Het gevecht om de tiende eeuw

by | jun 20, 2017 | Archeologie, Geschiedenis, Onderwijs, Theologie

Samenvatting Was Jeruzalem in de 10e eeuw v. Chr. slechts een dorpje in het Judese bergland, dat een dunbevolkt achterland beheerde1, en David – als hij al bestaan heeft – slechts een onbetekenend stamhoofd dat pas eeuwen later tot heerser van een groot rijk verheven werd? Of zijn er daadwerkelijk archeologische aanwijzingen dat Jeruzalem in deze tijd de hoofdstad van een centraal geregeerd groot rijk was dat ook over het noorden van het land heerste?

Veranderingen in de bijbelse archeologie

In de afgelopen vijfentwintig jaar zijn er grote veranderingen geweest op het gebied van de bijbelse archeologie. Enerzijds kwamen door archeologische opgravingen vele nieuwe, soms spectaculaire vondsten aan het licht. Anderzijds waren het evenwel enkele van deze ontdekkingen die vele tot dan toe als zeker geldende voorstellingen ter discussie hebben gesteld. Vooral de historiciteit van het verenigde koninkrijk van Israël onder David en Salomo zou een twistpunt worden tussen Israëlische archeologen. Heeft er werkelijk een vanuit Jeruzalem centraal geregeerd koninkrijk bestaan in de tiende eeuw voor Christus, of duiden de archeologische vondsten er veeleer op dat Jeruzalem rond die tijd slechts een klein, onbetekenend plaatsje was dat hooguit het dun bevolkte achterland beheerde (Finkelstein & Silberman 2006) en dat zich in Juda pas in de negende eeuw een staatsbestel ontwikkelde? Dan waren David en Salomo hetzij een mythologische figuur of een klein stamhoofd en werden ze pas achteraf tot een groot koning gestileerd.

Hoe kwam het tot afwijzing van de historiciteit?

In de jaren negentig kwam Israel Finkelstein van de universiteit van Tel Aviv tot de opvatting dat de tot dusver gebruikelijke datering van de stratigrafische lagen in Megiddo en andere tels niet juist konden zijn. De aanzet daartoe was gegeven door een herwaardering van bichroom Filistijns keramiek (Finkelstein 1995; 1996). Doorslaggevend was echter de opgraving van Ussishkin in Jizreël, omdat het daar gevonden keramiek volgens hem grote gelijkenis vertoonde met dat van Megiddo, dat traditioneel in de tiende eeuw gedateerd werd, dus in de tijd van David en Salomo. Nu dateerde Ussishkin (en Finkelstein evenzo) dit keramiek uit Jizreël in de tijd van de Omriden (9e eeuw) die daar een paleiscomplex bezaten (vgl. I Kon. 21:1). Voor deze datering pleitte ook de overeenkomst tussen het paleis in Jizreël met dat in Samaria, de door de Omriden gestichte hoofdstad van het noordrijk van Israël (vgl. I Kon. 16:24). Daar het bij Samaria ging om stichting mocht het keramiek daar niet ouder zijn dan de grondlegger Omri.

Figuur 1:Een artist impression van de Davidsstad in de koningentijd. De burcht en “Millo” zijn in het centrum e zien, daarnaast het Ofel met het paleis en de tempel; op de voorgrond ziet u de wachttoren voor Gihon vallei.

De consequenties van zulk een herdatering betekenden voor Megiddo dat het complex van monumentale gebouwen, die volgens de traditionele chronologie toegeschreven werden aan koning Salomo (965-926), namelijk het geweldige, zes kamers tellende poortgebouw en de daaraan vastgebouwde kazemattenmuur, nu in de tijd vielen van Omri (882-871) of Achab (871-852). De nagenoeg identieke poortgebouwen in Hazor en Gezer2 zouden dan eveneens pas in de negende eeuw door de Omriden zijn gebouwd, en voor het verenigde rijk onder David en Salomo bleven archeologisch gezien slechts de spaarzame overblijfselen die men tevoren gedateerd had in de Richterentijd. Finkelstein is ervan overtuigd dat pas de dynastie van de Omriden in het Noordrijk in de 9e eeuw de voor een centrale regering benodigde bevolking en economische macht wist te bereiken (Finkelstein 2013). Ter onderscheiding van de traditionele chronologie spreekt men bij deze met 50-100 jaar ingekorte datering van Finkelsteins low chronology.

