Geest en Kosmos – Boekbespreking Deel 4

by | jun 22, 2022 | Evolutie

Geest en kosmos3 Cognitie.

3.1

In hoofdstuk 2 van zijn boek heeft Thomas Nagel laten zien dat bewustzijn een probleem is voor het evolutionaire reductionisme, vanwege zijn niet-herleidbare karakter. Dit geldt voor elke vorm van bewustzijn, hoe primitief ook. In het hoofdstuk over cognitie beperkt Nagel zich tot de mens. Nagel gaat er vanuit dat alleen een wezen met een hoge mate van bewustzijn ook kennis heeft. Een computer heeft geen kennis. Als we dat woord gebruiken is er in geval van een computer sprake van een metafoor. Het betekent dan ook dat cognitie niet kan worden verklaard door een fysische theorie, maar het heeft nog veel wijdere implicaties. Het heeft te maken met de aard van deze capaciteiten en de relatie met onze wereld. Bij het bewustzijn was het probleem de subjectiviteit. Bij cognitie gaat het om het vermogen van het denken om aan de subjectiviteit te ontstijgen en te ontdekken wat er objectief aan de hand is. Denken en redeneren zijn wel of niet correct op grond van “iets”.

Dat “iets”, de werkelijkheid is het goede antwoord. Ons denken kan ons richting dat goede antwoord leiden. Dat is moeilijk te vatten in traditioneel naturalistische termen. Kennelijk kunnen wij daar kennis over verkrijgen. Zodra we onderscheid zien tussen schijn en zijn, gaat onze geest veel verder dan perceptie, lust of emotie. Er is een vermogen om bij waarheid uit te komen. Uiteindelijk speelt hierbij de taal een rol. Echter, ons vermogen om een taal aan te leren levert hetzelfde probleem op. Nagel verkent de hypothese, dat er een Darwinistische visie zou kunnen zijn waarin ook onze cognitieve vermogens vervat kunnen zijn. Dan zijn er twee problemen. Ten eerste de waarschijnlijkheid dat natuurlijke selectie dergelijke wezens voortbracht en ten tweede de moeilijkheid om naturalistisch het vermogen tot rede te begrijpen.

3.2

Het eerste probleem ontstaat als je een realist bent ten aanzien van ons denken. Als men antirealist is, dan is waarheid slechts een menselijke constructie. Echter, als we antirealist zijn, zijn we dat ook ten opzichte van de evolutietheorie, die er de basis van is. Het is incoherent als we wetenschappelijk naturalisme als de basis nemen voor antirealisme ten aanzien van de natuurwetenschappen. Voor een realist die naturalist is, is de eerste hoop gevestigd op de evolutionaire psychologie. Dat deze onze cognitieve vermogens geloofwaardig kan verklaren. Doel is een genaturaliseerde epistemologie. Er is een uitgebreid “just-so” verhaal. Maar dit is geen bewijs. Volgens dat verhaal worden percepties gegeneraliseerd, vervolgens adaptief, dan volgt het kunnen verwijzen naar dingen die door anderen worden waargenomen. Tenslotte helpt taal enorm. Dit verhaal leunt sterk op de veronderstelling dat er biologisch een vermogen ontstond om door taal zaken die niet waargenomen worden weer te geven en dat dit resulteert in het vermogen complexe logische abstracte figuren te begrijpen. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat zulk vermogen overlevingswaarde zou hebben in de prehistorie, maar men kan het verdedigen. Dit alles is heel vergezocht, maar dat is de evolutionaire speculatie ook.

3.3

Er is echter nog een probleem als we zo denken over onze rationele basisvermogens. De houding die we aannemen ten opzichte van onze ratio is namelijk anders dan die we redelijkerwijs kunnen aannemen ten opzichte van ons perceptuele en op lust gerichte systeem. Als we intuïtieve oordelen hebben ten opzichte van de waarschijnlijkheid ergens van, dan kunnen we dat zien als nuttige impulsieve reacties en tegelijkertijd inzien dat deze misschien afremming of correctie behoeven. Telkens als we zo’n afstandelijke houding van denken aannemen, hebben we tegelijkertijd geen afstandelijke houding van denken ten opzichte van de afstandelijke denken zelf. Dat afstandelijke denken is een ijkstelsel. Dat ijkstelsel kan zijn autoriteit niet ontlenen aan haar biologische oorsprong en ook niet aan een culturele oorsprong. Op ons zicht vertrouwen en op onze rede vertrouwen zijn in één opzicht vergelijkbaar, namelijk dat het vertrouwen onmiddellijk is, maar er is een cruciaal verschil: In het geval van onze zintuigen kan ik inzien dat ik me vergis, maar bij nader inzien het bewijs van mijn zintuigen toch geloven. Bij ons vertrouwen op de rede kan dat niet. Het is niet mogelijk te denken: ‘Vertrouwen op mijn rede, en dus ook mijn vertrouwen op dit specifieke oordeel, is redelijk omdat het consistent is met het feit dat er een evolutionaire verklaring voor is.’ 

