De vloed in de dagen van van Noach was de grootste catastrofe in de geschiedenis van de aarde, en het betrof veel meer dan alleen regen.
De zondvloed veranderde het uiterlijk van de aarde, liet enorme vulkanen ontstaan en veroorzaakte aardbevingen in een omvang dat alles wat daarna plaatsvindt in de schaduw stelt. Zo’n enorme catastrofe heeft het klimaat op aarde radicaal veranderd, met als gevolg een IJstijd.

Gedurende de IJstijd was bijna 30% van het landoppervlak van de aarde bedekt met ijs, wit aangegeven. Tegenwoordig is slechts 10% van het aardoppervlak bedekt met ijs.
Algemeen wordt gesproken van een ‘ijstijd’ als een tijd van uitgebreide ijsvorming waardoor een relatief groot gebied met ijs raakt bedekt. Tijdens de IJstijd, die een paar duizend jaar geleden eindigde, was 30% van het landoppervlak van de aarde bedekt met ijs. In Noord-Amerika bedekte een ijskap bijna heel Canada en de noordelijke Verenigde Staten (en uiteraard ook delen van de noordelijke helft van Europa en Azië, red.).
We kennen de omvang van de ijstijd omdat de gletsjers kenmerken in het landschap hebben achtergelaten die vergelijkbaar zijn met kenmerken die we vandaag rond gletsjers waarnemen, zoals zij- en eindmorenen. Een zijmorene is een heuvel van stenen van verschillende grootte afgezet aan de zijkant van een bewegende gletsjer, en een eindmorene is een heuvel van stenen die gedumpt zijn voor de gletsjer.
De door de vloed veroorzaakte IJstijd
Twee specifieke aspecten van de vloed waren belangrijk bij het veroorzaken van de ijstijd: (1) uitgebreide vulkanische activiteit tijdens en na de vloed, en (2) de warme oceanen na de vloed.

Een zijmorene is een heuvel van stenen van verschillende grootte die is afgezet aan de zijkant van een bewegende gletsjer. We kennen de omvang van de ijstijd omdat de gletsjers kenmerken in het landschap hebben achtergelaten die vergelijkbaar zijn met kenmerken die we vandaag bij gletsjers waarnemen, zoals de zijmorene die je op de foto ziet.
Het openbarsten van de “fonteinen van de grote diepte” en de daaruit voortvloeiende wereldwijde vloed zouden bevingen en enorme vulkanische activiteit hebben veroorzaakt. Een sluier van vulkanisch stof en aerosolen (zeer kleine deeltjes) zou in de stratosfeer zijn gestoten en daar tot enkele jaren na de zondvloed zijn gebleven. Deze deeltjes reflecteerden het zonlicht ten dele terug naar de ruimte waardoor er koelere zomers waren, voornamelijk boven grote landmassa’s. De uitgebreide vulkanische activiteit zou na de vloed nog een aantal jaren zijn doorgegaan en geleidelijk afnemen naarmate het aardmagma vaster werd en de heftige aardbewegingen afnamen. Er is overvloedig bewijs van buitengewone vulkanische activiteit gedurende de IJstijd, waardoor het stof en de aerosolen in de stratosfeer aanwezig bleven. IJskernen van boringen uit Groenland en Antarctica vertonen ook veel vulkanische deeltjes en zuren in de secties die verband houden met de IJstijd.
Een IJstijd vereist ook enorme hoeveelheden water in de atmosfeer, die dan als sneeuw neervalt. Maar waar moet de enorme hoeveelheid water vandaan komen die nodig is om de atmosfeer te verzadigen? Het Genesis-verslag vermeldt dat de “fonteinen van de grote diepte” tijdens de zondvloed openbraken (Genesis 7:11). Bewegingen in de aardkorst zouden uitstroom onder hogedruk van diepe, heet-waterreservoirs hebben veroorzaakt, terwijl enorme vulkanen en grote lavastromen onder water warmte aan de oceanen zouden hebben toegevoegd. De snelle vloedstromen zouden het warme water mengen en het van pool naar pool drijven. Warm water zou de vorming van ijs in de zee tegengaan. Als gevolg hiervan had de warme oceaan een veel sterkere verdamping dan de huidige koele oceaan. Onder dergelijke omstandigheden zou de ontstane sneeuw het meest neerkomen op de gemiddelde breedtegraden en poolgebieden. Warm water en koude continenten zijn een recept voor krachtige en langdurige sneeuwstormen, waarvan het gedrag kan worden geschat met behulp van algemene weermodellen.
De snelle IJstijd