IN HET KORT
In de laatste decennia wordt de historiciteit van het verenigde rijk onder David en Salomo, zoals de Bijbel het schildert, heftig bestreden door een aantal archeologen en theologen. Uitgaand van een herdatering van bepaalde keramiekvormen kwam vooral de Israëlische archeoloog Israel Finkelstein tot de uitkomst dat er in Jeruzalem geen archeologische sporen voor een groot Davidisch rijk in de 10e eeuw zijn te vinden. Die stad zou veel te klein en onbeduidend zijn geweest om als centrum van een groter rijk gediend te kunnen hebben, er is geen enkele monumentale architectuur. Daarmee zouden de berichten in de Bijbel over het verenigde rijk onder David en Salomo geen historisch betrouwbare voorstelling vormen, maar een ideologische terugprojectie uit een veel latere tijd.

Hier moet worden aangemerkt dat er ondanks de archeologisch moeilijke omstandigheden in de Davidsstad duidelijke aanwijzingen zijn voor een centraal bestuur in Jeruzalem in de 10e eeuw. Daarvoor pleiten twee monumentale bouwwerken waarvan de precieze datering nog omstreden is, maar die in elk geval al in de bewuste tijd bestonden. Zelfs als ze vóór de tiende eeuw gebouwd zouden zijn pleit het voortdurende gebruik ervoor dat ze in de 10e eeuw in gebruik waren. Daarmee had de stad in de tijd van David een indrukwekkend regeringsgebouw, wat de bijbelse voorstelling van het centrale bestuur van koning David ondersteunt.

Of er verdere archeologische indicaties voor het Verenigde Rijk zijn, hangt af van de nu ter discussie gestelde datering van bepaalde keramiektypen, door welke bepaalde lagen en gebouwen naar tijd kunnen worden gerangschikt.

Deze low chronology werd meteen heftig weersproken door andere archeologen, onder wie Amihai Mazar en Amnon Ben-Tor. Enerzijds werd de ‘overeenkomst’ tussen het keramiek uit Jizreël en dat uit Megiddo ter discussie gesteld en anderzijds is volgens Mazar het keramiek in de loop van de 10e en 9e eeuw in dit gebied niet wezenlijk veranderd en bovendien zouden door de herdatering alle volgende lagen ontoelaatbaar worden verkort, om maar twee centrale tegenargumenten te noemen (Mazar 1997; Ben-Tor & Ben-Ami 1998). De discussie werd in de laatste twee eeuwen in verscheidene tijdschriften en boeken, evenals op conferenties uitgedragen en is nog lang niet ten einde. Vooral Eilat Mazars ontdekking van indrukwekkend stenen gebouw in de Davidsstad in Jeruzalem in het jaar 2005 heeft haar weer doen ontvlammen, want grotere monumentale gebouwen in de 10e eeuw zouden pleiten voor een gecentraliseerd bestuur en zouden daarmee een aanwijzing zijn voor het verenigde rijk van David en Salomo. De archeologie van de Davidsstad is echter enigszins onzeker.

De archeologische situatie in de Davidsstad

Al honderdvijftig jaar speuren onderzoekers in Jeruzalem naar sporen van het verleden; sommigen om godsdienstige redenen, anderen waren uit op kostbaarheden en weer anderen hadden geschiedkundige belangstelling (vgl. tabel 1). In het brandpunt stonden daarbij hoofdzakelijk de Tempelberg, het watersysteem vanuit de Gihonbron en het oostelijke deel van de oude Davidsstad3 inclusief de oostelijke helling afdalend naar het Kidrondal (afb. 2).

Figuur 2: Overzichtskaart van de opgravingen.

