C.S. Lewis heeft een boek geschreven dat in het Nederlands is vertaald onder de titel: Onversneden Christendom1. In het eerste hoofdstuk beargumenteert C.S. Lewis dat het feit dat mensen een moraal hebben, erop wijst dat er een bovennatuurlijke werkelijkheid is. Hij doet dit op magistrale wijze. Ik heb een gebrekkige samenvatting van dit hoofdstuk gemaakt met de hartelijke aanbeveling om dit boek zelf te gaan lezen.
De wet van de menselijke natuur
Bij ruzies beroept men zich vaak op gedragsnormen. Men verwacht dat de ander die normen ook kent. Die ander handelt dan ook zodanig, dat daaruit blijkt dat deze die normen inderdaad ook kent. Het blijkt dat men het in feite eens is over de normen, alleen is er dan ruzie omdat de een vindt dat de ander die normen overtreden heeft, terwijl die ander argumenten probeert te geven voor het standpunt dat deze normen in dit geval niet voor hem gelden of dat hij deze normen helemaal niet overtreden heeft.
Hierin verschillen mensen van dieren. Ruziemaken betekent proberen aan te tonen dat de ander fout is geweest. Dit zou zinloos zijn als er geen overeenstemming was over Goed en Fout. Dit noemden mensen vroeger de natuurwet. De wet van de menselijke natuur. Dit is een wet die kan worden overtreden. Men geloofde vroeger dat ieder normaal mens die van zichzelf kende.
En… deze mensen hebben gelijk. Als ze geen gelijk hadden, zou alles wat we over de oorlog (WO2) hebben gezegd, onzin zijn. We zouden kunnen zeggen dat de nazi’s bestreden moeten worden, maar we zouden niet kunnen zeggen dat ze fout zijn. Er zijn verschillende moraalstelsels, maar die verschillen niet radicaal. Ze kennen zelfs feitelijk een grote gelijkenis.
Probeer je maar eens een compleet afwijkend moraalstelsel voor te stellen. Wanneer je iemand tegenkomt die zegt niet te geloven dat Goed en Kwaad echt bestaan, blijkt altijd dat diezelfde persoon er het volgende ogenblik alweer van terugkomt, als je hem te na komt. Dan is het opeens ‘niet netjes’. Goed en kwaad zijn geen kwestie van smaak en opvatting.
Geen mens neemt de natuurwet werkelijk in acht. Daar hebben we dan allerlei smoesjes voor. Typisch, smoesjes hebben we altijd alleen voor slecht gedrag, niet voor goed gedrag. We kunnen het slechte gedrag dus moeilijker verdagen dan goed gedrag. Nu geldt voor mensen: ze kennen de natuurwet en ze breken de natuurwet.
Tegenwerpingen
Hoofdzakelijk worden twee tegenwerpingen opgebracht.
Als eerste tegenwerping wordt wel naar voren gebracht dat de natuurwet slechts een kudde-instinct is. Dit is niet zo, om meerdere redenen.
Ten eerste is een natuur-instinct een natuurlijk verlangen om op een bepaalde manier te handelen. Dat is iets heel anders dan het gevoel te hebben dat je moet handelen, of je nu wilt of niet.
Ten tweede: Stel dat er tegengestelde instincten zijn, bijvoorbeeld de drang om iemand uit een gevaarlijke situatie te redden en de drang tot zelfbehoud. Dan moet er een derde iets zijn dat oordeelt aan welk instinct je gevolg moet geven. Dat derde kan niet één van beide instincten zijn. De verhouding tussen de zedenwet en instincten is te vergelijken met een muziekstuk. De zedenwet is dan te vergelijken met een melodie, de instincten met de toetsen van het muziekinstrument.
Ten derde, als er alleen instincten waren, zou altijd het zelfde instinct, namelijk de sterkste, winnen.
Ten vierde zijn we ons het meest van de zedenwet bewust als die ons toeroept de zwakste neiging te volgen.
Ten vijfde zegt de zedenwet dat we de goede neiging sterker moeten maken; in dat geval handel je niet vanuit een instinct.
Als de zedenwet een van de instincten was, zou er een instinct of neiging te vinden zijn die we altijd goed noemen. Maar die is niet te vinden. Strikt genomen bestaan er geen goede en slechte neigingen. Elke neiging kan ontaarden. Het gevaarlijkste wat je kunt doen, is een van de neigingen nemen die bij jouw aard horen en die koste wat het kost gehoorzamen.
De tweede tegenwerping is dat de zedenwet niet meer is dan een maatschappelijk gebruik. Dit is niet zo. Dat we de zedenwet leren, betekent niet dat het dus ook louter een menselijk bedenksel is.
Sommige dingen die we leren, zijn zomaar regels, andere zijn echte waarheid, zoals wiskunde. De zedenwet is zoals wiskunde. In tegenstelling tot gewone gewoonten is er namelijk een grote overeenkomst in de zedenwet tussen de verschillende culturen.
Maar goed. Er zijn ook verschillen. Als je verschillen ziet tussen de moraal van het ene en van het andere volk, wat gebeurt er dan? Dan wordt vaak de moraal van het ene volk hoger ingeschat dan de moraal van het andere volk. Als je dat doet, dan meet je de moraal af aan een maatstaf. Die maatstaf is dan anders dan de dingen zelf, namelijk de Echte moraal. Het echte Goede bestaat dus.
