens- en wereldbeschouwing, is de mens verschrompeld tot een verzameling genen en een hoopje omstandigheden. Daarmee wordt een verwoestende uitwerking op zedelijk gebied aangericht. Ik ben niet deskundig genoeg om over alle aspecten van de biologische theorie een oordeel te vellen, maar weet wel dat de hypothese niet bewezen is. Er zijn sterke argumenten voor, maar ook tegen de theorie. Een recente telling van deskundige critici van het neodarwinisme, van biochemici en biologen, telt ruim 700 geleerden, ook uit China, Rusland en Japan.
Theologische verwarring
Ook verschillende theologen vinden de evolutie belangrijk en weten daardoor met de schepping geen raad. Prof. H.M. Kuitert vindt zelfs dat je het creationisme in het onderwijs moet verbieden. Anderen vinden de evolutieleer voor de bestudering van de Bijbel niet relevant. Prof. G. van den Brink wil geloof en wetenschap verzoenen. Hij denkt dat de Schepper Zich aangepast heeft aan het menselijk begrip (Een publieke zaak, 2004). Dit wordt ‘accommodatie’ genoemd. Daarom staat er volgens hem in de Bijbel, niet alleen in Genesis maar ook in Exodus 20:11, dat de Schepper
de schepping in zes dagen heeft voltooid. Dit standpunt is quasi-calvinistisch. De redenering van Van den Brink past in zijn visie op de wetenschapsleer. Hij vindt geloven niet alleen een particuliere, maar ook een publieke zaak. Hij opteert daarom voor een dialoog tussen geloof en wetenschap. Maar zijn beroep op de accommodatie van Calvijn deugt niet. De accommodatie, zoals hij die hanteert, komt op bij de zogenoemde neologen. Dat zijn verlichte theologen uit de achttiende eeuw. Volgens hun visie is de Bijbel een historisch boek, dat gestempeld is door het wereldbeeld uit de Oudheid. De Verlichting veronderstelde dat de antieke mens nog in mythen geloofde, omdat hij de wereld (nog) niet verklaren kon op de wijze van de moderne wetenschap. God gebruikte daarom mensvormige voorstellingen om de mens tegemoet te komen. In het verlengde hiervan poneerden dezelfde theologen trouwens dat Jezus en de discipelen zich ook hebben aangepast aan de joodse volks begrippen. Als voorbeeld geven de verlichte theologen de erkenning van het bestaan van demonen en engelen door de Joden in de ballingschap die zij ook daarna niet wilden prijsgeven. Verder wijzen zij het gebruik van oude bijbelwoorden als messiaanse profetieën in het Nieuwe Testament af. De profetie en de wederkomst van de Messias hebben voor hen afgedaan. Bovendien beweren zij dat de besnijdenis is afgeschaft. Paulus zou de besnijdenis van de Jood Timotheüs alleen maar hebben uitgevoerd om geen ruzie met starre geesten te krijgen. Beschaafde mensen laten zich dopen en niet besnijden volgens de neologen.
De Verlichting laat zien hoe de Bijbel met het fileermes van de wetenschap door de mondige mens wordt bewerkt. De rationele mens is mondig, zo gaat hun redenering verder, en heeft de aanpassing aan de kinderlijke begrippen van mythologische verhalen niet meer nodig. Deze benadering geeft blijk van een erg bekrompen oordeel over de mythen en over de hele literatuur vanaf Homerus. Onder een mythe versta ik een diepzinnig verhaal over het verkeer tussen hemel en aarde. Ieder dichterlijk mens weet immers, dat de waarheid diepgang heeft en het verstand te boven gaat.
Maar de waarheid is voor de theologen niet interessant, slechts hun eigen theorie moet logisch kloppend gemaakt worden. De theoloog Lessing (1729-1781) bekende dat het zoeken naar de waarheid belangrijker was dan de waarheid zelf. Hij durfde daarvoor uit te komen, maar de meeste geleerden hebben geen enkele interesse in de waarheid zelf. Onnodig te zeggen, dat met de vervanging van de mythe door de wetenschap ook een opklimming in de gedachtegang van de Bijbel zelf verondersteld wordt. De Joden waren een primitief oosters volk volgens Lessing, de christenen uit de eerste eeuwen wisten al beter, maar de tijdgenoten van Lessing behoorden tot de rationele top. Dat getuigt van niet geringe zelfoverschatting en van minachting voor de joodse traditie, waarin de schepping heel wat diepzinniger ter sprake komt dan in de hulpbehoevende neologische accommodatieleer.7 Maar deze diepzinnige dominee is door vele theologen bijgezet in het denkbeeldige museum van de speculatieve denkers. Dat getuigt van weinig respect voor een voorganger die de moed had de bestemming van de mens in het licht van de Bijbel te blijven zien. En aannemelijk wist te maken dat het verschil tussen het jodendom en het christendom in de geschiedenis van de westerse cultuur gegroeid was, doordat de methode van de wetenschap als splijtzwam is opgetreden. De Geest zweeft over de wateren, maar in het Westen ziet men er een klomp ijs in. Daardoor is de natuur een verschrompeld restant van de schepping geworden, die wij met onze hersenen hebben ontleed.