Helaas beantwoordden de opgravingen vóór 1960 niet aan de huidige wetenschappelijke standaarden; dat wil zeggen: er werd nog geen rekening gehouden met de stratigrafie, en in vele gevallen zijn de precieze vindplekken niet aangegeven. Alleen het opgravingsgebied waarin de vondsten zijn gedaan is bekend. Net zo als bij moderne roofopgravingen ontberen de vondsten daarmee bijna alle context. Ze kunnen niet meer worden benut om bepaalde lagen of andere vondsten te dateren. Daarmee is een groot deel van hun wetenschappelijke betekenis verloren. Wat evenwel blijft, is het feit van hun bestaan op deze plaats en in het gunstigste geval een schriftelijke vermelding in de toenmalige opgravingsberichten.

Met de groeiende kennis en de toenemende ervaring komt het ook voor dat vondsten uit vroegere opgravingen, die door de opgraver destijds onjuist zijn geïnterpreteerd en gedateerd, opnieuw kunnen worden geduid. Zo ontdekte bijvoorbeeld de Parker-opgraving twee rechthoekige stenen zuilen, die men als poort en daarmee deel van de stadsversterking duidde (Vincent 1911). Tientallen jaren later stuitte de Shiloh-opgraving wat noordelijker opnieuw op zulke stenen zuilen, en men herkende aan de context dat het feitelijk ging om steunpilaren van huizen uit de ijzertijd II4, zogenaamde four-room-houses. Doordat de Parker-expeditie slechts tunnels door de heuvel boorde, heeft zij het huis rondom de pijlers niet kunnen zien.

Of, om nog een ander voorbeeld te noemen, ook de zeskamerpoort in Gezer werd pas als zodanig herkend toen Yigal Yadin, die iets soortgelijks al in Hazor had opgegraven, de oude opgravingsplannen van Gezer nog eens bekeek. De vroegere opgraver R.A.S. Macalister had tussen 1902 en 1907 slechts de ene helft van de poort gevonden en het als een Makkabese burcht geïdentificeerd; en daarmee zat hij er zowel in de tijd als in de betekenis van het gebouw naast. Het ging om een stadspoort uit de Israëlitische koningentijd (Yadin 1958). De Amerikaanse archeoloog William Dever kon Yadins inzicht eind jaren zestig door opgraving bevestigen. Het ligt voor de hand aan te nemen dat er zich in de aantekeningen van vroegere opgravingsexpedities nog meer van zulke vergissingen verborgen houden, die met de groeiende kennis gecorrigeerd en goed uitgelegd kunnen worden, om dan nieuwe, nuttige informatie te leveren.

Tabel 1: Archeologische opgravingen in de Davidsstad.

Afgezien van verloren of onjuist geduide gegevens biedt ook het terrein van de Davidsstad een zekere moeilijkheid. De archeologie in Jeruzalem onderscheidt zich van de andere tels door het feit dat de stad is gebouwd op rotsen. De huizen waren van steen in plaats van van leemtegels, waardoor ze na een verwoesting niet zo gemakkelijk met de grond gelijk gemaakt en overbouwd konden worden. Men gebruikte de stenen weer voor de volgende gebouwen, met als gevolg dat er nu nauwelijks bewoningslagen zijn te onderscheiden (Keel 2007).

Bovendien werd in de Romeinse en Byzantijnse tijd vaak al het puin uit vergane eeuwen opzijgeschoven, om onmiddellijk op of zelfs in de rots te kunnen bouwen (Reich 2011). Daardoor zijn vele sporen van vroegere generaties onherroepelijk uitgewist. Dat betreft in het bijzonder het zuidoostelijke deel van de Davidsstad, waar Raymond Weill in 1913-1914, een denkbeeld van Charles Clermont-Ganneau volgend, zocht naar de koningsgraven van de David-dynastie. Hij vond ook twee tonvormige kamers5 en meerdere in de rots uitgehouwen verdiepingen, maar stelde vast dat een groot deel van dit gebied in latere tijd gebruikt werd als steengroeve.

