Inhoudsopgave
2 Bewustzijn.
2.1
Bewustzijn is de opvallendste obstakel voor een alomvattend naturalisme dat alleen vertrouwt op de middelen van de natuurwetenschap. Als we het probleem van bewustzijn serieus nemen dreigt dit het hele naturalistische wereldbeeld te ontrafelen. Hoe zijn we in deze hachelijke situatie terechtgekomen? Het huidige lichaam-geestprobleem is ontstaan uit de wetenschappelijke revolutie in de zeventiende eeuw. Galilei en Descartes speelden een duidelijke rol. In de natuurwetenschappen zou een exacte wiskundige kwantitatieve beschrijving van de werkelijkheid in tijd en ruimte moeten gelden. Daar horen primaire kwaliteiten bij zoals vorm, grootte en beweging. Subjectieve verschijnselen, dus hoe iets zich aan ons voordoet, zijn secundaire kwaliteiten en behoren tot de geest. Dit zijn zaken als kleur, geluid en geur. De natuurwetenschap, gericht op de primaire kwaliteiten is enorm succesvol geweest. Ze maakt gebruik van reductie en vervolgens reconstructie. Echter, ons geestelijk leven is sterk verbonden aan fysische gebeurtenissen in het brein en de interactie met de rest van het lichaam in de omgeving. Descartes was van mening dat de geest niet in één fysische opvatting kon worden opgenomen. Voor hem zijn materie en geest volledig werkelijk en volkomen gescheiden. Er is altijd al weerstand tegen dit dualisme geweest. Dat uitte zich in vorige eeuwen vooral in idealisme, maar aan de andere kant ook in logisch positivisme, dat de wereld analyseert als een construct van zintuiglijke indrukken. Materialisme is het standpunt dat alleen de fysische wereld absoluut werkelijk is. Ze zoekt de geest op te slokken. Maar welk alternatief is er nu eigenlijk voor het dualisme van Descartes? Hier begint een reeks mislukkingen.
Eén strategie is die van het behaviorisme. Hierbij wordend geestelijke verschijnselen gelijk getrokken met gedrag. In een andere versie, geïnspireerd door Wittgenstein, worden geestelijke verschijnselen nergens mee geassocieerd maar worden ze verklaard in termen van waarneembare gedragstoepassingscondities ervan. Als deze strategieën zijn essentieel verificationistisch. Ze reduceren geestelijke kenmerken tot de extern waarneembare condities op basis waarvan wij aan anderen geestelijke toestanden toeschrijven. Deze theorieën zijn onvoldoende. Ze laten iets buiten beschouwing. Dat blijkt uit ons innerlijke gezichtspunt. Hoe we iets ervaren: liefde, een bittere smaak etc. Dat lijkt allemaal veel meer te zijn dan gedragsreacties en discriminatoire capaciteiten. Het behaviorisme negeert de innerlijke geestelijke toestand.
Een ander alternatief is de psychofysische identiteitstheorie. Deze theorie stelt dat geestelijke gebeurtenissen fysische gebeurtenissen in de hersenen zijn. Ψ (ervaring) = Φ (fysische gebeurtenis in centraal zenuwstelsel). Net zoals water=H2O. Dit roept de vraag op: wat is er met Ψ aan de hand dat het ook Φ is? Het moet iets conceptueel anders zijn dan een fysische eigenschap. Verdedigers van de identiteitstheorie stellen dan dat het geestelijke proces niet een extra intrinsieke eigenschap is maar een relationele eigenschap, een relatie met fysisch gedrag. Er komt nu een causaal element. Deze strategieën zijn steeds verfijnder van vorm geworden. Toch zijn deze benaderingen onbevredigend. Ze missen duidelijk iets essentieels zonder welke ze geen geest zouden zijn. Dat is: subjectieve verschijnselen. Een ander bezwaar is dat terwijl water=H2O een noodzakelijke waarheid is, Ψ = Φ helemaal niet noodzakelijk maar contingent lijkt te zijn. Dat was de reden dat Descartes dualist was. We kunnen over de geest denken als bestaand zonder het fysieke lichaam en andersom. Geest en lichaam kunnen dus niet hetzelfde ding zijn. Als Ψ = Φ zou zijn, dan zouden de zenuwprikkels hetzelfde zijn als gevoel van pijn of de smaak van azijn. Dat lijkt niet zo te zijn. Ervaring is iets extra’s ten opzichte van de hersentoestand. Contingent eerder erdoor geproduceerd dan erdoor gevormd. Zo zijn er veel doodlopende wegen bewandeld. Dat heeft zelfs geleid tot eliminatief materialisme, de suggestie dat het geestelijke slechts een illusie is. De conclusie moet echter zijn dat bewust levende wezens onvermijdelijke componenten van de werkelijkheid zijn en op die wijze niet te beschrijven door natuurwetenschappen. Nagel vermoedt dat contingentie een illusie is. Het lichaam-geest probleem is zo ingewikkeld dat we elke poging tot een oplossing met argwaan moeten benaderen. Er zal een complete conceptuele omwenteling nodig zijn.
