Inhoudsopgave
1. Antireductionisme en de natuurlijke orde.
1.1
In de recente filosofie is het conflict tussen naturalisme en verschillende vormen van antinaturalisme een belangrijke kwestie. Enerzijds hoopt men dat men eens deze volledige werkelijkheid tot op het meest fundamentele niveau natuurwetenschappelijk zal kunnen verklaren. Aan de andere kant is er twijfel of geestelijke zaken als bewustzijn, intentionaliteit, betekenis, doelgerichtheid, denken en waarde wel kunnen bestaan in een heelal dat op het meest fundamentele niveau slechts uit fysieke feiten bestaat. De tendens van antireductionisme is veelal negatief. Dat betekent dat het slechts kan zeggen waar het reductionisme mist, maar zelf geen positief idee inbrengt. Volgens Nagel gaat het probleem dieper, dan dat het reductionisme slechts iets zou missen. Als je twijfelt over de reduceerbaarheid van het geestelijke tot het fysische dan is er reden om eraan te twijfelen of er überhaupt wel sprake kan zijn van reductief materialisme, ook in de biologie. Wij zijn organismen met geestelijk leven en het is duidelijk dat onze psychische capaciteiten afhangen van onze fysische gesteldheid. Wat dus een verklaring biedt voor ons fysisch bestaan, moet ook een verklaring bieden voor ons geestelijk bestaan. Maar als de geest niet puur fysisch is, dan kan dat niet. Als de evolutietheorie een fysische theorie is, en dat is het, dan kan ze geen verklaring bieden voor bewustzijn. Andersom: Als de geest dan een product is van biologische evolutie, dan kan de biologie geen puur fysische wetenschap zijn.
Een alternatief zou kunnen zijn, om aan de biologische evolutie wat extra ingrediënten, qualia, toe te voegen. Dat is echter geen werkelijk alternatief. Een werkelijk alternatief zou een verklaring geven van de geest en het geestelijke als onlosmakelijk onderdeel van het heelal.
Materialisme leidt tot reductionistische ambities. Het is namelijk onontkenbaar dat er niet-fysische zaken zijn. Als ze er zijn en men is materialist, dan moeten die zaken tot het fysische gereduceerd worden. Als er echter geen aannemelijk reductie beschikbaar is, suggereert dat, dat de oorspronkelijke premisse, het materialistisch naturalisme, niet klopt.
1.2
Het is Nagels overtuiging dat het geestelijke niet zomaar een toevalligheidje of recente toevoeging is, maar een fundamenteel aspect van de natuur. Steun voor dit gezichtspunt vindt hij in de achtergrondvoorwaarden van de wetenschap. De wetenschap neemt namelijk aan dat de werkelijkheid verstandelijk kenbaar is en kan worden begrepen. Zonder deze aanname zijn de wetenschappelijke ontdekkingen niet mogelijk geweest.
Wat zijn mogelijke verklaringen voor deze orde? Een eerste antwoord zou kunnen zijn; “niets”, “zo zit het nu eenmaal” Dit antwoord is echter onbevredigend. Daarom is een bevredigender antwoord dat de kenbaarheid van de wereld zelf onderdeel is van de diepste verklaring van waarom de dingen zijn zoals ze zijn. Dit antwoord is bevredigender want ze kan leiden tot meer begrip. En verklaringen die tot meer begrip leiden hebben een grotere waarschijnlijkheid, waar te zijn. Deze aanname is een vorm van de wet van de toereikende grond: Alles in de wereld kan op enig niveau begrepen worden. Deze aanname maakt Nagel tot een idealist, een idealist in de traditie van Plato, Schelling en Hegel. Theorie bestaat. Puur empirisme is niet voldoende. Verstandelijke kenbaarheid van de wereld is geen toeval, het is een wezenlijk kenmerk, geen bijproduct.
1.3
De grootste vraag is, op welke manier de wereld kenbaar is. Wellicht zijn er facetten aan de werkelijkheid die uit hun aard niet voor natuurwetenschap kenbaar zijn. Dan zijn wellicht andere vormen van begrip geschikt. Stel dat alles door de fysica verklaarbaar zou zijn. Dan moet de fysica ook de kenbaarheid van het heelal verklaren. Als we ons materialistische wereldbeeld zo uitbreiden dat we dit er onder laten vallen, vervallen we in een circulair verhaal. Dat verhaal van oerknal naar mens bestaat en wordt ook op brede schaal verteld. Het is voor Nagel raadselachtig waarom deze visie als min of meer vanzelfsprekend zou moeten worden beschouwd. Hijzelf beschouwt het als hoogt onaannemelijk. De fundamentele elementen en wetten van fysica en chemie zijn bedoeld om het gedrag van de niet-levende wereld te verklaren. Er is iets meer nodig om te verklaren hoe er bewuste, denkende schepsels kunnen zijn.