Ondanks deze bemoeilijkte voorwaarden zijn er toch meermaals spectaculaire vondsten gedaan in de Davidsstad. Over twee daarvan zal het gaan in het volgende.

De Stepped Stone Structure

Figuur 3: Een deel van de stepped stone structure.

In het noordoosten van de Davidsstad werd al tussen 1923 en 1925 door Macalister & Duncan een reusachtige trapvormige steenstructuur, geflankeerd door twee torens, ontdekt. Het werd in eerste fase opgegraven en door de opgravers als defence glacis (verdedigingsglacis) resp. Jebusite rampart (Jebusieten-wal) gekenschetst (Macalister & Duncan 1926). Kathleen Kenyon zette de blootlegging van dit heden als Stepped Stone Structure (trapsteenstructuur) aangeduide bouwwerk in de zestiger jaren voort, evenals Yigal Shiloh in de jaren tachtig (afb. 2, area G). Over een onderconstructie uit loodrecht en evenwijdig aan de helling verlopende terrassenmuren, waarvan de tussenruimte met stenen, aarde en puin opgevuld zijn, liggen meerdere lagen van trapsgewijs gerangschikte grote stenen. Op enkele plekken is er ook geen onderconstructie aanwezig, en de stenen reiken tot op de grond.

Vandaag de dag bestaat er verregaande overeenstemming over dat deze indrukwekkende inrichting ertoe diende de steile helling op deze plek te verstevigen, opdat die niet door winterse stortregens het dal in zou spoelen, en daarmee een daarboven gelegen groot gebouw te beschermen. Telkens wordt het ook met het bijbelse Millo in verband gebracht, een begrip dat letterlijk zoiets als “opvulling” betekent, maar nooit vertaald is. Over koning David wordt nadat hij Jeruzalem veroverd had gesproken dat hij “bouwde romdom van Millo af en binnenwaarts” (II Sam. 5:9 (SV), vgl. I Kr. 11:8). Ook van Salomo en Hizkia wordt vermeld dat ze Millo hebben gebouwd of hersteld (I Kon. 9:15, 24 en 11:27; II Kr. 32:5). Vele onderzoekers aanvaarden de al door Kenyon voorgestelde identificatie van de trapstructuur als Millo; omdat deze verbinding echter nog niet met zekerheid vaststaat wordt in de literatuur meestal het begrip “Stepped Stone Structure” gebruikt.

Wat betreft de datering bestaan er echter verschillende visies. Margreet Steiner van de Universiteit Leiden, die samen met Henk Franken de lange tijd niet openbaar gemaakte opgravingsresultaten van de Kenyon-opgraving uitgegeven heeft, is van mening dat het bij de terrasachtige onderconstructie en de daaroverheen liggende steenmantel zou gaan om twee verschillende constructies, elk uit een verschillend tijdvak. De terrassenstructuur dateert zij op grond van een daarin gevonden collared-rim jar (kraagrandkruik) op de 12e eeuw (eind LBT IIb/ begin IT I) en de daaroverheen liggende steenmantel in de 10e eeuw op begin IT II. Zij houdt ze voor een latere uitbreiding, daar Kenyons opgraving verder zuidelijk aangetoond zou hebben dat een deel van de Stepped Stone Structure geen terrasachtige onderconstructie zou bezitten, maar tot op de rots uit over elkaar geen gelegde stenen zou bestaan (Steiner 1994; 1998).6

Een andere zienswijze heeft Jane Cahill, een vroegere medewerkster van Shiloh, die beide onderdelen van de Stepped Stone Structure als even oud beschouwt en ze op grond van het daarin gevonden keramiek dateert op eind LBT IIb of begin IT I (Cahill 1998; 2003).7 Hierin wordt zij gesteund door Ronny Reich, die het als onmogelijk beschouwt dat de langs de helling gelegen terrasmuren gedurende langere tijd zonder de stenen beschermingsmantel tegen de heftige winterregens kunnen hebben standgehouden (Reich 2011).

Figuur 4: Een proto-Aeolisch kapiteel uit Megiddo, soortgelijke is ook opgegraven door Kenyon in Jeruzalem.

