Inhoudsopgave
Het jaar 2009 was zowel een Darwinjaar als een Calvijnjaar. De reformator bracht de Bijbel weer onder de aandacht, terwijl Darwin verantwoordelijk lijkt voor het loslaten van de Schrift ten faveure van de wetenschap. Afgelopen jaar was het kinderboek Topnerd Tycho aanleiding voor heel wat debat. Hoe zit met de relatie tussen Bijbel en wetenschap? In dit artikel willen we kijken naar de beperkingen van de wetenschap en hoe we als christenen hier in kunnen staan. Daarbij treed ik in de voetsporen van een belangrijke wetenschapper uit de tijd van Galilei: Johannes Kepler, de man die de waarnemingen van Tycho (Brahe) gebruikte om nieuwe wegen in te slaan, maar die tevens een bijzonder gebed in zijn wetenschappelijke publicaties opnam.
De strijd van Galilei

“Gelovige wetenschappers waren er met de kerkvaders van overtuigd dat de aarde een bol was, net als andere hemellichamen. In ± 240 BC berekende Eratosthenes zelfs al ongeveer de juiste omtrek van de aarde.”
In de 16e en 17e eeuw hield een ander thema de gemoederen bezig: draait de zon om de aarde of draait de aarde om haar eigen as (en in een jaar om de zon)? Ptolemeaus had het model met de aarde in het midden in ± 150 AD wiskundig heel netjes uitgewerkt: de standen van alle zichtbare planeten konden hiermee prima worden berekend. Maar Copernicus stelde in 1543 voor de zon in het midden te plaatsen: op deze manier werden de berekeningen eenvoudiger en natuurlijker. Over de zon schreef hij: wie zou in die prachtige tempel deze lamp op een andere of betere plaats kunnen zetten dan één van waaruit zij alles tegelijkertijd kan verlichten? De Roomse kerk was hiertegen, maar in de eeuw die volgde zou een minderheid van de katholieke en een meerderheid van de protestantse astronomen zijn denkbeelden volgen. Deze strijd werd gekleurd door twee andere kleurrijke figuren. De eerste is Tycho Brahe, die bijzonder nauwkeurige waarnemingen deed en zelf met een tussenoplossing kwam: de zon draait bij hem wel om de aarde (met de maan en de sterren), maar de planeten draaien om de zon. De andere is Galileo Galileï, die hevig in botsing kwam met de Roomse kerk.
De invloed van de reformatie
De wetenschap maakte pas echt vorderingen toen men leerde vertrouwen op de waarnemingen, ging onderzoeken hoe het werkelijk was. De reformatie heeft daarbij geholpen. Veel botanici waren protestants. Net als Kepler (zie hieronder) waren ze vol bewondering voor de schoonheid van de schepping. Calvijn beschouwde de wetenschap als een gave van God: door het onderzoek van de natuur kan de mens dieper doordringen in de wonderen van de schepping. Wel moet alle wetenschap dienen tot eer van God en tot nut van de naaste.
Het vrij lezen van de Bijbel (het eerste boek) stimuleerde ook het vrij onderzoeken van de natuur (het tweede boek). De Bijbel bevrijdt de mens van de heerschappij van de natuur en zijn goden. De natuur is zelfs onder beheer van de mens gesteld, het is geen heiligdom waar wij niet binnen mogen gaan. God schiep de natuur naar zijn soevereine wil, stelde wetten van de natuur in waar wij op kunnen vertrouwen. De natuur is redelijk en daarom met vrucht te onderzoeken. Dat wil niet zeggen dat er geen grenzen zijn, hoewel die niet altijd makkelijk zijn vast te stellen. Ook voor Calvijn was het helder dat de aarde niet ouder was dan 6000 jaar.
Het getuigenis van Kepler (17e eeuw)

“In de tijd dat er nog volop werd getwist welk model van ons zonnestelsel de werkelijkheid weergaf, was het niet vreemd om Gods lof te zingen in een wetenschappelijk werk.”
‘O Gij die door het licht van de natuur het verlangen naar het licht van de genade in ons wakker maakt om ons daardoor tot het licht van uw heerlijkheid te leiden. U dank ik, Schepper en Heere, omdat U mij vreugde hebt geschonken in wat door U geschapen is en ik mij vermaakt heb in de werken van Uw handen. … Ik heb aan de mensen die deze uiteenzettingen zullen lezen, de heerlijkheid van Uw werken laten zien, voor zover mijn beperkte geest de oneindige rijkdom daarvan kon bevatten. Als ik mij … tot onbezonnen uitspraken heb laten verleiden, of als ik behagen schepte in mijn eigen roem bij de mensen …, vergeef het mij in Uw mildheid en barmhartigheid.’