1.4
De tegenpool van het materialisme is het standpunt dat de geest het fundamentele niveau biedt om alles te verklaren. Dit standpunt is die van het theïsme. Hierbij wordt kenbaarheid uiteindelijk geïnterpreteerd in termen van intentie of opzet. Aan de uiterste randen van de wereld zet de theist een soort geest of intentie neer. Zolang deze intentie alleen fungeert als eindpunt, is volgens Nagel het proces incompleet. Voor zowel voor een strikt materialistische als voor een theïstische verklaring geldt dat het begrip slechts compleet is als ofwel de wetten van de fysica ofwel de eigenschappen van God niet voorstelbaar anders kunnen zijn, dan ze zijn. Voor Nagel is het belang van het theïsme dat deze ten opzicht van het atheïsme tenminste een poging doet datgene te verklaren waar de natuurwetenschappen geen verklaring voor biedt. Toch is volgens Nagel het theïsme geen overtuigender alomvattend wereldbeeld dan het materialisme. Nagel stelt voor de geest niet te zien als uitdrukking van goddelijke intentie maar als een fundamenteel principe van de natuur samen met de wetten van de natuurwetenschap.
1.5
Nagel gaat het contrast tussen het theïsme en het materialistisch naturalisme verder uitdiepen. Het contrast is het levendigst als het aankomt op het begrip van onszelf. Het theïsme verwijst daarvoor naar een transcendente geest. Volgens Nagel komt dit begrip voort uit de extrapolatie van ons psychologische zelfbegrip dat we van onze intenties hebben. Het evolutionaire naturalisme extrapoleert het begrip van andere delen van de werkelijkheid naar het begrip van ons zelf. Er is hoe dan ook een onweerstaanbare ambitie om onszelf te beschouwen als onderdeel van een wereldbeeld die groter is dan we zelf zijn. Voor Nagel ontstaat een extern begrip altijd vanuit ons eigen standpunt. Enerzijds is er het standpunt van Descartes theïstische geldigverklaring van perceptie en wetenschappelijk redeneren. Die zijn geldig omdat God als de bron ervan ons niet systematisch bedriegt. Anderzijds is er de genaturaliseerde epistemologie die stelt dat we mogen verwachten dat evolutie leidt tot vermogens die tot ware overtuigingen leiden. Geen van beiden biedt een verdediging tegen radicaal scepticisme. Verdedigingen zijn onvermijdelijk circulair. In het geval van theïsme vervalt men tot de cartesiaanse cirkel. Een dergelijk cirkel is er ook voor naturalisten. Het doel van Nagel is bescheidener. De hoop is, niet een fundament te ontdekken dat onze kennis onaantastbaar maakt, maar een manier te vinden om onszelf te begrijpen die niet totaal zelfondermijnend is.
1.6
Zelfs voor het doel zoals eind vorige paragraaf verwoord schieten volgens Nagel zowel theïsme als naturalisme te kort. Theïsme biedt geen voldoende solide verklaringen voor onze capaciteiten en naturalisme geen voldoende geruststellende. Theïsme heeft als voordeel dat het ruimte laat voor de werkelijkheid van zo veel meer van wat overduidelijk het geval is en dat ook probeert te verklaren. Toch is de verklaring slechts gedeeltelijk. Het geeft wel aan dat de samenhang er van een bepaald type is, namelijk intentioneel. Maar het geeft niet aan hoe die intentie werkt. Voor een verklarende samenhang van intentie zijn altijd verklarende aannamen nodig. Er moet iets gezegd worden over doelen. Het nadeel van het theïsme is, dat het geen verklaringen biedt in de vorm van een alomvattende uitleg van de natuurlijke orde. Wat God rechtstreeks doet kan geen onderdeel uitmaken van de natuurlijke orde. Een theïstisch zelfbegrip zou ons natuurlijk zelfvertrouwen in onze cognitieve vermogens intact laten, wat echter ontbreekt is de kenbaarheid van de natuurlijke orde zelf. Bepaalde vormen van theïsme zijn hier wel mee in overeenstemming maar interventionistische hypothesen zijn een ontkenning dat er een alomvattende natuurlijke orde is.
Het probleem met naturalistische theorieën is een andere. Ze proberen de natuurlijke orde intern kenbaar te maken zonder naar iets buiten die orde te verwijzen. Die pogingen zijn echter niet geruststellend. Een evolutionaire verklaring van onze capaciteiten ondermijnt de betrouwbaarheid daarvan. Nagels is het daarin met Alvin Plantinga eens. “ik denk dat de evolutionaire hypothese impliceert dat we, ook al zouden onze cognitieve capaciteiten betrouwbaar kunnen zijn, niet het soort reden hebben om op ze te vertrouwen waarvan we meestal aannemen dat we dat wel hebben als we ze rechtstreeks gebruiken, zoals we in de wetenschap doen.” Vooral verklaart de hypothese niet waarom we op erop kunnen vertrouwen als we andere cognitieve resultaten corrigeren die ons op een dwaalspoor brengen. Dit geldt nog sterker voor normatieve capaciteiten. We vertrouwen erop dat die ons instinct corrigeren. Als het evolutionaire zelfbegrip juist is, moet men moreel realisme opgeven. Evolutionair naturalisme impliceert dat we geen van onze overtuigingen serieus zouden moeten nemen, ook niet het wetenschappelijke wereldbeeld waar het evolutionair naturalisme van afhangt.