Volgens de traditionele chronologie zou dus volgens Steiner de oorspronkelijke terrasconstructie van Kanaänitische dan wel Jebusitische oorsprong zijn, terwijl de bouw van de daaroverheen liggende steenmantel in de tijd van David en Salomo viel. Volgens Cahill echter stammen beide gezamenlijk uit Kanaänitisch-Jebusitische tijd en zou het geheel dus niet door David zijn gebouwd maar benut.

Een in recentere tijd bijkomend probleem bij de datering is de omstandigheid dat het vroeger als markering voor de 10e eeuw gebruikte keramiek (hand burnished red slip ware) ter discussie is komen te staan. In het geval dat dit soort keramiek in de late 10e of zelfs in de 9e eeuw thuishoort, dienen zich historisch volslagen andere ordeningen aan. Finkelstein bijvoorbeeld komt op grond van zijn low chronology tot de uitkomst dat de vroegere fase van de Stepped Stone Structure vermoedelijk in de 9e eeuw (IT IIa) gedateerd moet worden, terwijl de latere fase uit de Hellenistische tijd zou stammen (Finkelstein e.a. 2007). Daarmee zou de totale structuur niets meer te maken hebben met de tijd van David, maar zou het pas beduidend later, in de fase van het gedeelde rijk, zijn gebouwd.

Avraham Faust daarentegen beschouwt sinds de ontdekking van de Large Stone Structure (zie onder) de hele discussie over de Stepped Stone Structure als een afgedane zaak, omdat E. Mazar overtuigend zou hebben aangetoond dat beide structuren deel uitmaken van dezelfde architectonische inrichting (afb. 3 en 6) en de bouw van de Large Stone Structure niet later dan in IT I zou kunnen zijn gevolgd (Faust 2010). In dit geval zouden beide hetzij door David zijn gebouwd, hetzij enige tijd daarvoor hebben bestaan en door hem verder zijn benut.

De Large Stone Structure

Sinds 2005 is de Stepped Stone Structure niet meer het enige bekende monumentale bouwwerk binnen de Davidsstad. Op grond van meerdere behouwen steenblokken en een proto-Aeolisch kapiteel8, die Kenyon ten noorden van de Stepped Stone Structure in square A XVIII gevonden heeft, kwam Eilat Mazar tot de slotsom dat dit van een koningspaleis hoger op de helling naar beneden gerold moest zijn (vgl. afb. 4). Ook Shilok heeft in de nabijheid (in area G) nog meer van zulke behouwen stenen gevonden.

Figuur 5: De muren van de Large Stone Structure.

Toen Mazar in 2005 op de door haar vermoede plaats een archeologische opgraving uitvoerde, stootte zij onder overblijfselen uit latere tijden op een geweldig stenen gebouw dat ze naar het keramiek helemaal aan het eind van IT I of aan het begin van IT II dateerde (Mazar 2009). Aangezien die plek volgens haar voordien niet bewoond was gaat zij ervan uit dat het hierbij om het door David gebouwde paleis uit II Sam. 5:11 gaat. In de literatuur heeft, omdat deze identificatie omstreden is, de aanduiding Large Stone Structure (naar analogie van de Stepped Stone Structure) zich doorgezet (afb. 5).

Amihai Mazar stemt met betrekking tot de datering verregaand in met Eilat Mazar, al houdt hij het IT IIa-keramiek voor een verwijzing naar een latere fase van het gebruik dan wel herstel van het gebouw. Anders dan Eilat Mazar identificeert hij het gebouw niet als Davids paleis, maar als de door David op de Jebusieten veroverde burcht Tsion (II Sam. 5:7, 9) (Mazar 2006).

Ook Avraham Faust beschouwt E. Mazars datering helemaal aan het eind van IT I als te laat, omdat het bouwwerk minstens twee lagen IT I-keramiek zou bevatten en zodoende gedurende een langere tijd in IT I moet hebben bestaan (Faust 2010). Daar er geen enkele behouwen steen, zoals Kenyon en Shiloh ze lager langs de helling ontdekten, binnen in het gebouw gevonden werd, hoewel enkele muren tot een aanzienlijke hoogte bewaard gebleven zijn, vermoedt Faust dat die pas uit latere tijd stammen en niet thuishoren in de bouwtijd van de Large Stone Structure (Faust 2010).

