Het huis leefde. Opeens waren ze overal. Honderden. Wekenlang lagen de eitjes voor dood onder in de glazen pot. Bewegingloze miniatuurgranaatjes. Nu waren ze ontploft. Wist ik veel wat parthenogenese was? Mijn moeder kon er wel om lachen: een invasie door een leger van één centimeter lange wandelende takjes. Mijn wandelende tak was vader en moeder geworden. Er zijn wel mannetjes wandelende takken, maar die lijken er voor de sier te zijn, alsof de Schepper wil zeggen: het had ook andersom gekund, hoor: de man als hulp die bij haar past. Een paar dubbeltjes kostte mijn wandelende tak; als kind kun je van een dubbeltje rijk worden. Ik had ook muizen, mét jongen en in het schuurtje een mierennest in een rode, speelgoedhelm met doorzichtig plastic erover gespannen en salamanders in wekflessen. En op mijn slaapkamer hagedissen. In een terrarium. Mijn vader had ze voor me gevangen. Toen hij ergens hielp het rieten dak van een oude schuur weg te breken, vond hij ze, verstijfd door de kou. In mijn bak kwamen ze tot leven. Ik ben mijn fascinatie voor dier en plant nooit kwijtgeraakt.

Schepper of Darwin?
Darwin, je kunt niet om hem heen. Hoewel… Ik weet tegenwoordig dat er niet alleen wandelende takken zijn; er zijn ook wandelende bladeren en wandelende doorns en vogelpoep op pootjes. Bedenk iets raars en de natuur levert je iets wat raarder is. Maar in het Darwinjaar kijk ik toch vooral naar God. Ik ben beslist geen creationist, in welke variant dan ook. Maar Darwins vorm van evolutie en de neodarwinistische varianten zijn zo dood als een pier. Noodsprongen van overtuigde evolutionisten als Stephen Jay Gould en Niles Eldredge, die uit wanhoop over het gebrekkig fossielarchief met het idee kwamen dat de evolutie met horten en stoten verloopt (punctuated equilibrium), luidden wat dat betreft al in de jaren zeventig van de twintigste eeuw de noodklok. De problemen zijn sindsdien, een handvol omstreden en niets verklarende knuffelfossielen als Archeaopteyrx, Ambulocetus of Tiktaalik daargelaten, netto alleen maar toegenomen.
Darwins model is overleden, maar vrijwel niemand wil (of durft?) als aanspreker of lijkschouwer op te treden. Men schampert over ‘de God van de gaten’, maar wie vraagt naar het ‘hoe dan?’ van macro-evolutie, wordt wrevelig aangekeken. Het absolute gat waarin je staart wanneer je zoekt naar het ‘hoe’ van de naturalistische macro-evolutie mag onbeperkt vooruitgeschoven worden. ‘Dat komt nog wel een keer’, ook al boerden we op dit punt in honderdvijftig jaar sinds Darwin per saldo alleen maar achteruit en de laatste tien jaar meer dan ooit. Darwin mág blijkbaar niet over tijd raken.
Wandelende takken
Gelukkig zijn er wetenschappers als Michael J. Behe. Hij gelooft in gemeenschappelijke afstamming én is christen. Maar door Darwin haalt hij een dikke streep. Uit de actuele stand van zaken in de moleculaire biologie laat hij zien dat we vaarwel moeten zeggen tegen macro-evolutie door natuurlijke selectie en willekeurige mutatie. Hij zal zijn prijzen wel postuum ontvangen.

