Gewogen en te licht bevonden

by | sep 30, 2017 | Evenement, Opinie, Recensie

Deze bijdrage moet in samenhang gelezen worden met de onderstaande twee bijdragen. De eerste is mijn bespreking van het boek van Prof. Gijsbert van den Brink. De tweede vergelijkt het boek van prof. M.J. Paul met dat van Van den Brink. De opmerkingen en vragen in die twee bijdragen herhaal ik hier niet. Ik borduur erop voort. Hoe meer ik me verdiep in het boek van Van den Brink hoe meer mijn afkeer ervan toeneemt. Zo verging het mij nadat ik op 22 september het congres in Nijkerk had bezocht.

Van den Brink kreeg karrevrachten lof toegezwaaid over het wetenschappelijk gehalte van zijn boek, het boek was genomineerd voor het beste theologische werk uit 2017 en sommigen gaven aan dat zij hun geloof behielden dankzij dit boek. Ik vind het boek helemaal niet voldoen aan een normale wetenschappelijke standaard en ik vraag me af waarom je geloof in de Bijbel dit boek nodig heeft om het te schragen.

Van den Brink gaf op het congres aan dat er inderdaad niet zo veel Bijbelse theologie en exegese in zijn boek zit. Ik zit dan vervolgens met de vraag hoe het boek voor bovengenoemde prijs genomineerd kan worden. De jury heeft kennelijk meer theologie in dit boek ontwaard dan de auteur zelf.
Ernstiger is de vraag hoe je een boek kunt schrijven over evolutie en schepping zonder diepgaand in te gaan op de exegese van relevante Bijbelteksten. In mijn ogen voldoe je dan niet aan de wetenschappelijke standaard. Ik vind het ook niet integer. Met deze opmerking doel ik niet op de persoon, maar op de gevolgde methode. Die twee zijn prima te scheiden. Iemand kan de beste bedoelingen hebben, maar aan bedrijfsblindheid leiden. Dat lijkt me hier het geval te zijn. Dus: als je vindt dat de ‘experimentele data’ ten gunste van een evolutionistisch wereldbeeld ‘overweldigend’ zijn en je wilt de consequenties daarvan nagaan voor je geloof dan moet je veel aandacht geven aan Bijbelse gegevens.
De enkele keer dat Van den Brink wel aan exegese doet in zijn boek had ik liever gezien dat hij er zich maar niet aan had gewaagd. Ik doel op zijn ‘bespreking’ van het vierde gebod.

Ik neem u als lezer graag even mee voor een korte uitleg. Eerst het vierde gebod (verkort weergegeven): “Zes dagen zult gij arbeiden en uw werk doen…, want in zes dagen heeft de HEERE de hemel en de aarde gemaakt”. Vraag aan een willekeurige leerling die de basisschool verlaat om een uitleg van deze zin. De kans is groot dat hij/zij zal antwoorden dat we zes dagen moeten werken en daarna een dag moeten rusten omdat God in zes dagen de aarde heeft geschapen en vervolgens op de zevende dag rustte. Vraag vervolgens eens: hoe lang duurt dan die scheppingsdag volgens het vierde gebod? Wel, zal het antwoord zijn, even lang als een werkdag dus maximaal 24 uur. Elke Neerlandicus zal dit beamen. Het woordje “want” koppelt de scheppingsdagen aan de werkdagen en stelt ze aan elkaar gelijk. Als je van scheppingsdagen tijdperken maakt en intussen vast wilt houden aan werkdagen van max. 24 uur maak je er taalkundige onzin van. De vergelijking deugt alleen als werkdagen en scheppingsdagen echt aan elkaar gelijk zijn.

En wat maakt Van den Brink er nu van? Op blz. 130 van zijn boek schrijft hij dat de Bijbeltekst “niet gericht is op letterlijkheid, maar op het ritme van arbeid en rust”. Dit nu vind ik niet integer. Op deze manier maak je je ervan af. De tekst biedt de ruimte niet die Van den Brink zich toe-eigent. Hoe weet Van den Brink dat de Bijbelschrijver niet bedoelt wat hij schrijft? God schrijft met Zijn ritme een ritme voor aan de mens. Als scheppingsdagen tijdperken zijn, is er inderdaad nog steeds sprake van een ritme, maar is het ritme van God totaal anders dan dat van de mens. De vergelijking gaat dan niet meer op. Het woord ‘want’ schakelt wel degelijk gelijk. Waarom zijn we niet eerlijk? Waarom de Bijbel persen in de mal van ons gelijk? Waar komt die behoefte vandaan om je theorie toch te dekken met de lading van het Woord van God? Op deze manier kun je alles bewijzen wat je beweert. Het staat er wel, maar de schrijver bedoelt het geheel anders. Maar goed, sommigen zijn hier blij mee en behouden er hun geloof door. Dat is dan weer winst.