Zowel A. Mazar als Faust komt dus tot de slotsom dat de Large Stone Structure na langere tijd gebruikt te zijn geweest in IT I met enkele bouwkundige veranderingen in IT IIa verder benut is. Betrokken op de traditionele chronologie zou dat betekenen dat deze gebouwen al vóór de tijd van David gebouwd en bewoond en na de verovering door hem en zijn nakomelingen opnieuw benut zijn. Deze beschrijving zou feitelijk het best beantwoorden aan de Jebusietenvesting. Ook de Stepped Stone Structure zou dan van Jebusitische oorsprong zijn.

Eilat Mazat probeert de verbinding tussen gebouwen en David te behouden, doordat ze de bouw van de Large Stone Structure helemaal aan het einde van IT I dan wel in de overgangstijd naar IT IIa plaatst en tegelijkertijd David vroeger plaatst dan gebruikelijk (Mazar 2006).9 Een zo late datum voor de oprichting van het complex is echter vooral op grond van de twee vastgestelde IT-I-lagen onwaarschijnlijk.

Overzicht van de verschillende dateringsmodellen

Volgens de herziene chronologie (vgl. tabel 2) evenwel, waarin IT I rond 1000 begint, zou men David wel als bouwer van de Large Stone Structure aannemen (Van der Veen & James 2008); ook de bouw van de Stepped Stone Structure zou dan aan hem toegeschreven kunnen worden. Daarmee zou het latere vervolggebruik van het gebouw vallen in IT IIa in de tijd van het gedeelde rijk (ongeveer in de tijd van Josafat en Achab). Men heeft in dit geval echter geen archeologische indicaties voor de door David veroverde Jebusitische vesting; die moet óf op een andere plaats gelegen hebben, óf met de bouw van de Large Stone Structure uit de weg zijn geruimd.

Eigenlijk zou men verwachten dat Finkelstein met zijn low chronology een middenpositie tussen traditionele en herziene chronologie inneemt. Maar dat is in dit geval niet zo. Samen met Ze’ev Herzog, Lily Singer–Avitz en David Ussishkin betwijfelt hij of de door Mazar ontdekte muren alle in dezelfde tijd thuishoren en dateert vele ervan, vooral ook de meer dan vijf meter dikke oostelijke begrenzingsmuur (W 20), die met de Stepped Stone Structure verbonden is, in de Hellenistische tijd (Finkelstein e.a. 2007). Het in 2007 gepubliceerde artikel houdt echter geen rekening met de opgravingsresultaten van het tweede season van Mazar, waardoor vele punten in het artikel intussen achterhaald zijn en onhoudbaar zijn geworden, inzonderheid de datering van muur W 20 (Faust 2010).

Slotsom

Opgraving gedaan door Eilat Mazar in 2005-2007. De bovenste muur van het zogenaamde paleis van David (vooraan) verbonden met de Millo-constructie (linksachter).

In ieder geval bezat Jeruzalem in de 10e eeuw een in zijn omgeving uniek monumentaal gebouw, bestaand uit de Stepped Stone Structure en de Large Stone Structure. Of men nu in David de bouwmeester van dit complex ziet of het aan de Jebusieten toeschrijft, de stad had een indrukwekkend en actief gebruikt regeringsgebouw; want zelfs als het bouwwerk al vóór de tijd van David zou zijn opgericht, duidt het daarin gevonden keramiek op een voortgezet gebruik. Het biedt dus een sterk argument voor een vanuit Jeruzalem geregeerd en bestuurd rijk, zoals de Bijbel het ten tijde van David beschrijft.