Als ik de uitgebreide familie van de wandelende takken bekijk, zie ik Darwin als het gaat om micro-evolutie en God als het gaat om het grote werk. Paulus zei het al: zolang de wereld bestaat, herkent de mens God uit zijn werk (Romeinen 1). Dat gaat ook in 2009 nog altijd op voor het overgrote deel van de wereldbevolking en van het groepje dat rest is ook nog eens een deel agnost. De mens mag zondig zijn, hij is niet blind. Bestaat God? Gaat tot de dieren, gij snoodaard! Er staat een fraaie variant op Romeinen 1 in de Bijbel. Job 38 – 40. Job zit er doorheen. Hij roept God ter verantwoording. En dan zegt God: “Ga naar de dierentuin, Job. Wanneer schiep jij de wandelende tak? Maak Mij eens een struisvogel, een woudos, een paard, een leeuwin, een raaf, een valk, een gier, een ibis, een haan, een leviatan, een behemot”. God laat zich niet door Job op het matje roepen, maar antwoorden doet Hij hem wel. Er volgt geen uitleg, er volgt een kaartje Noorderdierenpark of Artis. En zo is het nog. Waarom Pol Pot en Kim Jong-il? God antwoordt niet. Hij wijst naar de zeenaaktslak en het bouwplan voor de trilharen van een eukaryote cel. Hij wijst naar de platworm Halipegus en vraagt dan of ik nog wat te melden heb. Job had niets meer te melden na zijn avond Animal Planet. Blijkbaar is de les: wie kijkt, die zwijgt.
Halipegus
Halipegus is een van mijn stokpaardjes. Ik heb hem onlangs nog door mijn column in Visie laten galopperen; misschien kan Andries dat stukje nog eens nalezen. Halipegus leeft onder de tong van een groene kikker. Als hij/zij (Halipegus is tweeslachtig) zich wil voortplanten, verhuist hij naar het verhemelte van de kikker. Hij laat zijn eieren vallen, de kikker slikt ze door en poept ze uit. Ze dalen naar de bodem van de vijver en worden larven die op zoek gaan naar een bepaald soort slak. Halipegus eet zich door het huisje naar binnen en smikkelt van de lever van de slak. Als de lever op en de slak dood is, kruipt de babyhalipegus naar buiten en ondergaat een gedaanteverwisseling. Hij ontwikkelt zich tot een beestje met wriemelende tentakels en met een springveer aan zijn achterste. De tentakels lokken watervlooien.
Komt er een te dichtbij, dan lanceert Halipegus jr. zichzelf en glipt door de open bek naar binnen, met als doel terecht te komen in een ruimte naast het hart van de vlo. Gaat dat allemaal goed, dan is het wachten op een libellelarf die de vlo opeet. Nu is het nog maar één stap naar een kikker die de libellelarf eet. In de maag van de kikker aangekomen, heeft Halipegus zich net op tijd van een pantsertje voorzien dat hem beschermt tegen het maagzuur van de kikker. Dapper klimt hij tegen de richting van het eindeloze spijsverteringskanaal in omhoog en nestelt zich met een zucht van opluchting onder de tong van de kikker: oost west, thuis best. Halipegus vanaf cel één het product van willekeurige mutatie en natuurlijke selectie? Hoe ongeloofwaardig wil je je maken teneinde een theorie overeind te houden? En er zijn zoveel Halipegussen. Ieder die ogen heeft, moet langs de lakmoesproef van Blaise Pascal: “Er is licht genoeg voor hen die willen zien en het is donker genoeg voor hen die dat niet willen”. Precies.
Natuurlijk zijn er moeilijke vragen als patronen in het genoom van mens en chimpansee identiek blijken. En sinds ik zelf malaria heb gehad, kijk ik ook met wat andere ogen naar P. falsiparum, de parasiet die die ellende veroorzaakt. Maar is ‘koning parasiet’ in feite een dégénéré? En hoe een genoom te lezen? De tijd zal het leren. Zelfs waar dingen identiek blijken, liggen er aan de conclusie dat er dús een gemeenschappelijke voorouder moet zijn geweest, de nodige vooronderstellingen ten grondslag. Behe – die er zelf wel in gelooft – zegt het er tenminste eerlijk bij: Admittedly: assumptions are involved: toegegeven, aannames spelen een rol. We zullen zien. Maar dat de medeschepselen mij aanspreken met de stem van hun Maker is evident.
Dierlijk?

Besef van goed en kwaad? Welnee, besef van veilig en onveilig en dat is een andere dimensie. Het dierlijke in de mens? Je kunt, kijkend naar de kat die met een muis speelt, beter spreken van het menselijke in het dier. Het kan ook anders, maar dan hebben we aan een wandelende tak niet genoeg. Dan moet een heel kruis de grond in. De natuur is fascinerend en doet Gods bestaan beseffen, maar van een berggeit kan ik geen bergrede aflezen. En een kruisspin vertelt niets over Golgota, daarvoor zul je de Bijbel moeten lezen. Ebola en hiv begrijp ik niet, maar in een wereld waar ik met dit soort leven moet leven, hoor ik gelukkig ook: alzo lief had God de wereld. Er was geen bloed aan Gods dorpel gestreken toen zijn eerstgeborene leed.
Geen familie
Dieren zijn fascinerend. Ze verdienen respect. Lees de Bijbel: een dorsende os mocht je niet muilbanden, een broedende vogel niet met haar eieren wegnemen en ook voor de ezel was er de sabbat. Maar respect voor de ezel maakt het dier in de Bijbel nog niet tot ‘broeder ezel’, anders gezegd: de natuur wordt in de Bijbel nooit familie, nooit móéder Natuur. Als Jezus Petrus het belastinggeld uit het meer laat vissen, zegt Hij: de eerste vis die je met je hengel vangt, zal een muntstuk in de bek hebben. ‘Au’, voor die vis, maar Jezus zat er blijkbaar niet mee. En waar blijf je met de Bijbelse opdracht dat de mens moet heersen over de dieren wanneer je de mens ziet als gewoon een van de vele zoogdieren? All animals are equal, toch?
Het dier fascineert, maar ik bewaar graag de kritische afstand die nodig is om met Gezelle te kunnen zeggen: “Mij spreekt de blomme een tale, mij is het kruid beleefd, mij groet het altemale, dat God geschapen heeft.”
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit het Nederlands Dagblad. De volledige bronvermelding luidt: Verbree, A.H., 2009, Het dier en het geloof, Nederlands Dagblad Het Katern 65 (17033): 1.