Calvijn gaat zonder meer uit van scheppingsdagen. In zijn dagen waren er al theologen die de scheppingsdagen symbolisch opvatten. De zes dagen konden wel een seconde zijn. Deze theologen verantwoordden dat door te wijzen op de almacht van God. In zijn voorwoord op het Genesiscommentaar verzet Calvijn zich tegen deze poging om af te doen aan de realiteit van zes dagen. In zijn uitleg van de Decaloog schrijft Calvijn dat God al Zijn werken in zes dagen heeft geschapen. Hij houdt vast aan de historiciteit en letterlijkheid van Genesis 1. De meeste Gereformeerde theologen hielden zich na Calvijn aan deze zienswijze.

Als Van den Brink wetenschappelijk te werk was gegaan, had hij zijn mening langs andere Bijbelteksten gelegd. Spoort zijn ‘exegese’ van het vierde gebod met andere teksten? Het Hebreeuwse woord voor dag is ‘yôm’. En het is dit woord dat zowel in Genesis 1, als in Exodus 20 wordt gebruikt. Trouwens ook in Exodus 31: 12-17, waar het vierde gebod uitgebreid wordt herhaald, wordt het woord ‘yôm’ gebruikt voor zowel de werkdag als de scheppingsdag. In Numeri 7 worden voorschriften gegeven voor het brengen van offers op verschillende dagen. De wijze waarop de dagen worden weergegeven, is identiek aan de weergave in Genesis 1. Toch zal niemand beweren dat de dagen in Numeri 7 tijdvakken zijn. Deze zaak is al in 2004 overtuigend uit de doeken gedaan door John Sarfati Refuting compromise. A Biblical and Scientific Refutation of ‘Progressive Creationism.’ Sarfati wijst er ook nog op dat vanaf dag 2 het woord ‘yôm’ van een partikel is voorzien. Dag 1, de eerste dag van de schepping, is een hoofdtelwoord, de andere dagen zijn rangtelwoorden.

Ik zit oprecht met de vraag hoe het kan dat Van den Brink aan baanbrekend werk voorbij gaat op zo’n aangelegen punt. Het boek van Sarfati wordt door hem niet vermeld. Sarfati toont naar mijn gevoel overtuigend aan dat de Bijbelschrijver zich wel richt op letterlijkheid. Ontzag voor de ‘overweldigende experimentele data’ van de wetenschap leidt hier tot een onderwaardering van Bijbelse gegevens. Als je verantwoord te werk gaat, doe je bronnenonderzoek. Je toetst je opvatting aan die van anderen, weegt argumenten tegen elkaar af en maakt een keuze die het beste past bij de feiten. Dat dit gedegen onderzoek niet is toegepast is een ernstige zaak. Immers, als scheppingsdagen geen tijdvakken zijn, maar werkdagen, is de basis weggeslagen onder de poging evolutie te verbinden met de Bijbel. Dan had dit boek niet geschreven kunnen worden.

Van den Brink geeft wel aandacht aan het werk van Michael Behe die erop wees dat ‘onherleidbare complexe systemen’ zoals het oog onmogelijk langs evolutionaire weg gevormd kunnen zijn. Maar ook dan maakt hij zich er weer te gemakkelijk van af. Het is ‘helemaal niet onmogelijk’ dat zulke systemen toch een gevolg zijn van natuurlijke processen (blz. 70). Dit is geen weerlegging van wat Behe stelt. Je weerlegt zijn stelling pas als bewezen is dat onherleidbaar complexe systemen langs natuurlijk weg zijn ontstaan. Nu komt Van den Brink met een veronderstelling.
William Dembski bouwde voort op het werk van Behe en stelde dat onherleidbaar complexe systemen precies doen wat nodig is (een oog moet zien). Het zijn functionele systemen. Dat wijst op ontwerp en niet op evolutie. Een ontwerp kan niet door een mechanisme ontstaan. Van den Brink noemt Dembski wel, maar laat dit punt liggen (blz. 69-70 van zijn boek).