Er zijn mensen die de verschillen tussen de culturen overdrijven. Deze mensen maken geen onderscheid tussen ‘verschil aan moraal’ en ‘verschil aan geloof in feiten’. Dan wordt de heksenverbranding genoemd. Dat doen wij niet meer. Dat komt niet omdat onze moraal verschilt van die van de middeleeuwers, maar omdat de mensen toentertijd echt dachten dat er zeer kwaadaardige mensen waren met een bovennatuurlijke macht. Als wij ook in dergelijke wezens zouden geloven, zouden we deze ook aanpakken. Er is hier geen verschil in ethisch beginsel, maar in feitenkennis.
De wet bestaat echt
De zedenwet bestaat echt en we houden ons er niet aan. De zedenwet is onderscheiden van gewone natuurwetten. Gewone natuurwetten zijn geen wetten. Ze beschrijven wat de natuur in feite doet, maar schrijven niets voor. De zedenwet is niet ‘wat mensen in feite doen’. Bij mensen komt er iets bij en voorbij de feiten. Naast een ‘wat mensen doen’ is er een ‘wat mensen moeten doen’.
De zedenwet is ook geen beschrijving van gedrag wat ons goed uit komt. Je kunt niet zeggen dat wat we bij anderen fatsoenlijk gedrag noemen, eenvoudig het gedrag is dat ons toevallig van pas komt. We kunnen soms behoorlijk gekrenkt zijn door gedrag van anderen die we onethisch vinden terwijl het ons niet benadeelt. Anderzijds komt het voor dat een ander ons benadeelt, zonder dat we ons daarover opwinden.
Maar geldt misschien wel voor de mensheid als geheel, dat de zedenwet profijtelijk gedrag is? Op zich is het inderdaad zo dat het houden van de zedenwet in z’n algemeenheid goed is voor de mensheid, maar als verklaring slaat het de plank net mis. Want waarom zou iemand zich iets moeten aantrekken van het heil van de mensheid als geheel?
Resumerend: De zedenwet is geen beschrijving van mensengedrag, geen pure inbeelding en geen omschrijving van gedrag dat voordeel oplevert. Dus de Regel van Goed en Kwaad moet echt bestaan. Achter deze werkelijkheid.
Wat er achter de wet zit
Er is naast de feiten nog iets anders- een werkelijke wet die wij niet hebben uitgevonden en waarvan we weten dat we hem behoren te gehoorzamen. Wat zegt dit over het heelal waarin wij leven?
Nu zijn er twee manieren om naar deze werkelijkheid te kijken: materialistisch- alles is materie en toeval, of religieus- er zit achter het heelal iets wat meer op een denkend verstand lijkt dan op alles wat we verder kennen. Het heeft bewustzijn, doelstellingen en voorkeuren en het heeft wezens voortgebracht die deels op het lijken.
Beide opvattingen hebben steeds naast elkaar bestaan en bestaan ook nu naast elkaar. Natuurwetenschap kan geen antwoord geven. Als er ‘iets achter zit’, dan zal het ofwel voor mensen geheel onbekend blijven, ofwel zich langs een andere weg bekendmaken.
Nu is onze situatie om het te weten te komen uitzichtloos, behalve met betrekking tot één ding, waarover we meer weten dan door observatie van buitenaf: de mens. We zijn mensen. We hebben inside information- namelijk dat we onder de zedenwet staan.
Slechts in dit geval kunnen we weten dat er meer is dan feiten. Als er een besturende macht buiten het heelal is, kan hij zich niet vertonen als een van de feiten binnen het heelal. Het enige pakje dat ik mag openmaken, is de mens ‘Ik’ en daaruit blijkt dat ik niet zelfstandig besta. Dat ik onder een wet sta. Er is een Afzender, een Macht achter de feiten, een Bestuur, een Gids.
Er is reden tot ongerustheid
Sommige mensen zullen zich eraan ergeren dat het op religie lijkt uit te draaien en, zegt men dan, je kunt de klok niet terugzetten. Alsof religie niet meer van deze tijd is. Hierop heeft C.S. Lewis drie antwoorden.
Ten eerste kun je de klok wel degelijk terugzetten. Vooruitgang is dichter bij de plaats komen waar je wilt zijn. Als je op de verkeerde weg zit, houdt vooruitgang in dat je omkeert en de juiste weg inslaat. De mensheid zit op de verkeerde weg.
Ten tweede is dit nog geen religieus gepreek. De argumenten volgen nog op eigen kracht. Er zijn twee aanwijzingen voor die Iemand. Het heelal geeft aan dat die Iemand een groot Kunstenaar is, meedogenloos, geen mensenvriend. De zedenwet geeft betere informatie. We zijn ingewijd. Het geeft aan dat het wezen zich interesseert voor goed gedrag. Maar ook dat dit wezen niet toegeeflijk is, maar hard. De wet is hard.
We weten in dit stadium van de argumentatie nog niet of het een Persoon betreft of een onpersoonlijke kracht. Stel dat de bron van de zedenwet een onpersoonlijke kracht is, dan heeft elk verzoek aan deze bron geen zin. Ook elk proberen deze zedenwet te ontwijken is zinloos. De zedenwet moet dan werken. Een absolute goedheid moet het kwaad verafschuwen. Onze toestand is dan uitzichtloos.
Ten derde heeft het christendom slechts zin als we deze feiten onder ogen zien. Het laat de ziekte zien, de Dokter en het medicijn. Het christendom is onuitsprekelijk troostrijk, maar het begint niet met troost, maar met verslagenheid.
Met godsdienst is het net als overal: troost vind je niet door het te zoeken. Als je waarheid zoekt, vind je misschien uiteindelijk troost. Als je troost zoekt, krijg je troost noch waarheid, alleen maar zoete broodjes en uiteindelijk wanhoop.