In het RD van donderdag 22 januari 2015 werd aandacht gevraagd voor het onlangs in Nederlandse vertaling uitgebracht boek Het echte conflict (Where the Conflict Really Lies) van de Amerikaanse filosoof Alvin Plantinga. Naar mijn overtuiging werd in het bewuste artikel een aantal overtuigingen van Plantinga niet correct weergegeven. Het is namelijk niet zo dat Plantinga het methodisch naturalisme en de historisch-kritische Bijbelwetenschap accepteert. Wel maakt Plantinga onderscheid tussen hard en zacht methodisch naturalisme. Bij hard methodisch naturalisme worden het bestaan van God en het voorkomen van wonderen expliciet ontkend, bij zacht methodisch naturalisme maken deze zaken geen deel uit van het bewijs (evidence) waarvan wetenschap wordt bedreven.
Plantinga ontkent niet dat wetenschap bedreven vanuit zacht of hard methodisch naturalisme waardevolle inzichten kan opleveren voor christenen. Hij betoogt ook dat de resultaten van deze wetenschap geen aanwijzing zijn dat het christelijke geloof onhoudbaar is, omdat bij voorbaat een deel van het bewijs (evidence) is uitgesloten. Een christen zelf kan echter volgens Plantinga nooit wetenschap bedrijven vanuit methodisch naturalisme. Zelfs al heeft dat een zachte vorm.
Zowel in Het echte conflict als nog gedetailleerder in andere publicaties wijst hij die twee juist af. Hij stelt dat het christelijke geloof niet ontkracht wordt door methodisch naturalisme en de historisch-kritische methode van Bijbelonderzoek. Beide methoden, in tegenstelling tot wat bedrijvers en aanhangers ervan beweren, zijn niet waardevrij. Zijn bezwaar zowel tegen het methodisch naturalisme als de historisch-kritische Bijbelwetenschap is dat een deel van het te verdisconteren bewijsmateriaal geen plaats wordt gegeven.
Zelf meen ik dat wij kritischer ten opzichte van de evolutietheorie moeten staan dan Plantinga. Helaas lijkt Plantinga hierin een ontwikkeling te maken waarin bezwaren tegen de evolutietheorie steeds zwakker klinken. Plantinga geeft echter nog altijd aan dat het methodisch naturalisme toegepast op de evolutietheorie bijvoorbeeld geen omvattende verklaring voor de ethiek kan geven en het feit dat mensen absolute normen en waarden hanteren. Ook het bestaan van het redelijk denkvermogen zelf is vanuit het methodisch naturalisme niet verklaarbaar.
Religie is ook meer dan een activiteit van de menselijke hersenen opgekomen in het proces van evolutie. Dit is alleen echt te verklaren vanuit het reëel bestaan van God. Wel geldt dat zoals Plantinga de laatste jaren spreekt en schrijft, niet duidelijk is hoe hij de zondeval als historisch feit echt de plaats wil geven die zij overeenkomstig het Bijbelse getuigenis moet innemen. Plantinga stelt dat het bestaan van God, het feit van de vleeswording van Christus en Diens opstanding uit de doden deel uitmaken van het bewijs waarvan een christen uitgaat, ook als hij de werkelijkheid wetenschappelijk interpreteert. Het feit dat niet iedereen van de geldigheid en objectiviteit van deze zaken overtuigd is, doet niets aan die geldigheid en objectiviteit af.”

Heel belangrijk is voor Plantinga in de kennisleer een verschil te maken tussen interne en externe rechtvaardiging. Bij een interne visie op rechtvaardiging moet iedereen in principe tot al het bewijsmateriaal toegang hebben om tot een gerechtvaardigde zekerheid te komen. Bij een externe visie op rechtvaardiging is dat niet nodig. Plantinga heeft onderbouwd dat voor een christen gerechtvaardigde wegen tot kennis openstaan die voor een niet-christen gesloten zijn of in ieder geval niet goed functioneren. Plantinga denkt dan aan het Godsbesef en meer nog aan het innerlijke getuigenis van de Heilige Geest waardoor wij het gezag van de Schrift aanvaarden. Heel nadrukkelijk komt Plantinga op voor een externe rechtvaardiging of waarborg van het christelijke geloof.
Ten aanzien van de Bijbelwetenschap onderscheidt Plantinga de historisch-kritische Bijbelwetenschap van wat hij noemt de traditionele becommentariëring van de Bijbel. De gedachte dat een bijbelwetenschapper als gelovige het bestaan van God, de wonderen die in de Bijbel worden vermeld – zoals de maagdelijke geboorte en de opstanding van Jezus uit de doden – kan aanvaarden, maar als wetenschapper een neutrale houding inneemt, wijst hij als onhoudbaar van de hand. Deze houding doet geen recht aan de ongedeeldheid van het leven. Wie als christen-wetenschapper, al is het maar voorlopig, van een oordeel afziet ten aanzien van de genoemde zaken sluit zich volgens Plantinga af voor de waarheidsbevindingen van een essentieel cognitief vermogen. Plantinga pleit ervoor dat christenen op hun eigen wijze wetenschap bedrijven uitgaande van datgene wat zij vanuit het christelijke geloof als waarheid kennen. Plantinga bedoelt overigens niet dat het christelijke geloof rechtstreeks inwerkt op elke wetenschappelijke activiteit. Er zijn (grote) delen van wetenschap van die rechtstreekse inwerking geen sprake is. Methodisch naturalisme is in het bijzonder funest waar men de Bijbel bestudeert. Plantinga maakt duidelijk dat het geloof dat de Schrift de stem is van de levende God niet een puur subjectieve overtuiging van christen is, maar een objectieve werkelijkheid. Plantinga laat zien dat de historisch-kritische Bijbelwetenschap met ook in haar gematigde vormen de benadering geënt op het methodisch naturalisme onverenigbaar is met het Schriftgetuigenis zelf en daarom door christelijke Bijbelwetenschappers niet moet worden gehanteerd.
Het is dan ook bijzonder jammer dat in het artikel van donderdag 22 januari 2015 in het RD de indruk werd gewekt dat Plantinga geen moeite zou hebben met historisch-kritische Bijbelwetenschap en geloof met elkaar te verbinden. Tegen die verbinding heeft hij namelijk op zeer deskundige wijze protest aangetekend. Zeker is dat aanvaarding van de historisch-kritische methode en buigen voor het volkomen gezag van de Schrift onverenigbaar met elkaar zijn. Of men zal de historisch-kritische methode moeten loslaten of men luistert niet naar de Schrift als de stem van de levende God. Wie hier naast de stem van Plantinga nog een ander helder geluid wil horen, wijs ik op Biblische Hermeneutik van Gerhard Maier. Bij deze zaak gaat het niet om een interessante discussie maar om een zaak die het voortbestaan van de christelijke kerk in haar klassieke vorm raakt. Alleen als de Schrift zonder reserve als de stem van God wordt aanvaard – en dat niet alleen voor het persoonlijk geloof maar ook bij het academisch lezen van de Schrift, kan Bijbelwetenschap de Kerk werkelijk dienen.
Met de conclusie van de bijdrage van donderdag 22 januari 2015, namelijk dat wie wetenschap gebruikt om het geloof te bestrijden, de diepe verbondenheid tussen de werkelijkheid en de Schepper miskent en wetenschap overschat, wordt Plantinga wel recht gedaan. Deze conclusie dient hoe dan ook te worden onderstreept.
Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen. Het originele artikel is te vinden op de weblog van de auteur: http://drpdevries.blogspot.nl/2015/01/het-echte-conflict-wat-zegt-plantinga.html