Het raadsel van de bevolkingsgroei

by | jul 16, 2016 | Antropologie, Geschiedenis, Onderwijs

De huidige gegevens over de bevolkingsgroei van de wereldbevolking staan haaks op de veronderstelde ouderdom van de mensheid van ongeveer 2 miljoen jaar. De gegevens sluiten echter goed aan bij een leeftijd van maximaal 10.000 jaar. Uitgaande van het model van de evolutietheorie begint de lange geschiedenis van de mens minstens 2 miljoen jaar geleden. Dit stoelt men voornamelijk op radiometrische dateringen. Als we echter naar deze gegevens kijken vanuit het oogpunt van onderzoek naar de groei van de bevolking (demografie), dan komt er de zwaarwegende vraag op: Hoe is het te verklaren dat de wereldbevolking tot ongeveer 10.000 jaren geleden bijna niet is gegroeid? Een ouderdom van maximaal 10.000 jaar voor de mensheid die we uit de Schriften kunnen halen past veel beter bij de bekende gegevens over de bevolkingsgroei dan de twee miljoen jaren die we zo vaak horen noemen.

Het probleem: Twee miljoen jaren met nauwelijks bevolkingsaanwas

audience-828584_1280

“Een ouderdom van maximaal 10.000 jaar voor de mensheid die we uit de Schriften kunnen halen past veel beter bij de bekende gegevens over de bevolkingsgroei dan de twee miljoen jaren die we zo vaak horen noemen.”

De Oude Steentijd (Paleolithicum), die in het model van de evolutietheorie 99,5% van de totale geschiedenis van de mensheid omvat, duurde van ongeveer twee miljoen jaren tot ca.10.000 jaren geleden. Gedurende die tijd leefden op aarde slechts een relatief klein aantal mensen, die geen akkerbouw of veeteelt bedreven, maar als jagers en verzamelaars aan hun voedsel kwamen. Hun aantal nam extreem langzaam toe, met een gemiddelde jaarlijkse bevolkingsgroei1 van maar ongeveer 0,0004% per jaar.2 Dat is nagenoeg een nulgroei. Een duidelijke versnelling in de bevolkingsgroei kwam op gang aan het eind van de Oude Steentijd en in de Jonge Steentijd (Neolithicum). Dat was niet alleen in het Midden-Oosten het geval, maar ook in andere delen van de wereld. Het probleem van de berekende lage toename tijdens de Oude Steentijd wordt door de antropologe Pennington (2001) als volgt omschreven: “Uitgaande van wat we weten over hoe zelfs onder slechte omstandigheden onze voortplantings- en overlevingsmogelijkheden zijn, is het een raadsel dat er van ons mensen gedurende zo lange tijd van onze geschiedenis zo’n klein aantal waren.”

Om dit probleem op te lossen zijn verschillende verklaringen aangedragen, die we hieronder zullen bespreken.

Optie 1: Invloed van de voedselvoorziening op de bevolkingsgroei

cow-431729_1280

“De wijdverbreide opvatting dat de toenmalige jagers onder karige en slechte omstandigheden leefden en dat voedselgebrek de groei van de populatie onmogelijk maakte, wordt ontkracht door deze gegevens over hun vitaliteit. De voedselvoorziening kan dus geen verklaring zijn voor geringe bevolkingsgroei.”

