Inhoudsopgave
Samenvatting: Nederlandse onderzoekers concluderen tot een ijstijd, die een plotseling begin kende en duurde van ± 2.100 – 1.500 jaar voor Christus. Een tijdsspanne, die goed past in de bijbelse geschiedenissen van Job en de aartsvaders Abraham, Isaak en Jacob. Ook de vroege kolonisten van Ierland schijnen er nog mee te maken hebben gehad.1
Wat is dat: de ijstijd?
In de 19e eeuw kwamen geologen tot de conclusie dat er een relatief korte periode in de aardgeschiedenis moet zijn geweest, waarin ijskappen grote delen van de wereld hebben bedekt. Men concludeerde dat in eerste instantie naar aanleiding van allerlei verschijnselen in de Alpen, die met gletsjers te maken hebben, zoals morenepuinen, gesteentekrassen en verschijnselen in vele dalbodems, die wezen op het aanwezig geweest zijn van enorme gletsjers. Daarbij kwam dat men zich in geologische kringen bewust werd van het feit dat de Alpengletsjers zich toentertijd over het algemeen snel terugtrokken. Enkele voorbeelden: de Rhônegletsjer lag in de eerste helft van de 19e eeuw nog tot bij Gletsch (waar de Furka- en de Grimselpas beginnen), nu ligt hij kilometers meer terug en honderden meters hoger bij de Furkapas. In diezelfde eeuw bedreigden de gletsjers Mer de Glace ten oosten, en Glacier des Bossons ten westen van Chamonix de toegang tot deze plaats en werden bidstonden georganiseerd om de dreiging van ijs en water af te wenden. In de paar jaren dat we vlak bij de Bossons kampeerden, trok deze gletsjer zich rond 60 m per jaar terug. De Zwitserse bioloog/geoloog Louis Agassiz (1807-1873) veronderstelde dat er een (relatief korte en recente) periode moest zijn geweest dat grote delen van de wereld door ijskappen waren bedekt. Sporen van de Rhônegletsjer werden gevonden tot bij Lyon(!) Ten gevolge van het opkomend evolutionisme werd echter de datering en de duur van Agassiz’ ijstijd al snel meegetrokken in de zich steeds maar uitdijende chronologie, zodat de klassieke opvatting heden ten dage is, dat die ijstijd enkele miljoenen jaren heeft geduurd, dat er verschillende ijstijden in die tijdsspanne zijn geweest, en dat de laatste zo’n 10.000 jaar geleden eindigde.
Wat veroorzaakte de ijstijd?
Tijdens de ijstijd waren de oceaanspiegels veel lager dan thans en was er een enorme ijsmassa opgehoopt in bergketens en op zee en land tot in gematigde streken (zie het bijgevoegde kaartje). Er moet dus een enorme verdamping hebben plaatsgevonden om zoveel water aan de oceanen te onttrekken en dat op hogere breedten neer te doen slaan. Afkoeling van aarde, atmosfeer en/of oceaan verlaagt de neerslag. We hebben dus een mechanisme nodig dat het water van de oceanen snel verhit, zodat de verdamping enorm toeneemt. En tegelijkertijd moet de temperatuur van atmosfeer en landmassa’s afnemen, om de neerslag van al dat verdampte water in de vorm van sneeuw en ijs mogelijk te maken. Alleen een catastrofale gebeurtenis van enorme omvang levert genoeg energie om zo’n ijstijd te starten. Hoe zou zo’n scenario er uit kunnen zien? Veronderstel een hemellichaam van grote afmetingen of een zwerm hemellichamen van kleinere omvang, die de aarde treffen, de (dunnere) zeebodem perforeren en een enorme vulkanische activiteit veroorzaken. Daardoor verwarmt het water van de oceanen en gaat sneller verdampen, de vulkanen brengen enorme hoeveelheden stof en stoom in de atmosfeer, die de zonne-instraling afremmen en de atmosfeer doen afkoelen. Grote neerslaghoeveelheden in de vorm van regen in de subtropische en tropische gebieden zijn het gevolg, maar die neerslag trekt ook naar de gematigde streken en de poolgebieden, waar ze ten gevolge van de afkoelende atmosfeer neerslaat in de vorm van sneeuw. Die sneeuw gaat onder de druk van steeds dikkere lagen over in ijs. Dat ijs ligt niet stil op de grond, maar is steeds in beweging door de toenemende druk op hogere breedten, de structuur van de ondergrond, etcetera. Daardoor ontstonden o.a. in Nederland de stuwwallen die we kennen in Drente, Overijssel, de Veluwe, de Utrechtse heuvelrug en de heuvels bij Nijmegen.
Wat zeggen de verhalen van de volken over de ijstijd en zijn oorzaken?