Dr. F. de Graaff was ook een geleerde, maar een wijze geleerde die de abstracte kennis vanuit een andere bron zag opkomen dan de goddelijke bron, zoals uit het voorbeeld van Leonardo da Vinci blijkt. Kennis wordt in de Bijbel steeds met liefhebben in verband gebracht. De geschapen mens leert zijn omgeving en medemens niet op academische afstand kennen, als subject tegenover een object, maar staat met hem in betrekking zoals God met zijn schepping in betrekking staat. Hierin klinkt de joodse, dialogische benadering van Martin Buber door8, maar het is ook een authentieke vertolking van de bijbelse boodschap, te beginnen met het boek Genesis. Jezus houdt ons voor dat de liefde voor de hele Tora de weg naar het koninkrijk van God opent.
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit Profetisch Perspectief. De volledige bronvermelding luidt: Engelfriet, L., 2009, Evolutie in een lege tijd, Profetisch Perspectief 15 (64): 27-33.
Voetnoten
- Pierre Teilhard de Chardin, Le Phénomène Humain, 1955. In het Nederlands verschenen als Het verschijnsel mens (1959).
- Albert Camus, L’Homme révolté, 1951. In het Nederlands verschenen als De mens in opstand, 2004.
- Darwin, C. R., The autobiography of Charles Darwin 1809-1882. 1958. Aangevuld en bewerkt door Nora Barlow. In het Nederlands verschenen als: De autobiografie van Charles Darwin 1809-1882 (2001).
- A. van Hooff, ‘Current Insights into Brain Physiology’ in: Perspectives in biology and medicine, 1985, vol. 29 (issue 1): pp 164-7.
- Blaise Pascal, Pensées, 1669. In het Nederlands uitgegeven als Gedachten, 2001.
- Zie ook B. Engelfriet, Abraham zien. Israël gezien door schrijvers in het Westen (2006).
De oude gedachte van de goddelijke bewogenheid met de mens die van de afdaling naar het niveau van de mens spreekt, heeft echter een andere strekking. Zij drukt de barmhartigheid van God uit die de mens wil verheffen en verlossen. Dat geldt volgens het Oude Testament voor de Tora, waarin de eeuwige God Zich in een nederige braamstruik aan Mozes als Bevrijder en Verlosser openbaart en volgens het Nieuwe Testament voor de Logos, het Woord dat vlees wordt, en daarmee voor Jezus. In de geest van God wordt de mens opgeleid om hem dichterbij de wijsheid van God te brengen. Dat is heel wat anders dan de opvoeding in de school van de voortschrijdende kennis die gesticht is door de Verlichting en uitgewerkt is in de materialistische denkbeelden in de negentiende eeuw. Die laat het verleden en de traditie niet alleen achter zich, maar vindt ze meestal ook achterlijk.
Het scheppingsverhaal vertelt wat schepping is. Dat betekent dat de eeuwige God zich in de tijd openbaart. Dat kunnen wij amper beseffen, maar zeker niet narekenen, toen niet en nu niet. Kerkvader Augustinus geeft reeds aan dat de tijd voor de schepping niet bestond. Naar het spreken van God behoren wij te luisteren. ‘Hoor Israël’ zeggen het Oude en Nieuwe Testament. ‘God sprak al deze woorden’, zegt Exodus 20:1, dat wil zeggen in één klank, en als God spreekt, is het er. Ook die onmiddellijkheid van God kunnen wij in de tijd niet narekenen en uitdrukken, maar in Exodus 20 volgen de woorden wel achtereenvolgens, naar het bevattingsvermogen van ons gehoor. De tijd is dus oorspronkelijk gevuld met het spreken van God en met ons menselijk antwoord.
De rationalistische opvatting van de accommodatie brengt naar mijn inzicht geen verzoening, maar probeert de redelijke geloofskern uit de Bijbel te pellen. Ze beschouwt de historische verpakking van de verhalen als bijzaak en probeert die op een nette manier te lozen. In die richting gaan althans de gedachten van de nieuwtestamenticus Bultmann.
Na de godsdienstoorlogen wilden verlichte denkers de invloed van de godsdienst terugdringen. Er kwam scheiding van kerk en staat. Langzamerhand rukte de wetenschap en haar methode op en werd een nieuwe gezagsdrager. Eerst alleen voor een elite, inmiddels voor alle lagen van de bevolking. In de negentiende eeuw krijgt een belangrijke stroming invloed, die voorheen geen kans maakte, omdat de mens als een bezield wezen werd gezien dat in een door God onderhouden schepping zijn verantwoordelijke plaats innam. Die stroming heet het materialisme. De mens wordt daarin vereenzelvigd met zijn behoeften; hij is wat hij eet, of consumeert en hij vreet en vrijt als een biologisch wezen.
Darwin heeft de herinnering aan de tuin van Eden verdreven. Zijn hypothese berust op de vergelijkende anatomie. De overeenkomst tussen het menselijke en het dierlijke leven wordt geconstateerd door geleerden die met een anatomische blik naar de levens van beiden kijken. Dat constateerde reeds de godsdienstwijsgeer dr. Frank de Graaff in de jaren zestig van de vorige eeuw.6F. de Graaff, Anno Domini 1000 – Anno Domini 2000 (1977).
- Martin Buber, Dialogisch leven, 2007.