Om een oplossing voor het probleem te vinden is het goed om eens naar hedendaagse van de jacht levende stammen te kijken en daarbij te letten op die levensomstandigheden die van belang zijn voor hun bevolkingsgroei. De twee belangrijkste gegevens hiervoor zijn: het geboortecijfer en het overlevingcijfer. Het geboortecijfer is het gemiddeld aantal kinderen dat een vrouw tijdens haar leven krijgt. Het overlevingscijfer heeft betrekking op het aantal leden van de groep die een bepaalde leeftijd bereiken. Bij hedendaagse jagers ligt het gemiddelde geboortecijfer op 6. Het wisselt echter afhankelijk van de voedselsituatie, de lichamelijke inspanning en de zoogtijd tussen de 2,8 en 8. Daarbij moet men bedenken dat het traditionele groepen betreft waar geen gebruik gemaakt wordt van geboortebeperkende middelen. Het overlevingscijfer varieert ook zeer sterk. Zo bereiken bij de Philipijnse Agta slechts ongeveer 20% van de volwassenen een ouderdom van 50 jaar, terwijl dit bij de, in betere omstandigheden levende, Ache in Paraguay meer dan 40% is. Meer dan tweemaal zoveel mensen bereiken daar een hogere ouderdom.

Hiermee komen we gelijk bij de vraag naar de omstandigheden waarmee de jagers uit de Oude Steentijd werden geconfronteerd en met welke van de huidige jagers en verzamelaars ze het beste vergeleken kunnen worden. Voor dit doel maken we gebruik van een zeer goed gedocumenteerde indicator voor het welzijn bij de mens: de lichaamsgrootte. Door de uitstekende voedselvoorziening en medische zorg hebben de mensen in het Westen een grote gemiddelde lengte gekregen. Ook bij de nu levende jagers is een duidelijke relatie tussen voedingsomstandigheden en groei vast te stellen. Zo zijn de al genoemde Ache, die grotere en meer veelzijdige voedselbronnen hebben, gemiddeld 8 cm langer dan de Agta, resp. 1,56 m en 1,48 m. Beide volken blijven, in vergelijking met de huidige Europeanen, aan de kleine kant. Echter, dit geldt niet voor de mensen van de Oude Steentijd. Hoewel in de loop van de tijd hun lichaamsgrootte afnam, behoorden zij tot de grootste mensen op aarde. Daarom kunnen we er wel zeker van zijn dat het levensonderhoud van de jagers in de Oude Steentijd goed verzekerd was. In tegenstelling tot de latere en huidige jagers leefden zij niet aan de rand van de bestaansmogelijkheden. Ze konden zich tegoed doen aan voedselrijke grote dieren en konden de beste woongebieden voor zich uitkiezen. Daarom zullen zowel hun geboorte- als overlevingscijfers nabij de huidige waarden hebben gelegen. De wijdverbreide opvatting dat de toenmalige jagers onder karige en slechte omstandigheden leefden en dat voedselgebrek de groei van de populatie onmogelijk maakte, wordt ontkracht door deze gegevens over hun vitaliteit. De voedselvoorziening kan dus geen verklaring zijn voor geringe bevolkingsgroei.

Optie 2: Regelmatig optredende catastrofes leidden tot decimering van de bevolking

spain-1263879_1280

“Deze drie factoren zouden slechts plausibel zijn als de toenmalige jagers en verzamelaars slechts op een klein gebied samengeleefd hadden, wat gezien de bekende bevolkingsaantallen en archeologische vondsten niet het geval is geweest.”

Om de bijna nulgroei te verklaren is ook geopperd dat er regelmatig wereldwijde bevolkingscatastrofes plaatsvonden. Zelfs indien men uitgaat van een gering geboortecijfer van 6 en een overlevingscijfer van 50 % tot de volwassenleeftijd, zou ongeveer elke 50 jaar zo’n catastrofe, waarbij 60% van de bevolking omkwam, nodig zijn om een nulgroei te veroorzaken. In de loop van de 2 miljoen jaar van de menselijke geschiedenis zou zulk grootschalig omkomen ongeveer 40.000 maal moeten hebben plaatsgevonden. Dat is nooit vastgesteld en is bij een lage bevolkingsdichtheid, zonder oorlogen, epidemieën of wereldwijd voedseltekort, ook niet waarschijnlijk. Deze drie factoren zouden slechts plausibel zijn als de toenmalige jagers en verzamelaars slechts op een klein gebied samengeleefd hadden, wat gezien de bekende bevolkingsaantallen en archeologische vondsten niet het geval is geweest. Bovendien zouden 40.000 massaslachtingen ook in de archeologie zijn opgevallen. Dat is eveneens niet zo.