Oude Chinese en Babylonische geschriften spreken van het hemellichaam Kimah, de brenger van de grote koude. In de Noorse en IJslandse Edda’s lezen we over reuzen die in de hemel met elkaar oorlog voeren, waarbij één van hen op de aarde wordt gesmeten. Die splijt daardoor, de grote kloof Ginungagap ontstaat (de Atlantische Oceaan?). De hemel wijkt en daaruit komen enorme sneeuwmassa’s, die een verschrikkelijke winter – de Fimbul-winter – doen ontstaan. Jarenlang, zonder zomers. En Yggdrasil, de aardas, kantelt en gaat schommelen. In hun boek “Cataclysm” hebben D.S. Allen en J.B. Delair een groot aantal mythen, sagen en volksverhalen onderzocht met het oog op de natuurkundige gebeurtenissen, die erin worden beschreven. Steeds komen daarin dezelfde zes elementen voor:
- De hemel stort in, hemellichamen verlaten hun vaste baan, brokstukken uit de hemel komen op de aarde af, breken in stukken en slaan op de aarde te pletter.
- De aarde wordt bedolven onder stenen, puin, gruis en hagel uit de ruimte.
- Grote branden breken uit, vegetatie verdwijnt, meren, zeeën en rivieren koken.
- De dampkring raakt in wanorde: donderende geluiden, onweer, hevige stormen, giftige dampen, langdurige duisternis, sneeuwstormen die jarenlang aanhouden, ijsvorming.
- Landschapsvormen vallen uiteen en er verdwijnt land.
- De aardas gaat schommelen.
De Grieken spreken over een gouden en een zilveren tijdperk, die beide eindigden in een kosmische catastrofe. Het einde van het zilveren tijdperk valt qua tijd zowat samen met het hier verdedigde begin van de ijstijd. Opmerkelijk!
Waardoor eindigde de ijstijd?
Als na verloop van tijd het vulkanisme afneemt, de zeewatertemperatuur zakt en de verdamping afneemt, kan de zoninstraling weer toenemen en smelt het ijs in snel tempo. Ten gevolge van de inslag(en) van de hemellichamen die de ijstijd inluidden, is de aardas uit het evenwicht geraakt en schommelde enkele malen heftig heen en weer. Dit veroorzaakte de afwisseling van koudere en warmere perioden gedurende de ijstijd. In de klassieke geologie spreekt men dan ook van verschillende ijstijden, maar waarschijnlijk is er maar één geweest, met een aantal schommelingen als hierboven vermeld. De Amerikaanse auteur Charles Hapgood veronderstelt dat ten gevolge van de ijslast de aardkorst enkele malen over de mantel verschoven is geweest, hetgeen de schommelingen moet verklaren. Helemaal duidelijk is het allemaal nog niet.
Wat zijn de gevolgen van de ijstijd?
Terugtrekkend ijs laat een verarmde grond achter waarop weinig wil groeien, grote, open, kale vlakten, waarop de wind vrij spel heeft. Dit speelde zich af aan het einde van de ijsperiode, maar ook tijdens de ijstijd waren er warme droge episodes. Over de hele aarde waaien dan geweldige stofstormen op gematigde breedten, die alle leven daar onmogelijk maken. De culturen die er gevestigd waren, gaan ten onder, zowel in Europa als in Azië. Een aantal mensen redden zich door naar subtropische gebieden te vluchten, maar waarschijnlijk komen velen om. Na verloop van tijd ziet vegetatie kans om zich toch in die onherbergzame gebieden te vestigen, mede omdat ten gevolge van het steeds verder terugtrekkende ijs de heersende windrichting zich wijzigt, waardoor het klimaat op die breedten vochtiger wordt. De verwaaide bodem slaat neer als löss, dat grote gebieden op gematigde breedten bedekt, bij ons o.a. in Limburg.
Een interessant onderzoek door Nederlanders
Een aantal Nederlandse onderzoekers, deels professional, deels amateur, doet al enige jaren onderzoek naar de ijstijd in Nederland. Vooral is aandacht besteed aan de vegetatiepatronen tijdens de verschillende fasen van de ijstijd. Daaruit bleek een patroon van koudere en warme periodes die elkaar afwisselden. Maar binnen die grotere periodes waren er kleinere schommelingen, die een periode van zo’n 30 jaar hadden. De betreffende onderzoekers zagen hierin een correlatie met andere gebeurtenissen en toestanden. Zo komen dezelfde patronen voor in de volgende onderzoeken:
- variatie van de pollen-hoeveelheid op een diepte van 0-60 meter in veenpakketten in de Vogezen (pollen zijn stuifmeelkorrels)
- zuurstofisotoopverhoudingen in oceaanboorkernen in het Caraïbisch gebied op dieptes tussen 0 en 110 meter
- boompollen in kleikern van een meer bij Monticchio (Italië) op dieptes tot 350 meter
- boompollen in kleikern uit Colombia ook tot 350 meter
- isotoopverhoudingen van deuterium (zwaar water) in ijsboorkern van Vostok, Zuidpool tot een diepte van 3350 meter.