De wereldwijde vloed zou onrust en enorme vulkanische activiteit hebben veroorzaakt. Dientengevolge zou een sluier van vulkanisch stof en aerosolen (zeer kleine deeltjes) in de stratosfeer (de laag van de atmosfeer 19 tot 34 kilometer boven het aardoppervlak) zijn ontstaan en daar gedurende een aantal jaren na de vloed aanwezig zijn gebleven. Deze deeltjes zouden zonlicht ten dele terug in de ruimte hebben gereflecteerd en koelere zomers veroorzaken, voornamelijk boven grote landmassa’s.
Op basis van wat we kennen van atmosferische wetenschap, kunnen we inschatten waar het warme water zou verdampen, hoe dik het ijs zou worden en zelfs hoe lang de IJstijd zou duren. Om deze vragen te beantwoorden, moeten we weten hoe lang de belangrijkste vulkanische activiteit heeft geduurd en hoeveel tijd er verstreek voordat de oceanen afkoelden. Zodra de vulkanen in activiteit afnamen en de oceanen waren afgekoeld, zou de aangroei van de ijskappen gestopt zijn en zouden ze beginnen te smelten.
Ik heb berekend dat op het hoogtepunt van de ijstijd de gemiddelde ijsdikte over het grootste deel van het noordelijk halfrond ongeveer 700 m bedroeg en dat het ongeveer 500 jaar duurde om die laag te vormen. Dit werd berekend vanuit een schatting van de waterdampbronnen, met inbegrip van verdamping uit de warme oceaan op gemiddelde- en hoge breedtegraden (bij de polen) terwijl deze afkoelde, en verder het transport van lage breedtegraden (bij de evenaar) naar hogere breedtegraden. Tweederde van de afkoeling van de oceanen gebeurt door verdamping van water. Door de initiële en gemiddelde temperatuur van de oceaan te taxeren, kon ik ook de verdamping bepalen. Ik heb toen het geschatte aandeel waterdamp berekend dat op de ijskap zou vallen. Ik gebruikte minima en maxima voor de variabelen en bepaalde de beste gemiddelde waarde.

De snelle vloedstromen zouden het warme water mengen zodat er geen zee-ijs zou zijn. Dit diagram toont de veel hogere verdamping van de zee. Het resultaat zou zijn zware sneeuw over de gemiddelde breedtegraden en poolstreken.
Als we de smeltvergelijking toepassen op afsmelten van ijsplaten (ongeveer 10 m per jaar langs de rand, maar langzamer in het midden), zouden de gigantische ijskappen (na de piek in accumulatie) in 200 jaar zijn gesmolten. Natuurlijk zouden Groenland en Antarctica blijven groeien vanwege hun hoge breedtegraad en hoogte. De totale duur voor de ijstijd is dus maximaal slechts ongeveer 700 jaar (500 jaar om te accumuleren, 200 jaar om te smelten).
De vloed lost tijdsproblemen op
Op grond van wat we weten over de impact van de wereldwijde vloed op de continenten, sedimenten en klimaat, is het duidelijk dat een ijstijd geen honderdduizenden tot miljoenen jaren zou duren, zoals vereist wordt door evolutionistische overtuigingen. Bovendien is het niet nodig om de huidige gecompliceerde evolutionistische ideeën van ongeveer 30 verschillende ijstijden in de afgelopen 2,5 miljoen jaar te accepteren, waarvan de meest recente 100.000 jaar en de eerdere 40.000 jaar duurden. In plaats daarvan kunnen we, door te beginnen met de Bijbelse geschiedenis van de zondvloed en vervolgens naar de gegevens te kijken vanuit dit Bijbelse perspectief, gemakkelijk begrijpen hoe de ijstijd begon en hoe lang die duurde.
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit Answers Magazine. De volledige bronvermelding luidt: Oard, M.J., 2007, Setting the Stage for an Ice Age, Answers 2 (2): 50, 59-61 (Artikel).