Optie 3: In de cultuur was sprake van zelfdecimering

Een andere poging om de nulgroei te verklaren is de hypothese dat de mensen in de Oude Steentijd zelf hun aantalstoename beperkten, bijvoorbeeld door kinderen te doden. Hiervoor bestaat echter geen enkele aanwijzing, noch in de archeologische vondsten en ook niet in wat bekend is van de Oude Steentijd cultuur. Een bewuste sturing van de bevolkingsgroei met het doel om een zeer laag groeicijfer te krijgen, is bovendien uiterst moeilijk. Want, bij kleine aantallen en in een geïsoleerde situatie, is het gevaar heel groot dat hierbij de populatie uitsterft. In zo’n geval kan bijvoorbeeld een onverwacht overschot van een bepaald geslacht desastreus zijn. De enige mogelijkheid om dit te voorkomen is regelmatige uitwisseling van individuen met andere groepen. Regelmatige ontmoetingen en vermengingen zijn echter juist niet aangetoond tijdens het begin van de Oude Steentijd. In tegendeel, aan de hand van de verspreiding van voorwerpen kan getraceerd worden dat mensen in die tijd slechts kleine afstanden overbrugden en ze elkaar verhoudingsgewijs maar zelden ontmoetten. Kuhn & Stiner (2001) schrijven daarover: “De mensen van de Midden Steentijd leefden in wijdverspreide kleine groepen en waren geen onderdeel van grotere verbanden zoals de huidige jagers. Zij hadden weinig contact met hun directe buren, en zo dat het er al was, was dat slechts een oppervlakkig contact.” Er is dus niets dat erop wijst dat er bij de mensheid sprake was zelfdecimering. Het zou ook praktisch niet uitvoerbaar zijn geweest.

Optie 4: Ziekten die de vruchtbaarheid verminderen waren de oorzaak van de geringe groei

baby-784608_1280

“Vruchtbaarheid verminderende ziekten kunnen dus ook geen oorzaak zijn voor de geringe bevolkingsgroei.”

Bij de verhoudingsgewijs hoge overleving van de jagers uit de Oude Steentijd treedt pas een afname van de bevolking op als het geboortecijfer onder de 4 daalt. De al genoemde antropologe Pennington meent dat een veelheid aan geslachts- en andere vruchtbaarheid verminderende infectieziekten de oorzaak zouden zijn van minimale geboortecijfers. Deze ziekten zouden dus geen recent fenomeen zijn en zonder die kan, volgens haar, de geringe bevolkingsgroei niet verklaard worden. Pennington noemt dus zelf al dat volgens de gegevens zulke ziekten eigenlijk een vrij jong verschijnsel zijn. Bovendien komen ze slechts voor in gemeenschappen met bepaalde seksuele praktijken. De epidemieën zijn opvallend genoeg aan het einde van de Oude Steentijd snel verdwenen, hoewel juist toen de omstandigheden daarvoor in grotere mate aanwezig waren, door de opkomst van de landbouw en de bouw van steden, waar mensen dicht opeen woonden en veelvuldig prostitutie plaatsvond. Vruchtbaarheid verminderende ziekten kunnen dus ook geen oorzaak zijn voor de geringe bevolkingsgroei.

Het is duidelijk dat, uitgaande van een geschiedenis van de mensheid van 2 miljoen jaren, er grote problemen zijn om de waarnemingen in een evolutietheoretisch kader in te passen. Noch slechte voedselvoorziening of geslachtsziekten, noch andere mogelijke verklaringen kunnen de openstaande vragen beantwoorden.