Mijn bevreemding hierover nam tijdens het debat toe. In mijn ogen verwaardigen Van den Brink c.s. zich niet tot een echt debat over de argumenten van andersdenkenden. Waarom weerleggen ze dit soort gegevens niet? Van den Brink maakt zich ervan af door te stellen dat hij zich niet met exegese bezighoudt. Een ander (Cees Dekker) zette tijdens het congres tegenwerpingen neer als ‘onwetenschappelijk’. Het viel me ook op dat Van den Brink zich regelmatig verweerde met zinnetjes als: “Maakt het nu zoveel uit als we aannemen dat…”. Of: “Wat is het verschil nu eigenlijk? Dat valt wel mee hoor”. Waarom schrijf je zo’n dikke pil, denk ik dan, als het allemaal niet zoveel uitmaakt?

Ik vind het boek op dit soort punten zwak. Met zijn poging evolutie en Bijbel te verbinden ontneemt Van den Brink ons ook nog eens een aantal diepe, rijke en troostrijke Bijbelse gedachten. God heeft de schepping gewild en dus is mijn bestaan ook door Hem gewild. Evolutie is echter in de kern een zinloos en doelloos proces. De schepping is er dankzij het Woord van God. Een kind kan het verhaal begrijpen. Evolutie is een geheimzinnig proces, slechts toegankelijk voor wetenschappers. De schepping wordt gemarkeerd door een begin en een eind. Evolutie heeft geen waarneembaar begin en waar gaat het heen? Schepping heeft ook geen door ons waarneembaar begin, maar dat is inherent aan het verhaal.

Van den Brink zegt dat het er allemaal niet zo veel toe doet en dat evolutie best met geloof is te combineren. Het contrast tussen beide verhalen kan echter nauwelijks groter zijn en bovendien valt de eenvoud en schoonheid van het Bijbelverhaal en het christelijk geloof weg. Er valt ook wel wat af te dingen op die ‘overweldigende experimentele data’. Van den Brink is veel te veel onder de indruk van de evolutiewetenschap. We hebben het dan vanzelfsprekend over macro-evolutie. Veel evolutiegeleerden zijn het over kernzaken oneens en komen met theorieën die elkaar uitsluiten. Welke zienswijze is er dan bewezen? Zolang er geen unanimiteit is, laat staan dat er langs de weg van experimenten iets bewezen wordt, is evolutie geen sluitend en ontwijfelbaar geheel. Dat is toch het kenmerk van de natuurwetenschappen? Anders dan in het geloof moet een hypothese volgens de wetten van de logica bewezen zijn vóór de stelling als juist aanvaard wordt. Nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen maken het alleen maar moeilijker om voor ‘alles’ een evolutionaire oplossing te vinden. Ik denk onder meer aan de genetische informatie in een cel, de finetuning in het heelal, hoe materie de complexiteit van de menselijke geest kan voortbrengen. De evolutietheorie komt niet verder dan gissingen en berust uiteindelijk op een toevallig goede uitkomst van natuurlijke processen en dat over miljoenen jaren heen.

Alles overziende vind ik de loftuitingen voor het wetenschappelijk gehalte van dit boek overdreven (ik gun het de schrijver overigens van harte) en neemt de overdreven aandacht voor dit boek de vormen aan van een hype. Als ik nu iets geleerd heb van geschiedenis als historicus dan is het dat je nooit met de massa mee moet lopen. Meestal kom je bedrogen uit.