Om het vraagstuk op te lossen of David de bouwer was of dat het om een reeds aanwezige burcht van de Jebusieten ging zijn verdere onderzoekingen van de chronologie nodig, want alles hangt aan de datering. De tijdsrangschikking van het keramiek beslist ook over of het in 2009-10 door Eilat Mazar op de Ofel (opnieuw) uitgegraven poortcomplex in de tijd van David en Salomo thuishoort, want de bouw daarvan kan door het erin gevonden keramiek in de 10e eeuw worden gedateerd. Als echter het keramiek dat traditioneel gedateerd wordt in de 10e eeuw echter helemaal niet in die eeuw thuishoort, dan verschuift ook hier de indeling. Hoort het echter wel in de 10e eeuw, dan heeft met hier verdere aanwijzingen die voor een groot verenigd rijk onder David en Salomo pleiten.

Evenzo hangt de datering van de zeskamerpoorten en de kazemattenmuur in Hazor, Megiddo en Gezer, die een duidelijk teken vormen van een bovenregionaal georganiseerd bestuur, aan de gebruikte chronologie. Zo kan Finkelstein ze in de tijd van de Omriden rangschikken (9e eeuw), terwijl Mazar en Ben-Tor ze voor Salomonisch houden (10e eeuw). In dit geval zou men een archeologisch bewijs hebben voor Salomo’s stadsuitbreidingen in I Kon. 9:15. In het geval van de herziene chronologie moet men ze vermoedelijk aan Achab en Josafat toeschrijven.

Het blijft afwachten welke datering uiteindelijk de juiste zal blijken te zijn. Er is op dit gebied nog wel wat onderzoek nodig, om de beschikbare feiten en aanwijzingen met zekerheid te kunnen ordenen en daardoor betrouwbaar te kunnen benutten. Evenals Amihai Mazar zie ik een weg daarheen in een veel nauwkeuriger en omvattender keramiekanalyse (Mazar 1997), die men op basis van de stratigrafie van zo veel mogelijk tels in een onweerlegbaar stelsel moet brengen. Dit net van relatieve data moet dan aan zo veel mogelijk fixatiepunten, d.w.z. absolute data (zoals dateerbare verstoringslagen, inscripties, buitenbijbelse bewijzen), worden opgehangen en moet zo een betrouwbaar en gedetailleerde chronologie leveren.

GLOSSARIUM
Area: een opgraving is gewoonlijk onderverdeeld in meerdere gebieden, die ter onderscheiding worden aangeduid met een letter.
Bichroom Filistijns keramiek: keramiek met rode en zwarte beschildering, die verband houdt met de vestiging van de Filistijnen in Kanaän in de vroege ijzertijd en zich vermoedelijk heeft ontwikkeld uit het voorafgaande monochrome keramiek evenals uit geïmporteerde waren uit het Egeïsche gebied (Myc IIIC). Sinds lang wordt het gedateerd rond 1200-1000.
Four-room-house: een kenmerkende huisvorm voor het Israël van de ijzertijd, waarbij zich rond een rechthoekige binnenplaats drie woon- dan wel werkruimten groeperen. Glacis: verhoging die de verdedigers goed zicht en een vrij schootsveld op de aanvallende vijand biedt. Herziene chronologie: een door Peter van der Veen en Peter James verdedigde chronologie die ervan uitgaat dat de traditionele chronologie ±150-200 jaar te hoog gesteld is en de tijd van David niet in het begin van IT IIa, maar al aan het begin van IT I gesteld moet worden (vgl. tabel 2).
IT: ijzertijd.
LBT: late bronstijd.
Low chronology: door de Israëlische archeoloog Israel Finkelstein ontwikkelde lagere chronologie die van de voorheen gebruikelijke traditionele chronologie zo’n 50-100 jaar naar beneden afwijkt. Omriden: naar de vader van koning Achab genoemde dynastie in het noordrijk van Israël.
Red slip hand burnished ware: keramiek met rood of roodbruin deklaagje, dat nog met de hand gepolitoerd is; het politoerpatroon is ongelijkmatiger dan bij het latere, op een pottenbakkersschijf gepolitoerde (wheel burnished) keramiek. Traditioneel wordt deze vorm als kenteken voor ijzertijdperiode IIa gezien.
Square: sinds Kenyon is het gebruikelijk opgravingen in de vorm van gelijkmatige kwadraten (squares) uit te voeren en de tussenwanden te laten staan, opdat men daar ook later nog de lagenvolgorde van kan aflezen.
Stratigrafie: volgordes van lagen, die kunnen wijzen op de vestigingsfasen van een plaats en benut kunnen worden voor dateringsdoeleinden.
Tel: nederzettingsheuvel waarin de vestigingsfasen in lagen over elkaar heen liggen.
Terminus post quem: een tijdstip waar een gebeurtenis pas ná kan hebben plaatsgevonden.