Verkorting van de tijdsduur als verklaring

De vele problemen die opdoemen als we uitgaan van 2 miljoen jaar menselijke geschiedenis, roepen de vraag op of we niet ten onrechte uitgaan van zo’n hoge ouderdom van de mensheid en dat in dit geval de radiometrische gegevens een foutief beeld geven. Daarvoor zijn vele aanwijzingen. Ervan uitgaande dat de mensheid slechts enkele duizenden jaren oud is, kan de onrealistisch lage bevolkingsgroei vervangen worden door een natuurlijke en exponentiële groei. Dit wordt ook bevestigd door het geringe aantal archeologische vondsten uit deze periode.3 Zou de mensheid al 2 miljoen jaren de aarde bewoond hebben, dan zouden er veel meer aanwijzingen van dat langere verblijf moeten zijn.

Literatuur

Blaxter K. (1986) People, food and resources, Cambridge.
Gamble C. (1996) Die Besiedlung Europas: 700000-40000 Jahre vor heute, in: Cunliffe B. (Hg) Illu-strierte Vor- und Frühgeschichte Europas. Frankfurt, 13-54.
Kuhn S.L., Stiner M.C., Reese D.S. & E. Güleç (2001) Ornaments of the earliest Upper Paleolithic: New insights from the Levant, Proceedings of the National Academy of Sciences USA 98, 7641-7646.
Pennington R (2001) Hunter-gatherer demography, in: Panter-Brick C., Layton R.H. & Conwy P. (eds) Hunter-gatherers: An interdisciplinary perspective, Cambridge, S. 170-204.
Trinkaus E. (1995) Neanderthal mortality patterns, Journal of Archaeological Science 22, 121-142.
Weniger G.C. (1982) Wildbeuter und ihre Umwelt, Tübingen

Andere artikelen bij Wort und Wissen over gerelateerde onderwerpen

Hoe konden vanuit de familie van Noach de verschillende rassen ontstaan?, Hoe zijn de fossielen van Homo erectus in de Bijbelse geschiedenis van de mens in te passen?, Bewijst de aanwezigheid van koolstof-14 in miljoenen jaren oud genoemde steenkool dat de aarde eigenlijk in werkelijkheid jong is?, Waardoor komt het dat fossiele resten van mensen alleen in de bovenste bodemlagen worden gevonden?, Is de oorspronkelijke schepping zonder dood wel voorstelbaar? Het zou toch tot een grote overbevolking geleid hebben?, Waar kwam Kaïn aan zijn vrouw?, Zijn de hoge ouderdommen van mensen, zoals in de Bijbel beschreven, biologisch gezien wel mogelijk? en Bewijzen de primitieve werktuigen niet dat de mensen vroeger niet zo hoog ontwikkeld waren? Deze zijn te raadplegen op de website van Wort und Wissen.

Dit artikel is gebaseerd op het boek Wie alt ist die Menschheit? door Michael Brandt (3e druk 2009; isbn 3-7751-4487-0). Het artikel is met toestemming overgenomen van Wort-und-Wissen. Het originele artikel is hier te vinden.

Voetnoten

  1. De bevolkingsgroei wordt berekend volgens Nt = N0(1+r)^t, Nt = bevolkingsaantal na t jaren, N0 = bevolkingsaantal in het beginjaar, r = groeipercentage
  2. Hoe laag dat is en hoelang de tijdspanne van 2 miljoen jaar is, wordt duidelijk met het volgende rekensommetje. Zelfs met die extreem lage gemiddelde jaarlijkse toename van slechts 0,0004% groeit een bevolking van 10.000 mensen in 200 jaar naar 10.080 personen, maar na 300.000 jaar zouden zijn dat er 1,6 miljard zijn, laat staan wat het aantal na 2 miljoen jaar is! (Nb in de jaren 60 van de vorige eeuw was er een maximaal vastgestelde groei van de wereldbevolking van 2,2%.)
  3. Zie: http://www.genesisnet.info/schoepfung_evolution/i43662.php