Dat is de ware houding van een christen in de wetenschap: vreugde beleven aan het tonen van Gods heerlijkheid in de schepping en bescheidenheid over de eigen resultaten.
Hoe lezen wetenschappers de Bijbel?
De Bijbel geeft ons geen wereldbeeld, maar beschrijft de meeste dingen door de ogen van de waarnemer, de toeschouwer. Dat doen wij in ons alledaags taalgebruik nog steeds: niemand kijkt raar op als we het over de zonsondergang hebben. Dat we tegenwoordig denken dat de aarde in 24 uur om haar as draait, is daarmee niet in tegenspraak: we zien nog steeds hetzelfde. Calvijn zei al dat God geen astronomisch onderwijs geeft en kon daarom accepteren dat Saturnus groter is dan de maan en dat de maan zelf geen licht geeft. Zon en maan zijn voor ons oog aan de hemel even groot, maar de zon is het grote licht – omdat die veel meer licht geeft.
Het zou raar zijn om te veronderstellen dat Gods Woord wetenschappelijke taal spreekt. Als we lezen over ‘alle soorten vogels’, dan moeten we ons afvragen wat daarmee bedoeld wordt. Waar we ‘vogels’ lezen, staat er eigenlijk ‘gevleugelden’, dus horen de vleermuizen erbij. Wij rekenen konijnen en hazen niet onder de herkauwers, de Bijbel doet dat wel. Lange tijd wisten we niet hoe we dat moesten interpreteren, maar deze knagers blijken twee soorten keutels te produceren. De groene zien we nooit want die eten ze gelijk weer op – en in die zin zijn ze dus toch herkauwers – maar niet volgens onze definitie.
Dat de Bijbel geschreven is in de taal van de toeschouwer, maakt hem niet minder waar of betrouwbaar: het is openbaring. Het is echter niet altijd eenvoudig om Bijbelse gegevens te vertalen naar de wetenschap. Als we in Genesis lezen over de zondvloed (duidelijk wereldwijd), dan moeten we de sporen daarvan in de aardlagen terugvinden. Maar hoe vertalen we bijvoorbeeld de ‘kolken der grote waterdiepten’ en de ‘sluizen des hemels’? Welke aardlagen horen wel en welke niet bij de zondvloed? Vanuit de Bijbelse gegevens kunnen we al vertalend proberen een wetenschappelijk zondvloedmodel te maken. Over dat model kun je wetenschappelijk discussiëren en het heeft alle beperkingen die eigen zijn aan de wetenschap. Dit model is in elk geval minder waar dan wat Genesis ons leert: alle zondvloedmodellen zijn feilbaar mensenwerk.
Schepping en / of evolutie?

“In de praktijk zien we helemaal geen opklimming, maar eerder degeneratie: we raken eerder eigenschappen kwijt dan dat we er bij krijgen.”
Moeten we als christenen Genesis letterlijk lezen en dus de evolutietheorie afwijzen? Andere artikelen gaan in op de vragen vanuit de Bijbel, hier wil ik meer ingaan op de beperkingen van de wetenschap. In de natuurwetenschappen werken we met waarnemingen en experimenten. Daarmee proberen we theorieën te ondersteunen, die lang niet altijd als vanzelf uit de waarnemingen volgen. Nogal vaak is de theorie er voordat er ondersteunende waarnemingen of experimenten zijn. Dat gold voor het model van Copernicus (dat de aarde om de zon en om haar as draaide) en ook de relativiteitstheorie van Einstein. Een theorie of model moet zo goed mogelijk de bekende feiten verklaren – tot er een andere theorie komt die dat beter doet. Soms bestaan verschillende theorieën naast elkaar of vullen elkaar aan.
Ten tijde van Darwin waren er al verschillende opvattingen over de veranderlijkheid van de soorten. De ‘fixisten’ dachten dat verandering onmogelijk was en beriepen zich daarbij o.a. op Linnaeus. Deze botanicus dacht er echter aan het eind van zijn leven anders over. Hij dacht dat de Schepper de orden geschapen had en dat door zijn Hand en later door de natuur de verschillende soorten daaruit waren ontstaan. Bekende Duitse biologen waren een vergelijkbare mening toegedaan. De waarnemingen van Darwin wezen ook op die mogelijkheid van variatie op een thema: alle katachtigen zouden makkelijk verwant kunnen zijn. De conclusie van Darwin ging echter veel verder: hij trok die gedachte door naar een hele stamboom van het leven. Fundamentele bezwaren daartegen kwamen in die tijd van diezelfde Duitse biologen: verandering kan, maar alleen binnen een ‘Grundtype’. Deze bezwaren gelden nog steeds en zijn zelfs versterkt: we hebben nog geen goed idee hoe verandering van type mogelijk is.