Dit artikel is met toestemming vertaald en overgenomen uit Sturium Integrale Journal. De volledige bronvermelding luidt: Stocksmeier, S., 2014, Streit um das 10. Jahrhundert. Gibt es archäologische Indizien für ein Königtum Davids & Salomos in Jerusalem?, Studium Integrale Journal 21 (2): 73-80 (Artikel).

Voetnoten

  1. Vgl. Finkelstein & Lieberman (2006).
  2. De overeenkomst tussen het poortcomplex in Hazor, dat in Megiddo en dat in Gezer heeft er in verbinding met I Kon. 9:15 toe geleid deze bouwwerken in de tijd van Salomo te dateren.
  3. Op grond van een onjuiste overlevering die al uit de nieuwtestamentische tijd stamde lokaliseerde men tot ± 1900 n. Chr. de oorspronkelijke Davidsstad op de zuidwestelijke heuvel van Jeruzalem, die de daarom tot op heden de naam Tsion draagt. Pas langzamerhand erkenden de eerste opgravers aan de hand van archeologische bevindingen dat de oudtestamentische Stad van David op de zuidoostelijke heuvel moest hebben gelegen.
  4. In het volgende gebruikte afkortingen: IT = ijzertijd; LBT = late bronstijd.
  5. Weill identificeerde ze als graven en duidde ze aan met T1 en T2. Deze duiding is echter omstreden. Andere archeologen houden deze kamers voor kelders uit de tijd van de tweede tempel, aangezien ze lijken op door Bliss & Dickie verder zuidelijk gevonden kelders. Ten slotte heeft Jeffrey Zorn zich voor een identificatie met graven van het Davidische huis uitgesproken (Zorn 2012).
  6. Een verklaring voor deze verschillende bouwwijzen zou II Kr. 32:5 kunnen leveren. Toen Hizkia in de 8e eeuw de Millo liet verbeteren wist men wellicht niets meer over de oorspronkelijke bouwwijze met de eraan ten grondslag liggende terrassenconstructie en legde men domweg alleen nog maar stenen in lagen over elkaar heen.
  7. Cahill steunt hierbij inzonderheid op een door Shiloh in Square B4 loodrecht de structuur in gegraven schacht, waaruit zij zowel de architectonische eenheid van onderconstructie en steenmantel afleidt alsook de terminus post quem (tussen LBT II en IT I) voor hun bouw (Cahill 2003).
  8. Proto-Aeolische (ook proto-Ionisch genoemd) kapitelen zijn in Samaria, Megiddo, Hazor en Ramat Rachel gevonden. Ze verbeelden een gestileerde palm, lijken in nauwe betrekking tot het koningshuis te staan en dateren naar de traditionele chronologie in de 10e-9e eeuw en naar Finkelsteins low chronology in de 9e-8e eeuw (Keel 2007). Interessant is dat Macalister al in 1903 een brokstuk van zo’n kapiteel ook in Gezer heeft gevonden (Macalister 1904).
  9. Faust laat in zijn artikel zien dat ook Mazar David eigenlijk in IT IIa plaatst en merkt op dat men alle ontwikkelingen en veranderingen die IT IIa met zich meebrengt en die gewoonlijk met het ontstaan van het koningschap in Israël wordt verbonden zou verliezen als men David en zijn paleis naar IT I verschuift. Men zou dan wel een monumentaal gebouw hebben, maar verder niets (Faust 2010).

Abonneer je op onze maandelijkse nieuwsbrief!