2.2
Het falen van het reductionisme in de filosofie van de geest heeft gevolgen die verder reiken dan het lichaam-geestprobleem. Het psychofysisch reductionisme is namelijk een onmisbaar onderdeel van een breder naturalistisch programma dat zowel metafysisch als wetenschappelijk is. Het zegt dat alles in de wereld fysisch is. Als dit niet zo is, dan is ons hele naturalistische begrip van het heelal aangetast. Reductionisten menen dat ze het probleem kunnen ondervangen door het geestelijke een functionele of causale rol te geven. Een evolutionaire verklaring van gedrag en functies waarmee het bewustzijn geanalyseerd kan worden is dan het sluitstuk. Bij dit alles is sprake van speculatief en evolutionair giswerk. Het algemene probleem is de vraag of de evolutietheorie echt de basis biedt voor een reductie van biologie tot scheikunde en natuurkunde. Zelfs als het verschijnsel bewustzijn niet kan worden geanalyseerd in puur fysische termen van organismen, dan moet toch wel het verschijnen ervan worden verklaard. En daar zit een groot probleem. Welk soort verklaring langs de evolutietheorie kunnen verklaren dat er dieren bestaan die niet alleen fysisch goed zijn aangepast maar die ook bewuste wezens zijn? Hoe kunnen dieren ontstaan die subjectieve individuele gezichtspunten hebben? Dit is een soort bestaan dat heel anders is dan beschreven wordt door natuurwetenschappen. Als de evolutietheorie een zuiver fysische leer is, kan ze dit niet verklaren, zelfs niet als fysische evolutie een causaal noodzakelijke en voldoende voorwaarde voor bewustzijn is. De simpele constatering dat er nu eenmaal wezens zijn die een zenuwstelsel hebben en daarmee ook bewustzijn, is geen verklaring. De verklaring van het ontstaan van dat soort wezens moet ook een verklaring bevatten van het verschijnen van bewustzijn. Het kan geen afzonderlijke functie zijn. De materialistische versie van de evolutietheorie kan niet de hele waarheid zijn. Het materialisme is zelfs als een theorie van de fysische wereld incompleet, want de fysische wereld bevat bewuste organismen.
Selectie op fysisch geschikt-zijn voor de voortplanting kan als resultaat hebben gehad dat organismen ontstonden die bewust waren, maar er is geen fysische verklaring voor waarom dat zo is. Een echte verklaring beschrijft het verschijnen van bewustzijn niet als een soort bonus die meegekomen is bij de ontwikkeling, als een extraatje. Echt begrip omvat het hele proces dat tot de uitkomst heeft geleid.
2.3
Nagel legt nadruk op de gedachte van een verklaring. Dit is gebaseerd op het uitgangspunt dat het heelal fundamenteel kenbaar is. Sommige dingen zijn niet kenbaar of gewoon toevallig. Maar de systematische eigenschappen van het heelal zijn geen toeval. Ook beschouwt Nagel ze niet als ruwe feiten die geen uitleg behoeven. Regelmatigheden, patronen en functionele organisatie schreeuwen om een verklaring. Een verklaring is, anders dan oorzaak-en-gevolg niet gewoon iets van een gebeurtenis, maar van een gebeurtenis ‘onder een beschrijving’. Een verklaring moet laten zien waarom het waarschijnlijk is dat een voorval van dat specifieke type is voorgekomen. Als de wens bestond tot het verklaren van het verschijnsel bewustzijn, zou het resultaat een verantwoording moeten zijn van waarom het bestaan van bewuste organismen waarschijnlijk is, en niet slechts van organismen met complex gedrag.