Is de Gereformeerde gezindte het spoor bijster? Wisselen we onze rijke traditie in voor nieuwe inzichten die ons leven verarmen? Op het congres was er nogal wat aandacht voor een nieuw soort theologie. Eén bijdrage ging over het verschil tussen mens en dier. Geen principieel onderscheid, maar slechts een gradueel verschil. Een andere bijdrage concentreerde zich op de vraag of dieren ook kunnen zondigen. Beide bijdragen kregen een welwillende ontvangst. Prof. Paul schrijft in zijn boek Oorspronkelijk dat mens en dier op drie punten fundamenteel van elkaar verschillen.
1. De mens is anders geschapen dan de dieren. God blies de levensadem in het gevormde lichaam, zodat het tot leven kwam.
2. De mens is geschapen naar het beeld van God.
3. De mens ontving de opdracht de schepping te beheren.
Drie punten waarin de mens uniek is ten opzichte van al het andere geschapene. Augustinus schrijft dat de mens weliswaar op dezelfde dag is gemaakt als de dieren, waardoor ze in gelijke mate aardse levende wezens zijn, maar dat de mens zich onderscheidt door de voortreffelijke rede. De mens is gemaakt naar de gelijkenis van God (Onze wereld in wording, blz. 183). Dat kunnen we van het dier niet zeggen.

De zaak lijkt me duidelijk. Dan hoeven we een discussie toch niet eindeloos te herhalen? Als we concluderen dat op een aantal punten er geen gradueel, maar een essentieel onderscheid bestaat, is de discussie toch beslecht? Toch wordt de vraag weer opgeworpen en beginnen we opnieuw. De vraag of dieren ook kunnen zondigen, lijkt me niet zinnig. De Bijbel rept er bij mijn weten niet over. In de Middeleeuwen waren scholastici berucht vanwege hun spitsvondigheid om steeds weer nieuwe vragen op te roepen. Daar moeten we ons voor hoeden.

De Gereformeerde gezindte geeft nogal wat stellingen prijs. Over de doodstraf reppen we niet meer, theocratie noemen we niet meer, ons spreken over vrouwen en het regeerambt passen we aan, over de Bijbelse visie op mannen en vrouwen zwijgen we steeds meer, de verkondiging van de apostelen Paulus en Petrus dat vrouwen een stil en ingetogen leven moeten leiden krijgt steeds minder weerklank, sociale media hebben een verwoestend effect op ons denken en belemmeren meningsvorming op basis van gedegen studie en nu ‘moeten’ we genuanceerd gaan denken over evolutie. “Gebrek aan Bijbelkennis schokkend onder christenen”, kopt het RD op 20 september 2017. Zelfs het reformatorisch onderwijs wordt niet meer zo gedragen door ouders als voorheen, constateerde de oud-hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad onlangs. Kun je meedoen aan de ‘Nacht van Theologie’ als een cabaretier daar bijna blasfemisch spreekt over God? (zie RD-verslag van 25 september 2017). Waarom moet die bijeenkomst overigens in de nacht gehouden worden? Heeft dat een toegevoegde waarde? Het valt op dat het in de Bijbel vaak voorkomt dat mensen vroeg opstaan om hun taak op te pakken. Abraham stond vroeg op toen hij met Izak naar het land Moria moest (Genesis 22). Calvijn noemt mensen die vroeg opstaan ‘ijverige en naarstige mensen’, want zij maken optimaal gebruik van de dag die voor hen ligt (Commentaar op Jeremia 29: 20-21). De nacht relateren we meestal aan nachtbrakers. Ik geef de organisatoren de tip om hun congres de volgende keer eens ‘vroeg’ te beginnen. Laten we zeggen: begin om 06.00 uur. Er komt natuurlijk geen hond.

Onder de ‘overweldigende’ druk van de tijdgeest zakt de Gereformeerde zuil weg. Nu is het weer hip om genderneutraal te spreken. Een moeder liet op het geboortekaartje drukken dat ze een ‘baby’ heeft gekregen. Er is vast een theologische invalshoek te bedenken om hier genuanceerd over te spreken. Iemand wees al op de tekst uit Galaten 3: 28 waar staat dat in Christus noch man noch vrouw is. Als we verder niet aan exegese doen, is de aansluiting met de tijdgeest geregeld. Tot voor kort was ‘diversiteit’ het modewoord. Deze diversiteit draaien we weer even gemakkelijk de nek om door genderneutraal woordgebruik te eisen.

Wat houden we nog over aan standpunten waarover we het eens zijn? Abortus en euthanasie? Goed, maar te weinig. Als we echt overtuigd zijn van de Bijbelse waarheid van onze principes moeten we er ferm voor blijven staan en de tijdgeest weerstaan. Dat heeft consequenties. Het is nooit anders geweest. We moeten bereid zijn die prijs te betalen.