Elke evolutionaire verklaring van de plaats van de rede vervalt in cirkelredeneringen. Bij de rede komen we bij iets uit waarvan we de betrouwbaarheid niet op biologische gronden kunnen bouwen. We kunnen ervan uitgaan dat de vermogens die we hebben om veronderstellingen te doen die ver van de predisposities af liggen eens bij een voorouder verschenen. Die moeten dan in het evolutieproces meegaan maar net zoals bewustzijn niet kan worden verklaard als complicatie of toevoeging aan fysische evolutie, zo kan de ratio niet worden verklaard als  complicatie of toevoeging van bewustzijn. De rede neemt ons voorbij de schijn. Ze heeft een algemene validiteit.

3.4

Het tweede probleem is, dat de rede het vermogen geeft om van de wereld van de schijn over te stappen in de wereld van de objectieve werkelijkheid. De rede verbindt ons rechtstreeks aan de waarheid, perceptie doet dat slechts indirect. Stel dat ik twee overtuigingen waarneem die strijdig zijn. Ik neem die tegenstelling dan waar. Bij gewone perceptie zijn we als een mechanisme dat wordt bestuurd door een algoritme. In geval van de rede, zijn we als een mechanisme dat het algoritme kan beoordelen. Bij correctie en kritiek van de rede is de rede altijd zelf de hoogste Raad van Beroep. Hier is geen zuiver fysische verklaring voor te geven. Ook taal niet. Het verschijnen van taal lijkt iets volkomen emergents. Rede levert net als bewustzijn problemen op van historische en van constitutieve aard.

3.5

Dit is dus wat een theorie van alles moet kunnen verklaren: ontstaan van leven, ontstaan van bewustzijn en ontstaan van de rede. Als er zoiets als rede bestaat, dan bestaan er ten eerste objectieve waarheden, feitelijke waarheden, noodzakelijke waarheden en morele waarheden. Ten tweede kunnen we collectief m.b.v. de rede tot gerechtvaardigde overtuigingen komen. Ten derde hebben die overtuigingen invloed op wat we doen en ten vierde zijn deze processen niet te scheiden van fysische processen. Iets in de wereld heeft wezens met deze vermogens kunnen opleveren. Ze bestaan tenslotte. De obstakels lijken enorm. Voor Nagel is een verklaring vanuit panpsychisme denkbaar. Ook al is een reductieve verklaring van de rede nog moeilijker dan van bewustzijn. Rationaliteit lijkt nog meer dan bewustzijn een noodzakelijke eigenschap van het functioneren van het hele bewuste subject. Men kan zich een mens niet indenken als opgebouwd uit talloze miniatuurrationaliteitsatomen. Een holistisch of emergent antwoord op de constitutieve vraag lijkt beter dan een reductief antwoord. Dat betekent da de rede een niet-herleidbare eigenschap is. Men kan het ontstaan van de rede natuurlijk als louter stom geluk zien, een toevallige bijkomstigheid. Als men dat niet wil, dan moet men een verklaring vinden voor het verschijnen van biologische voorwaarden in de hoedanigheid als voorwaarden voor rede. Als emergentie het juiste antwoord is, kan de oplossing op de historische vraag wel eens een intentionele of teleologische zijn.

