Er bestaat geen enkel bewezen voorbeeld voor macro-evolutie. Aaneengeschakelde micro-evolutie levert geen macro-evolutie op, omdat daarbij geen nieuwsoortige organen, structuren en functies ontstaan en geen toename van daarvoor passende informatie in het erfelijk materiaal van het levende wezen plaatsvindt. Daar komt nog bij, dat tegenwoordig waargenomen micro- evolutie 10.000 tot 10 miljoen keer sneller kan verlopen, dan dat in het algemeen uit de fossielen afgeleid wordt.
Ontwikkelingen en genetische veranderingen in de volgende generaties bestaan inderdaad. Goede voorbeelden daarvoor zijn vorming van rassen binnen een biologische soort. Zo zijn uit de soort wolf (Canis lupus) honderden hondenrassen voortgekomen, van de Pekingees tot aan de Sint-Bernard. Hond blijft echter hond. Dat is micro-evolutie.
We kunnen een grote variatie binnen een niet overschreden bandbreedte waarnemen. Een brede ontwikkeling van rassen vond in het bijzonder plaats bij huisdieren. Hier heeft de mens mutaties verzameld, met elkaar gekruist en naar zijn wens geselecteerd. Zo werd bijvoorbeeld de soort rotsduif (Columba livia), waarmee zich ook Charles Darwin intensief heeft beziggehouden, door telers in meer dan duizend rassen opgesplitst.
Gedurende zijn onderzoeksreis heeft Darwin op de Galapagoseilanden exemplaren van verschillende vinken verzameld. Op deze Pacific eilanden komen opvallend veel vinkensoorten voor (in totaal worden 13 soorten onderscheiden, die in lichaamsgrootte alsook in snavelvorm en -grootte verschillen). Vaak worden deze Darwinvinken als een bewijs voor evolutie in het algemeen aangevoerd, ofschoon onbetwist is, dat de veranderingen bij deze vogels binnen het bereik van de micro-evolutie liggen. Deze verschillende soorten zijn nog altijd vinken en zullen ook vinken blijven.
Macro-evolutionaire ontwikkelingen
Volgens Darwin’s leer over de afstamming der soorten, zouden organismen in hun biologische geschiedenis, door spontane gebeurtenissen in hun genetisch apparaat (mutatie, selectie, gentransfer, recombinaties, genduplicatie, en andere factoren) heel nieuwe, voordien niet aanwezige complexe bouwplannen, organen en functies kunnen doen ontstaan. In die zin wordt in de regel het begrip evolutie, „ontwikkeling tot iets hogers”, toegepast.
Bij een veronderstelde ontwikkeling tot iets hogers, bijvoorbeeld van zoogdieren uit reptielen, moeten structuren ontstaan zoals haar, borstklieren, systemen voor de temperatuurregeling en alles, wat de zoogdieren verder nog van de reptielen onderscheid. Echter:
Deze zogenaamd nieuw ontstane structuren onderscheiden zich van „oude” structuren niet slechts in één gen, maar meestal in vele genen, waarvan het ruimtelijke en chronologische activiteitspatroon precies op elkaar afgestemd moeten zijn. Bij macro-evolutionaire processen moet dit ook bij elke afzonderlijke tussenvorm het geval zijn. Het samenspel van de genen moet altijd kloppen.
Snelle vorming van soorten ofwel micro-evolutie
Dat micro-evolutie plaatsvindt is onbetwist. Echter er is ook vastgesteld, dat zij 10.000 tot 10 miljoen maal sneller verlopen kan, dan vanuit veel reeksen in de fossielen beweerd wordt.12
In tegenstelling tot vroegere theorieën kunnen dieren zich binnen enkele generaties aan veranderde milieuomstandigheden aanpassen.3 Dus is duidelijk, dat voor paleontologisch bewezen micro-evolutionaire processen vanuit biologisch oogpunt geen grote tijdsperioden noodzakelijk waren.4
Voetnoten
- Virginia Morell, Predator-free guppies take an evolutionary leap forward, Science 275, 28. March 1997, p. 1880.
- Stephen Jay Gould, Das Paradox des sichtlich Irrelevanten, in: Die Lügensteine von Marrakesch, Frankfurt/M., 2003, S. 411 – 429.
- Klaus Neuhaus, Schnelle Anpassung von Leguanen (Anolis) an neue Lebensräume, Studium Integrale 1997/4, S. 81 – 83.
- Uwe Brüggemann, Studium Integrale 1998/1, S. 38 – 39.