Het grote probleem was echter om aan deze schommelingen een min of meer absolute chronologie toe te kennen. Daartoe is gebruik gemaakt van dendrochronologie (boomjaarringdatering). Jaarringen van de Californische den (bristle cone pine) uit de Californische White Mountains bleken een zelfde patroon te vertonen. En nu kon het jaartal daaraan worden vastgekoppeld: van ± 2100 jaar tot ± 1500 jaar v.Chr. In die periode moeten we dus het verschijnsel van de ijstijd plaatsen. Typisch is, dat ook Louis Agassiz aan dezelfde tijdsperiode dacht. En ook Immanuel Velikovsky (Aarde in beroering) plaatste de ijstijd in een periode, dat er al vergevorderde beschavingen op aarde waren. Er zijn zelfs landkaarten bekend, waarop Groenland en de zuidpool ijsvrij afgebeeld staan! Zie informatie over de kaart van Piri Reis e.a.
Op dit ogenblik zijn de gegevens van het genoemde onderzoek nog niet gepubliceerd. Niet in boekvorm en ook nog niet op Internet. Zodra een van beide het geval is, zal ik dit op deze pagina vermelden. Je vind daar dan ook een uitgebreide bibliografie. Verschillende van die werken zijn via Internet te verkrijgen, vaak via de website van de Amerikaanse Internet-boekhandel Amazon en zoek onder: categorie ‘books’ de naam ‘hapgood’, vanaf daar vind je meer (nee, ik krijg geen provisie).
Zegt de Bijbel ook iets over deze periode?
Dat zou ik denken. Hoe je het ook draait of keert, Abraham, Izaak en Jacob hebben in die tijd geleefd. Van alle drie lezen we dat ze vanwege (droogte en) hongersnood naar het zuiden, soms naar Egypte, uitweken. Daar verschafte de Nijl voldoende water. In Genesis 12:10 lezen we dat Abram vanwege hongersnood naar Egypte trok, nadat hij steeds verder naar het zuiden was uitgeweken. In Genesis 26:1 lezen we dat Izaak vanwege hongersnood niet verder trekt dan Gerar (Gaza-strip?), omdat God hem waarschuwt, niet naar Egypte te gaan. Kennelijk was daar ook voedsel genoeg. In Genesis 38/39 zien we dat Jozef naar Egypte wordt verkocht. Na zijn dienst bij Potifar en verblijf in de gevangenis moet hij de droom van Farao uitleggen, je weet wel, van die zeven vette en zeven magere jaren, en wordt hij benoemd tot onderkoning met de speciale taak de komende hongersnood het hoofd te bieden (Genesis 41). Na verloop van tijd breekt dan ook voor Egypte een tijd van hongersnood aan. Maar gelukkig is er voedsel genoeg. We lezen dan in Genesis 41:57 “en ook uit alle andere landen kwamen de mensen naar Egypte om bij Jozef graan te kopen; zo erg was de hongersnood overal”. En we doen er m.i. verstandig aan, om dat ‘alle andere landen’ en dat ‘overal’ tamelijk letterlijk te nemen. Diegenen die uit de ondergegane bronstijdculturen in Europa en Azië zich naar zuidelijker streken hadden weten te redden, klopten zeker ook bij Jozef aan. Want ook in Mesopotamië was honger.
Maar we kennen nog iemand uit die tijd: Job, die leefde juist voor, tijdens, of even na Abraham. Precies is dat niet te zeggen. Zijn woonplaats is waarschijnlijk ten oosten van het meer van Galilea geweest. Het land Us zou daar geweest kunnen zijn (zie pagina Sinai/Horeb, einde eerste hoofdstukje. In het boek van Job vinden we nogal wat verwijzingen naar catastrofale gebeurtenissen en hevig noodweer, zowel in de beschrijving van gebeurtenissen als uit de toespraken van de vrienden en van Job zelf. Zij grijpen in hun spreken uiteraard terug op voor de hand liggende beelden en voorbeelden, dingen uit de dagelijkse ervaring. Ik noem er enkele:
- Job 1:16: Nog voordat de boodschapper uitgesproken was, kwam er een volgende met het bericht: ‘Een verwoestende bliksem uit de hemel trof de schapen en geiten en de knechten, en het vuur verbrandde en verteerde allen. Ik ben als enige ontkomen om u te zeggen wat er gebeurd is.’. Verwoestende bliksem die alle schapen en knechten verteert! Geen simpele blikseminslag maar wellicht een meteorietenregen.
- Job 1:19: Maar plotseling werd het huis getroffen door een hevige storm uit de woestijn, zodat de vier muren instortten, en uw kinderen onder het puin bedolven werden en de dood vonden. Ik ben als enige ontkomen om u te zeggen wat er gebeurd is.’ Had die hevige storm iets te maken met de meteorietenregen?
