[Redactie]: Dit artikel verscheen eerder in verkorte versie in het ND.1
In een bijdrage in het ND van 13 oktober richt prof. Veenstra zich onder andere op het Logos Instituut.2 Volgens hem is er overweldigend bewijs voor (theïstische) evolutie. Wat ons betreft gaat hij veel te kort door de bocht.
Prof. Veenstra wil het christelijk geloof combineren met de filosofie dat alle levende wezens, inclusief de mens, afstammen van een eencellig organisme. Er zijn zowel wetenschappelijke als theologische bezwaren tegen zijn these aan te dragen. Het past ons niet om evolutie als onzin weg te zetten. Evenmin past het ons om de theorie van gemeenschappelijke afstamming relatief kritiekloos over te nemen. Dan moeten we onze theologie verbouwen en daarbij zullen kostbaarheden verloren gaan. Een tussenweg is dus wenselijk en mogelijk. Die houdt in: een kritische reflectie op de evolutietheorie en definiëren wat er met evolutie wordt bedoeld. Het Logos Instituut ontkent niet dat er mutaties plaatsvinden, noch het bestaan van natuurlijke selectie. Wel ontkent ons instituut een gemeenschappelijke afstamming van alle levende wezens.
Wetenschappelijke bezwaren
Allereerst zijn er wetenschappelijke bezwaren te noemen. We beperken ons hierbij bewust tot de punten die aansluiten bij wat door Veenstra zelf is aangevoerd. Het mechanisme achter de neodarwinistische evolutietheorie (willekeurige mutatie plus selectie) is eerder genoom-slopend dan genoom-opbouwend. Wetenschappers hebben een computerprogramma ontwikkeld met de toepasselijke naam Mendel’s Accountant. Met dit programma kun je uitgebreide simulaties doen. Die laten zien dat zelfs bij sterke natuurlijke selectie de schadelijke mutaties zich blijven ophopen. Binnen 200 generaties daalt het relatieve voorplantingssucces (de fitness) met meer dan 80%. Genetici die het menselijk genoom bestuderen hebben waargenomen dat per individu 60 tot 100 willekeurige mutaties aan het genoom worden toegevoegd. Ze schatten dat ongeveer 10% van deze mutaties nadelig zijn. Per individu komen er 6 tot 10 nadelige mutaties bij, dit gebeurt elke generatie opnieuw. Schade zal door deze nadelige mutaties in het genoom accumuleren, waardoor het genoom degenereert. Mutaties gaan dus gepaard met het verlies van informatie. In het voordeligste geval zien we een herschikking van reeds bestaande informatie. Mutaties en selectie kunnen daarom de rol van informatie-schepper niet vervullen.
Prof. Veenstra noemt ook de schade aan het genoom door virussen. Hij gaat echter voorbij aan de biologische functies van endogene retrovirale elementen (zo worden deze virussen doorgaans genoemd). Deze elementen kunnen beter worden opgevat als genetische schakelaars. Die schakelaars spelen vooral een rol in de embryologie en in de differentiatie en specialisatie van cellen, weefsels en organen. Ze worden in toenemende mate gezien als de belangrijkste motor voor soortvorming en de aanpassing van organismen aan hun omgeving. Helaas kunnen vanuit deze elementen, door mutaties, ongecontroleerde transposons (stukjes DNA die zich binnen een genoom kunnen verplaatsen) en RNA-virussen ontstaan. Deze transposons en virussen veroorzaken schade aan het genoom en daarmee aan het organisme. De genetische schakelaars waaruit ze ontstaan kunnen overal in het genoom voorkomen. Hun locatie zegt echter niets over gemeenschappelijke afstamming, zeker als je niet weet hoe ze zich verplaatsen.
Dat de mens dezelfde genetische code heeft als dieren, zoals prof. Veenstra in zijn brief impliceert, is ook niet verwonderlijk. We zijn afkomstig van dezelfde Ontwerper. Wetenschappers toonden aan dat onze DNA-code optimaal is. Uit miljarden en nog eens miljarden mogelijke codes treffen we overal juist deze code aan. Die is het meest geschikt voor de vereiste functie en tevens ook als beste in staat om te bufferen tegen mutaties. Deze mutatiebescherming, en de enorme beschikbare machinerie voor mutatieherstel, doet er alles aan om het genoom niet te laten veranderen. Mutatiebescherming en -reparatie, en de observatie dat mutaties veelal tot degeneratie (afbraak) van het genoom leiden, zijn alle in conflict met de neodarwinistische evolutietheorie.