Nu heeft de evolutietheorie de pretentie, de historie te beschrijven. Elke historische verklaring bevat contingentie. Dat betekent dat de specifieke geschiedenis van leven niet kan worden verklaard door de evolutietheorie alleen. Nagel is ervan overtuigd dat de overtuiging dat bewustzijn chemisch te verklaren is, het gevolg is van axiomatische toewijding aan het reductionistisch materialisme. Als bewustzijn en biologische complexiteit worden verklaard als een gevolg van natuurlijke orde, voegt dat een heel nieuwe dimensie toe aan het probleem. Elliott Sober heeft tot Nagel gezegd dat bewustzijn misschien net zoiets is als de roodheid van bloed: een bijeffect van biologische kenmerken dat op zich een functie heeft en geen directe verklaring is van natuurlijke selectie. Zoiets als een spandrel. Dit is geen bevredigende verklaring. Het verklaart niet waarom bepaalde organismen bewust zijn en ook niet waarom bewuste organismen zijn ontstaan. Er is sprake van een bevredigende verklaring als deze begrijpelijk maakt 1) waarom bepaalde organismen bewustzijn hebben heeft en 2) waarom dergelijke organismen zijn ontstaan. Stel nu dat er een niet-historische psychofysische theorie zou zijn die voldoet aan 1) dan wordt nog steeds niet voldaan aan 2) en bewustzijn zou nog steeds een toevalligheid zijn.
Nagel legt het principe van een conjunctieve verklaring uit. A verklaart B en B heeft tot gevolg C. Hierbij speelt dat er een interne relatie moet zijn tussen de wijze waarop A B verklaart en die waarop B C verklaart. Voor een echte verklaring is het niet voldoende dat A tot B leidt en B tot C. Als nu A de evolutietheorie is, B het verschijnen van organismen en C het verschijnen van bewustzijn. Een echte verklaring zou al deze facetten in samenhang moeten kunnen omvatten. Deze verklaring moet tweeledig zijn. Ze moet historisch zijn en niet-historisch. Als niet-herleidbaar bewust leven een essentieel onderdeel moet uitmaken van het hele proces, dan betekent dat waarschijnlijk 1) dat bewustzijn een essentiële rol speelt in voortplanting; 2) dat kenmerken van bewustzijn genetisch worden overgedragen; 3) dat kenmerken waarop selectie plaats vindt zowel fysisch als geestelijk zijn en 4) dat mechanismen vroeg in de evolutie daarvoor voorwaarden geschapen hebben.
Het gestaan van het bewustzijn is tegelijkertijd een van de vertrouwdste en een van de meest verbazingwekkende dingen van de wereld. Als een theorie niet een uitkomst heeft dat dit te verwachten was, dan vormt die theorie niet een verklaring die iets van compleetheid heeft. Als natuurwetenschappen hier niets over kunnen zeggen, dan kunnen ze niet de basisvorm van de kenbaarheid van deze wereld bieden.
2.4
Welke verklaring zou wel aan onze wens voldoen? Zo’n verklaring zou minstens twee elementen moeten bevatten. Ten eerste zou deze een ahistorische constitutieve verklaring moeten geven. Dus een verklaring hoe de dingen zijn. Ten tweede zou deze een historische verklaring moeten geven, namelijk hoe de zaken sinds het begin van het heelal zijn gelopen. De constitutieve verklaring kan reductief zijn of emergent. Een reductieve verklaring betekent dat het geestelijke karakter van complexe organismen geheel is uit te leggen in eigenschappen van de samenstellende delen. Als we aannemen dat het geestelijke niet is te reduceren tot het materiele, dan betekent dit dat de elementaire delen geestelijke eigenschappen hebben. Aangezien dit elementaire delen zijn die zich ook elders in het heelal bevinden, heeft dat grote consequenties. Een emergente verklaring herleidt het geestelijke van complexe organismen aan het complexe fysische functioneren van deze organismen. Het verschil ten opzichte van reductionisme is dat hier de verbinding van het geestelijke en het fysische van een hogere orde is. Om een echte verklaring te kunnen zijn, moet een emergente verklaring in zekere zin systematisch zijn. Nagel denkt zich een psychofysische theorie te kunnen voorstellen waarin de verbinding van het geestelijke en fysische niet slechts onverklaarbare correlaties worden, maar waarin ze begrijpelijk wordt. Toch lijkt een theorie op dit hogere niveau onbevredigend als definitief antwoord. Als emergentie de waarheid is, dan impliceert dat, dat het geestelijke niet aanwezig is in de deeltjes maar in het organisme als geheel. Het impliceert dat als de puur fysische deeltjes worden gecombineerd, ze noodzakelijkerwijs een geheel vormen dat niet is samengesteld uit de eigenschappen en relaties van de deeltjes alleen. Dat blijft magisch over komen.