- Job 3:5: Laat het diepste donker hem omhullen, een dichte wolk hem bedekken en een zonsverduistering hem teisteren. Dit beeld komt Job waarschijnlijk niet onbekend voor. Dichte wolken en zonsverduistering.
- Job 6:15-16: Maar mijn vrienden zijn onbetrouwbaar, als beken die voorbijstromen, troebel onder het ijs, donker in de sneeuw. IJs en sneeuw komen daar nu nauwelijks voor.
- Job 9:5-9: Hij verplaatst bergen, voor men het merkt; in zijn woede stoot hij ze omver. De aarde schudt hij van haar plaats, zodat haar zuilen wankelen. De zon houdt op te schijnen als hij het beveelt, en hij sluit de sterren weg, verzegeld. Hij spant het hemelgewelf, hij alleen, en wandelt op de hoog oprijzende zee. De Grote Beer heeft hij gemaakt, en Orion, de Plejaden en de sterren van het zuiden. Dit zijn toch ervaringen van Job en zijn vrienden, dat soort dingen gebeurde dus in die tijd! Grote Beer, Orion, Pleiaden (Stier), het zijn sterrenbeelden van waaruit grote meteorietenregens ons nog steeds bereiken. Hoe was dat toen?
- Job 12:15: God bedwingt de wateren, en stromen vallen droog, laat hij ze gaan, dan ontwrichten ze de aarde. Dit behoorde ook tot hun ervaring.
- Job 14:18-19: Maar een berg stort in en wordt vernietigd, een rots wordt van zijn plaats gesleurd, water slijpt stenen tot stof, aarde wordt door regens weggespoeld. Zo doet u de hoop van de mens teniet. Wij zouden zo’n voorbeeld niet gebruiken, bij ons storten er weinig bergen in, en stenen slijpen binnen één generatie niet tot stof. Was dat gesteente misschien nog tamelijk vers? Job maakte dat kennelijk mee.
- Job 15:28: Hij zal wonen in verwoeste steden, in huizen waar geen mens meer woont, in huizen die tot puin vervallen. In 1945/46 zouden wij zoiets nog gezegd kunnen hebben. Kennelijk waren er verwoeste steden in Jobs tijd en omgeving. Waardoor?
- Job 26:7-13: Hij strekt het noorden uit boven de woeste leegte, en hangt de aarde op – boven het niets. Hij laat de wolken zwellen van het water, maar ze splijten niet onder hun gewicht. Hij bedekt de aanblik van zijn troon en spreidt er een wolk over uit. Hij trekt een cirkel rond de wateren, langs de verste grens van licht en duisternis. De hemelzuilen schudden heen en weer en zijn verbijsterd, zo vervaarlijk is hij. Met zijn kracht doet hij de zee bedaren en met zijn vaardigheid verdelgt hij Rahab. Met zijn adem blaast hij de hemel schoon, zijn hand doorboort de kronkelende slang. Wat heeft Job eigenlijk allemaal meegemaakt? Dit is nogal wat!
- Job 27:20-21: Een vloed van verschrikkingen overvalt hem, ’s nachts sleurt een wervelstorm hem mee. De oostenwind neemt hem op – en hij is spoorloos, weggeslingerd van zijn plaats. Zulke stormen kennen wij niet of nauwelijks.
- Job 37:9-12: Uit zijn kamers komt de storm te voorschijn, de noordelijke winden voeren koude aan. Uit Gods adem vormt zich ijs en de uitgestrektheid van de zee bevriest. Donkere wolken maakt hij zwaar van vocht, lichtend strekt het wolkendek zich uit. Flitsen schieten heen en weer zoals hij het wil, om zijn bevelen uit te voeren, waar de mens ook leeft.
En in Job 37 beschrijft Elihu in zijn rede verschillende weerstoestanden. Het lijkt wel of hij zich die voor zijn ogen ziet ontvouwen en uitlopen op een climax: de storm van waaruit God spreekt tot Job.
Het zijn maar enkele voorbeelden, maar wie het hele boek leest, komt ze op bijna elke bladzijde tegen, allerlei toespelingen op en verwijzingen naar het barre weer. IJs en sneeuw zijn in die gebieden nu een buitengewoon zeldzaam verschijnsel. Stortregens komen er vrijwel nooit voor. Stormen die mensen wegvoeren (tornado’s) ze zijn er onbekend. Bergen die instorten ook. Maar toen waren ze bepalend genoeg om zeer frequent te worden aangehaald. En het is precies dat type weer dat je in een ijstijd zou verwachten. Ook op die breedte deed die zijn negatieve invloed gelden.
Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website van Rinus Kiel. Het originele artikel is hier te vinden.