Theologische bezwaren

Ten tweede zijn er theologische bezwaren te noemen. Het eerste mensenpaar, Adam en Eva, is een groot probleem voor een theïstisch evolutionist. Is Adam een leermodel? Of een mythisch figuur of symbolisch figuur? Of toch een historisch persoon als overste van een clan? Theïstisch evolutionisten zijn hopeloos verdeeld over die vragen. In het verleden werd de theorie van de pre-Adamieten op goede gronden als on- Bijbels beschouwd. Nu lijkt het er echter op dat sommige theologen geen kennis meer nemen van argumenten uit het verleden. Ze zetten de deuren wijd open voor theorieën over pre-Adamieten. Is er een zondeval geweest? Of is Adam geestelijk in zonde gevallen? En als dat niet het geval is geweest, wat is dan de betekenis van Christus als de tweede Adam? En hoe moeten wij de zondeval zien in het licht van ziekte, predatie (roofgedrag) en massa-extinctie (uitsterving) die volgens de theïstisch evolutionist plaats hebben gevonden vóór het ten tonele verschijnen van een eventuele Adam? Het vermeende probleem van het kwaad was al lastig om te begrijpen, het probleem wordt nog vele malen groter als we dood en verderf als Gods scheppingsmethode hanteren. En dan is er ook nog de zondvloed. Door de meeste theïstisch evolutionisten wordt deze vloed weggeredeneerd. Het zou gaan om een lokale of zelfs mythische gebeurtenis. Dit tast echter de betrouwbaarheid van God en de geschiedenis van Noach aan. Waarom moest Noach een groot schip bouwen als hij ook genoeg tijd had om naar hoger gelegen gebieden te vluchten? Daarbij komt dat God nu nog dagelijks Zijn belofte zou verbreken, die Hij gaf met de regenboog (namelijk: dat Hij de mensheid nooit meer met zo’n vloed zou straffen; lokale overstromingen gebeuren helaas nog regelmatig). En wat moeten we met de woorden van Jezus en Zijn apostelen? Hebben zij onkunde laten zien toen zij verwezen naar onze oergeschiedenis (bijv. Matt. 19:4-8, Matt. 24:37-39, Luk. 3:38, Luk. 17:26-27; Joh. 1:1-5 en 10, Rom. 5:12-21, 1. Kor. 15:21-23, 2 Tim. 2:13-14, Hebr. 1:10, 2 Pet. 2:5, 2 Pet. 3:4-7 en Jud. :14)? Prof. De Vries en prof. Kuiper (zie ND 7-10) hebben gelijk. Een evolutionaire schepping verzet wel degelijk de bakens en laat de gelovige in verwarring achter.
Onvermijdelijke conclusie
Volgens prof. Veenstra zouden het Logos Instituut en de hoogleraren De Vries en Kuiper alleen de Schrift willen laten spreken en onwelkome wetenschappelijke resultaten negeren. Dit is niet waar. Het Logos Instituut betwijfelt de neodarwinistische evolutietheorie op zowel wetenschappelijk als theologisch beredeneerde gronden. Er is overtuigend bewijs dat soorten zich aanpassen en veranderen, maar niet voor gemeenschappelijke afstamming van alle levende wezens. We willen daarnaast ook waarschuwen dat een wetenschappelijke filosofie niet mag worden gebruikt als basis voor onze schriftuitleg. In het verleden heeft de kerk het geocentrische (Ptolemeïsche) wereldbeeld overgenomen als hermeneutische sleutel. Toen dat wereldbeeld onjuist bleek, heeft de kerk veel schade opgelopen. Dáárom is de neodarwinistische evolutietheorie ook niet te gebruiken als hermeneutische sleutel, want voordat je het weet is er in de wetenschap weer een andere theorie heersend.
Dr. P. Borger (moleculair bioloog en auteur van Terug naar de Oorsprong) en J.W. van Meerten (woordvoerder van het Logos Instituut).
Voetnoten
- Peter Borger en Jan van Meerten, Evolutie, geen gemeenschappelijke afstamming, ND 20 oktober 2015.
De volledige versie is met toestemming van de auteurs overgenomen van https://scheppingsmodel.wordpress.com
- Gert Jan Veenstra, Overweldigend bewijs voor evolutionaire schepping, ND 13 oktober 2015