Emergentie wordt wel uitgelegd met het verschijnsel vloeibaarheid van een vloeistof; deze hangt af van de eigenschappen van de moleculen van de deeltjes in de vloeistof. Maar het bovendrijven van het geestelijke op een bepaald niveau van biologische complexiteit is iets heel anders. Het is iets volkomen nieuws. Een dergelijke emergentie, zelfs als ze systematisch is, blijft fundamenteel onverklaarbaar. Daarom verdient het alternatief van een reductieve verklaring een serieuze overweging. Nagel voert hier Tom Sorell op. Hij stelt neutraal monisme voor. Monisme houdt in, dat bepaalde fysische toestanden van het centraal zenuwstelsel ook toestanden van het bewustzijn zijn. De hersenprocessen zijn zelf meer dan fysisch. Aangezien het basismateriaal van bewuste organismen hetzelfde is als de rest van het heelal, is het monisme universeel. Dit kan worden omschreven als panpsychisme: alle fysische elementen zijn ook geestelijk.
2.5
Nagel gaat nu verder met de historische vraag en stelt dat het psychofysisch reductionisme houdbaar is. Wat is dan echter het alternatief? Een historische verklaring van hoe in het heelal bewuste vormen levensvormen zijn ontstaan kan drie vormen hebben: Causaal, teleologisch of intentioneel. Causaal betekent dat er slechts door strenge wetten beheerste oorzaak-gevolg relaties zijn. Dan zijn de eigenschappen van bewuste organismen ten diepste verklaarbaar uit de eigenschappen van de samenstellende deeltjes. Bij een teleologische verklaring zijn er ook mechanismen van zelforganisatie. Bij een intentionele verklaring is er een wezen dat door tussenkomst dingen laat gebeuren omdat deze er een doel mee heeft. Deze drie historische benaderingen kunnen elk worden gecombineerd met een reductieve of een emergente constitutieve benadering zodat er 6 mogelijkheden zijn. Eerst behandelt Nagel de causale historische verklaring, gecombineerd met een emergente of een reductieve constitutieve verklaring. Nagel had al eerder in dit hoofdstuk uitgelegd, dat dit alleen causaal correct is als er een verbinding is tussen de fysische geschiedenis en de psychofysische theorie. Het zou bewustzijn voorstellen als een mysterieus bijeffect van biologische evolutie, een onverklaarbaar fenomeen. Om echt bewustzijn te verklaren zou fysische evolutie echter moeten aantonen waarom het waarschijnlijk is dat er organismen met bewustzijn zijn ontstaan. Dat zou impliceren dat bewuste organisme tot organismen onder natuurlijke selectie voor fysische eigenschappen daarmee ook systematisch het pad zouden hebben gevolgd naar bewustzijn, bijvoorbeeld door emergentie. Ook in het geval van emergentie is er dan weer sprake van iets mysterieus en niet iets waarschijnlijks. De alomvattende reductieve opvatting van tegenwoordig wordt gesteund door het geloof er al vanaf het begin de neiging was, organismen tot ontwikkeling te laten komen met een subjectief gezichtspunt (bewustzijn). Het is echter onduidelijk of deze opvatting werkelijk tot begrip leidt. Er wordt dan een protopsychisme gepostuleerd die nodig is maar niet waargenomen wordt en onbeschrijflijk is. Panpsychisme biedt geen rustplaats in de zoektocht naar begrijpelijkheid, alleen een vorm van verklaring die inhoudsloos is. Toch is dit volgens Nagel geen leeg voorstel. Het erkent de geest, de wetten van de fysica en maakt ook verbinding tussen het fysische en het geestelijke, die ook in lichaam en geest nauw verbonden zijn. Er is nog een ander probleem. In de fysische wereld maakt het ruimtetijdkader het mogelijk de relatie tussen deel en geheel onmiddellijk te begrijpen. In de geestelijke werkelijkheid is er geen vergelijkbaar idee voor een deel-geheelrelatie. Het is nog onduidelijker hoe eigenschappen die verklaren hoe bewuste organismen uit de elementen zijn gevormd, ook kunnen verklaren hoe deze historisch zijn gevormd. Als het monisme correct is, dan zijn de psychofysische verbindingen niet te verbreken. Protogeestelijke kenmerken zijn noodzakelijkerwijs ook actief. Het alles verklaart niet waarom dergelijke structuren überhaupt zijn ontstaan. Hoe zouden actieve geestelijke principes die actie en perceptie verklaren ook de vorming van die organismen en voortbrenging van goede mutaties kunnen verklaren? Dezelfde problemen zijn er bij het ontstaan van leven. Van scheikunde neemt men al aan dat het de levende werking als ook de evolutionaire geschiedenis van fysische organismen verklaart. Dat is al uiterst speculatief. Maar om hier ook de geest aan toe te voegen is nog veel speculatiever. Als we aannemen dat eigenschappen van deeltjes in het fysische terrein sinds de oerknal overeenkomstig zijn, dan zouden we dat binnen reductief monisme ook voor het geestelijke moeten aannemen. Het idee van een reductief antwoord blijft zeer duister.