Het is daarom niet vreemd aan de wetenschap om te opperen dat verschillende levensvormen apart van elkaar zijn ontstaan, geen afstammingsverwantschap kennen. Tegenover ‘monofylie’ (alles is aan elkaar verwant, je kunt een complete stamboom van het leven maken) staat dan ‘polyfylie’ (katten zijn onderling verwant, maar niet met paard en paardenbloem). Daarmee los je niet alle oorsprongsvragen op – maar: kan dat wel?
Degeneratie en het ontstaan van ziektes
In het begin was alles zeer goed, zoals Gen.1:31 ons vertelt. Dat is duidelijk niet zo gebleven: na de zondeval werd alles aan de vergankelijkheid onderworpen (Rom.8:20). Ziektes zijn dus het gevolg van de zondeval. De laatste tijd zien we steeds duidelijker hoe dat biologisch gezien werkt. Zowel in onze darmen als in de bodem ontdekken we steeds meer goede bacteriën – maar een aantal bacteriën zijn ontspoord door mutaties en zijn ziekteverwekkers geworden. Sommige bacteriën op onze huid worden pas parasieten als ze door een wondje ons bloed binnen dringen. Iedereen kent vogels als koereigers die de parasieten uit de vacht van o.a. koeien verwijderen – maar als de koe een wond krijgt, houden ze die als parasieten open. Virussen zouden heel goed ontspoorde specials stukjes spring-DNA van onszelf kunnen zijn: juist dat spring-DNA kan deels verklaren waarom er zoveel variatie binnen een basistype mogelijk is. Veel ziektes hebben een erfelijke component: ze worden (mede) veroorzaakt door een genetisch defect. Dat komt door mutaties, waarvan de meeste trouwens door een speciale reparatiedienst hersteld worden. In de praktijk zien we helemaal geen opklimming, maar eerder degeneratie: we raken eerder eigenschappen kwijt dan dat we er bij krijgen. Over dit thema valt veel meer te zeggen, maar dit lijkt me voldoende om aan te stippen welke kant het moderne biologische onderzoek ons op kan leiden – als we tenminste niet alles vanuit de evolutie-gedachte proberen uit te leggen.

“Als christenen zouden we moeten voorgaan in bescheidenheid, zoals Kepler ons leert. De wetenschap heeft maar beperkte mogelijkheden. Helaas hebben creationisten soms een te grote broek aangetrokken om de onterechte claims van evolutionisten te bestrijden.”
Het fundamentele probleem
Wetenschap is mensenwerk en dus is wetenschappelijke waarheid op z’n best voorlopige waarheid. Daarbij komt het probleem dat we met een veronderstelde evolutie terug in de tijd moeten kijken. Dan zijn herhaalbare experimenten niet mogelijk. Bovendien moeten we ervan uitgaan dat alles in het verleden op dezelfde manier is gegaan als in het heden. Een christen weet zeker dat dat niet zo is, want de schepping is door Gods Woord tot stand gekomen: ‘Hij sprak en het was er’ (Ps.33:9). Het zichtbare is daarbij niet ontstaan uit het waarneembare (zie Hebr.11:3). De bijzondere scheppingsdagen lenen zich dus niet voor gewoon wetenschappelijk onderzoek. We zien alleen de resultaten van dat scheppingswerk – en niet eens compleet omdat er soorten zijn uitgestorven en er een zondvloed is geweest. De precieze impact van de zondvloed is moeilijk te achterhalen: het heeft een ongekende schaalgrootte en is met niets wat we kennen goed te vergelijken. Alle zondvloedmodellen zijn magere pogingen om een en ander in kaart te brengen. We kunnen daarbij deels steunen op wat we kunnen waarnemen na bekende overstromingen. We weten daaruit dat aardlagen van meters dik in enkele uren kunnen worden gevormd en dat de kracht van water groot is, maar de zondvloed was uniek in omvang.
Als christenen zouden we moeten voorgaan in bescheidenheid, zoals Kepler ons leert. De wetenschap heeft maar beperkte mogelijkheden. Helaas hebben creationisten soms een te grote broek aangetrokken om de onterechte claims van evolutionisten te bestrijden. Ook wij zouden moeten leren van onze Heer, die zegt: ‘leert van Mij, want ik ben zachtmoedig en nederig van Hart’ (Mt11:29).
Conclusie
Een christen mag vertrouwen op Gods Woord: God heeft geschapen en dat zelfs in zes dagen gedaan. De wetenschap blijft daarbij per definitie op een afstand staan, want dit eenmalige gebeuren is door haar niet te onderzoeken. Dat de natuurwetenschap soms tot andere conclusies komt dan een bijbellezer, hoeft ons niet te verontrusten. De wetenschap is feilbaar mensenwerk en de Bijbel is niet in wetenschappelijke taal geschreven. Bovendien overschrijdt de wetenschap haar grenzen als ze stellige uitspraken doet over het verleden.