3.6

Nagel heeft geopperd dat teleologische principes een deel van de natuurlijke orde zouden kunnen vormen. De problemen hiervan zijn niet groter dan van andere benaderingen. Deze benadering is belangrijker, als we sceptisch zijn ten opzichte van een intentionele benadering. Het leven op aarde is eenmaal ontstaan. Dit kan niet puur door toeval zijn gebeurd. Het leven ziet er uit als een product van intentioneel ontwerp. De hypothese van intentioneel ontwerp wordt echter afgewezen als iets onwetenschappelijks. Dan gaat men er vanuit dat er een niet-intentioneel mechanisme was dat leven mogelijk maakte. Echter, Roger White maakt duidelijk dat een dergelijk mechanisme geen groter waarschijnlijkheid heeft dan pure kans.  Een intentioneel vooroordeel wordt echter ingeperkt door een paar aannamen over de motieven die aan de intenties ten grondslag liggen.

Elk argument uit de hoek van Design hangt van deze aannamen af: wat wil de designer. Nagel voelt meer voor een natuurlijke teleologie. Zo’n teleologie zou beperkend moeten zijn in wat haar waarschijnlijk maakt. Niet elke uitkomst kan dienst doen als telos. De natuurlijke teleologie behelst dat er naast de natuurwetten ook een zogenaamde “bias ten gunste van het wonderbaarlijke” zou bestaan. Dit betekent dat sommige natuurwetten tijdelijk historisch zijn. In de teleologie worden niet-herleidbare principes toegestaan die heersen over de in de tijd verlopende ontwikkeling. Twee uitgangspunten zouden hiervoor nodig zijn: ten eerste dat de tijdloze natuurkundige wetten niet volledig deterministisch zijn, en ten tweede dat er selectie is van mogelijke uitkomsten naar complexere systemen. Teleologische wetten zouden fundamenteler zijn dan materie.

3.7

Een geldig alternatief moet een constitutieve mogelijkheid bevatten. Er zijn twee niet-teleologische antwoorden op de vraagwaarom dergelijke organismen zijn ontstaan: ten eerste dat het kosmische toeval was, of ten tweede, voor theisten, een intentioneel alternatief. Die kan worden gecombineerd met een reductief of een emergent antwoord op de constitutieve vraag. Hierin is een creationistische verklaring van het bestaan van leven een biologische analogie van het dualisme in de filosofie van de geest: De teleologie wordt buiten de natuurlijke orde geplaatst. De natuurwetten leggen de mogelijkheid van organismen vast maar ze verklaren de verwezenlijking ervan niet. Nagel heeft in contrast hiermee een voorkeur voor een immanente, natuurlijke verklaring, overeenkomend met zijn atheïsme. Maar volgens Nagel is ook voor een theist teleologisch naturalisme niet minder geloofwaardig dan een interventionistische verklaring omdat een theist kan geloven dat de mogelijkheid van bewust leven is vastgelegd door natuurwetten, terwijl de verwezenlijking ervan wordt toegeschreven aan goddelijke interventie.

Reflectie EvE.

In het huidige seculiere denken is er een enorme tendens, te denken dat het “denken” van dieren en het denken van mensen een continuüm vormen. Waarbij er geen wezenlijk, maar hoogstens een gradueel verschil is. Dit past sterk bij de vermenselijking van het dier en is naar mijn idee van redelijk recente datum. Enkele jaren geleden nog, werd er bij dieren nooit over verstand gesproken maar over instinct. Uiteindelijk is er echter een onpeilbare afstand tussen de cognitieve capaciteiten van de mens en van dieren. Edgar Andrews heeft daar in zijn boek: “wat is de mens” mooie dingen over gezegd. Nagel geeft in dit hoofdstuk goed weer wat het grote verschil is tussen bewustzijn en cognitie. Dat zijn wezenlijk andere zaken. Er zijn geen bekende mechanismen die ervoor zorgen dat de sprong gemaakt kan worden van 1) objectieve fysische feiten naar subjectief bewustzijn en 2) van subjectief bewustzijn naar objectief cognitie. Naar mijn idee vertoont dit hoofdstuk kenmerken van Alvin Plantinga: als het verstandelijke denken een resultaat is van evolutie, dan kan deze niet betrouwbaar zijn en is elk argumenteren over evolutie ook niet betrouwbaar. Dit is een heel krachtig argument. Ik heb er nog geen fatsoenlijke weerlegging van gezien. Ook in dit hoofdstuk maakt Nagel korte metten met allerlei just-so verhaaltjes waarmee aanhangers van het neodarwinisme pogen hun zienswijze aannemelijk te maken. Just-so verhaaltjes zijn geen verklaringen, vooral niet als ze onwaarschijnlijk zijn.

Erik van Engelen