2.6
Hoe zit het dan met intentionele of teleologische alternatieven? Die kunnen ook beiden weer met een historische vraag of een constitutionele vraag worden gecombineerd. Stel, de constitutieve waarheid is reductief. Dan had God uit elementen met protopsyschische eigenschappen een heelal kunnen scheppen met exact de juiste uitgangscondities. Voor theisten is dit een mogelijkheid maar als we een wereldlijke verklaring willen die volledig is, dan kan men God niet accepteren en moet men of 1) een proces aannemen die geheel afhankelijk van efficiënt oorzaak en gevolg relaties verloopt en daarna evolutie of 2) door natuurlijke teleologische wetten. Dit is een terugkeer naar de aristoteliaanse opvatting van de natuur. Maar teleologie zou zeker niet a priori moeten worden afgewezen. Officieel is ze een mogelijkheid in een wereld waarin de niet-teleologische wetten niet volledig deterministisch is. Maar we missen een basis om onder universele teleologische wetten te plaatsen. Teleologie veronderstelt waarde. Dat werpt de vraag op of een verklaring vanuit waarde los kan worden begrepen van de opzet van een of ander wezen dat die waarde als doel heeft. Natuurlijke teleologie betekent dat het heelal rationeel beheerst wordt. Het betekent dat er dingen gebeuren omdat ze op een pad liggen naar een bepaalde uitkomst. De teleologische mogelijkheid is op veel manieren verborgen.
2.7
Tot nu toe is het probleem gepresenteerd door de niet herleidbaarheid van de bewuste ervaring tot het fysische te benadrukken. Het bewustzijn is daarnaast actief en doordrongen van intentionaliteit. Ook intentionaliteit, behorend tot de geestelijke wereld, kan niet worden verwezenlijkt in een puur fysisch heelal. De filosofie kan geen verklaring geven voor het verschijnen ervan. Het kan allen wijzen op het gapend gebrek aan een verklaring. Nagel stelt daarom een nieuw soort geïntegreerde naturalistische verklaring voor. Daar zijn veel ontwikkelstadia voor nodig. Ten eerste is ze gebaseerd op de relatie tussen bewuste toestanden en hersentoestanden, op grond daarvan zouden reductieve theorieën kunnen worden opgesteld. Nagel zou een vorm van begrip willen zoeken waarin we onszelf kunnen zien als uitdrukkingsvorm van zowel de fysische als de geestelijke eigenschappen van het heelal
Reflectie EvE.
Het valt op dat Nagel hoge eisen stelt aan verklaringen. Verklaringen die zoiets zijn als een nieuwe naam voor het fenomeen zijn in zijn ogen zinloos. Emergentie is zo’n woord die nogal eens gebruikt wordt om iets onverklaard mee aan te duiden en daarmee voor te geven dat men het verschijnsel begrijpt. Nagel is kritisch op emergentie. Als we het Nederlandse woord zouden gebruiken, dan zou veel duidelijker het gebrek aan duiding worden weergegeven: verschijning. Zoals een geestverschijning niet verklaarbaar is, zo verklaringsloos is het ook als men zegt dat bij een bepaalde vorm van complexiteit bewustzijn verschijnt. Enige tijd geleden las ik het boek “een schitterend ongeluk”. In dit boek werden zes zeer voorname wetenschappers geïnterviewd met betrekking tot de grote vragen van het leven. Dit leidde tot een zeer interessant TV-debat bij de VPRO in 1993 en dus ook tot dit boek. De titel van dit boek gaf helder de mening van een aantal van deze wetenschappers weer. Het leven en ons bestaan is een uiterst onwaarschijnlijk gebeuren, maar het is schitterend. Deze visie is precies datgene waar Nagel zeer negatief over is. Een verklaring waarin de veronderstelde historie een aaneenschakeling is van toevalligheden en ongerijmdheden, is geen verklaring. En Nagel heeft hier een sterk punt. Enkele jaren daarna is er vanuit christelijke hoek een boek verschenen met de titel “Een schitterend ongeluk of sporen van ontwerp”.
In het bewuste boek “Een schitterend ongeluk” werd overigens voorspeld dat computers na verloop van tijd bewustzijn zullen krijgen. We zien daar, 30 jaar later, niets van, hoewel de complexiteit en rekenkracht van computers sinds de jaren 90 enorm zijn toegenomen. Dit is al een mooie falsificatie van de gedachte dat bewustzijn iets is wat zo maar verschijnt als het organisme complex genoeg is.