Toch moeten we niet ophouden naar een transcendent zelfbegrip te zoeken. Ook al zijn de evolutionaire verklaringen van onze geestelijke vermogens een te zwakke basis. Nagel stelt voor om de test andersom te doen. Dan beginnen we met de verwijzing naar gewone oordelen waar we veel vertrouwen in hebben. Het is dan redelijk om aan te nemen dat de waarheid over wie we zijn en hoe we ontstaan zijn in overeenstemming is met dat vertrouwen. Dat het evolutionair naturalisme zo’n prioriteit heeft gekregen, ondanks de onwaarschijnlijke conclusies, komt omdat dit in de ogen van velen het enige alternatief voor het theïsme is.
1.7
Nagel stelt dat we kunnen hopen op een transcendent zelfbegrip dat noch theïstisch noch reductionistisch is. We hoeven de zoektocht naar extern zelfbegrip niet helemaal op te geven. We hoeven het er niet bij te laten en dan maar geloven dat de zoektocht naar een enkele werkelijkheid een illusie is. Volgens Nagel zijn we nu eenmaal een product van een lange geschiedenis vanaf de oerknal en moet dat onderdeel uitmaken van het ware externe begrip van onszelf, naar de zoektocht is naar een zelfverstaan dat niet zelfondermijnend is. Ons eigen bestaan toont aan dat de wereld op een of andere manier bewuste wezens voortbrengt. Het is moeilijk niet te geloven dat hier een soort van systematische verklaring voor is, een uitgebreide verantwoording van de orde van de wereld. Eerste vereist is, dat we niet willen ontkennen dat ons helderste moreel en logisch redeneren objectief geldig is. Dan gaan we door met gebruik van perceptie en rede. Het bestaan van een bewuste geest en de toegang die deze heeft tot waarheden van de ethiek en de wiskunde moeten nog verklaard worden maar ze zijn deel van de werkelijkheid, net zo goed als de fysische onderdelen dat zijn. Bij een adequate vorm van zelfbegrip zijn mentale en rationele elementen betrokken. Als hier een natuurlijke verklaring voor is, dan waren de mogelijkheden hiervoor al in het heelal aanwezig, lang voordat er leven was. Een verklaring is bevredigend als deze aantoont dat de realiteit niet nagenoeg onwaarschijnlijk is, maar significant aannemelijk op grond van de natuurwetten en samenstelling van het heelal. Niet alleen de mens maar de hele biologie roept de noodzaak van deze verklaring op.
Een goed begrip zou er één zijn die opkomst van leven, bewustzijn, rede en kennis kan verklaren als onvermijdelijke consequentie van de orde in het heelal. Dit begrip zal vermoedelijk teleologische componenten moeten bevatten.
Reflectie EvE
Nagel maakt van de kenbaarheid van het heelal een belangrijk argument. Naar mijn idee vertoont dit argument gelijkenis met dat van Emanuel Rutten, hij werkt dat uit naar een godsbewijs. T. Nagel gebruikt dat om aan te tonen dat de werkelijkheid mee is dan puur fysisch. En dat alleen een verklaring die dit verdisconteert aanvaardbaar is. Het pure materialisme is dus niet aanvaardbaar. Een argument dat overeenkomsten vertoont met dat van Alvin Plantinga is, dat als onze geest een puur evolutionaire oorzaak heeft, we geen reden meer hebben om op ons verstand te vertrouwen. Dit ondermijnt onze complete wetenschapsbeoefening en dat is hoogst verontrustend. De bezwaren tegen theïsme komen eruit voort dat God zelf niet door wetenschap kenbaar is. Daarmee is God voor Nagel niet aanvaardbaar. Nagel, moet de (oorsprong van de) geest dan wel in de natuur zelf zoeken. Dit hoofdstuk heeft me inzicht gegeven in een pro-evolutietheorie-argument van prof. Gijsbert van den Brink. Het is een feit dat het merendeel van de huidige westerse biologen denkt dat de evolutietheorie grosso modo waar is. Voor Van den Brink is dit een argument om ook te denken dat de evolutietheorie waar is want anders zou God de mens bedriegen. Ik heb dit altijd een uiterst krom argument gevonden voor een christen die zich orthodox noemt. Een orthodox christen belijdt immers dat de mens sinds de zondeval een zeer feilbaar schepsel dat zichzelf en een ander makkelijk misleidt. Hoe makkelijk kan de mensheid de feiten verkeerd interpreteren ondanks alle inzet en goede bedoelingen. Maar Van den Brink ontleent dit argument ook niet aan de orthodoxie maar aan Descartes. Van den Brink is in dit opzicht een Cartesiaan.
Erik van Engelen