Inhoudsopgave
Een beknopte versie van dit stuk verscheen in 2010 in Ellips onder de titel “PostDarwinisme – Waar de biologie begint eindigt Darwin…”
“In den beginne schiep God…” lezen we in Genesis. Maar wat wordt er nu eigenlijk precies bedoeld? Werd er ècht vanuit het niks geschapen of creëerde God door een Darwinistisch evolutieproces? Als we naar de grondtekst van Genesis terugkeren, lezen we daar “bara” en “asah”. Beide Hebreeuwse woorden betekenen scheppen, maken, vormen. Sommige hedendaagse theologen hebben “bara” aan bovennatuurlijke schepping gekoppeld, terwijl ze “asah” verbinden aan iets maken van reeds bestaand materiaal. Op die manier wordt schepping middels een zeer langdurig evolutieproces mogelijk – dat wil zeggen, de scheppingshistorie vermeld in Genesis zou dan kunnen worden uitgelegd als een NeoDarwinistisch proces. Het probleem is: In Genesis worden beide woorden, “bara” en “asah”, door elkaar en als synoniemen gebruikt.
Genesis maakt duidelijk dat God afzondelijke “schepselen” maakte. Genesis maakt ook duidelijk dat “de aarde [soorten] voortbracht”. Maar hoe moeten we ons dan zulke “schepselen” voorstellen in het licht van wat we weten over de biologie? En kan de aarde soorten voortbrengen? Door evolutie? In dit hoofdstuk wordt betoogd dat schepselen dusdanig werden gecreëerd dat een snelle kolonisatie van de wereld mogelijk was. Ze waren daartoe uitgerust met anticiperende genomen met een enorme genetische flexibiliteit om snel nieuwe “soorten” voort te brengen.
Darwins te simpele eenvoud
Darwins OPUS MAGNUM heet in het Nederlands ‘Over het ontstaan van de soorten door middel van natuurlijke selectie of het behoud van bevoordeelde rassen in de strijd om het leven’.1
Het mooie aan deze lange titel is dat het Darwins hele theorie beknopt, in slechts één pakkende regel, weergeeft. Dat is uitstekend. Het scheermes van Occam dicteert dat een verklaring voor een of ander fenomeen zo eenvoudig mogelijk moet zijn. Hoe minder aannames en eenvoudiger de vooronderstellingen, hoe beter de verklaring. Mensen houden van eenvoud. Darwins evolutiehypothese kan in een heel eenvoudige formule worden gegoten:
E(NS) = CD + M
Deze formule staat voor “EVOLUTIE IS GEMEENSCHAPPELIJKE AFSTAMMING2 PLUS MODIFICATIES DOOR MIDDEL VAN NATUURLIJKE SELECTIE”.3
Deze formule weerspiegelt de eenvoud van het Darwinisme – het evolutieproces waarbij een steeds hogere orde van organisatie en een steeds grotere intelligentie ontstond. De formule ‘verklaart’ alle waarnemingen aan alle levende een uitgestorven organismen. En dat is niet verwonderlijk, want de formulering niet kan worden gefalsifieerd. Hoe kunnen we een hypothese weerleggen die postuleert dat de OVEREENKOMSTEN die we tussen de soorten waarnemen het gevolg zijn van een afstamming van dezelfde gemeenschappelijke voorouder, terwijl de UNIEKE KENMERKEN die we tussen de soorten waarnemen – en in feite het gemeenschappelijke voorouderverhaal zouden ontkrachten – het resultaat zijn van modificaties? Gemeenschappelijke afstamming plus modificaties verklaart zowel de gemeenschappelijke als de unieke structuren van organismen. Er kan daarom geen enkele waarneming bedacht worden, die gemeenschappelijke afstamming plus modificaties zou kunnen weerleggen. Gemeenschappelijke afstamming plus modificaties klopt altijd! Geen wonder dat Mayr kon schrijven dat “…Darwin uiteindelijk altijd correct was en is.” 4
Toetsbaarheid
Sir Carl Popper wordt algemeen beschouwd als de belangrijkste grondlegger van de wetenschapsfilosofie. Een van zijn belangrijkste inzichten was dat hij zich realiseerde dat een wetenschappelijke theorie falsifieerbaar dient te zijn. Dat wil zeggen, een wetenschappelijke theorie mag niet verenigbaar zijn met alle mogelijke waarnemingen. Er moet een waarneming kunnen zijn die de theorie weerlegt. Een theoretisch idee blijft van kracht totdat deze falsificerende WAARNEMING wordt gedaan en daarmee de theorie weerlegd wordt. Dit is Poppers exclusiecriterium. Verder zegt Popper dat het fijn zou zijn wanneer een wetenschappelijke theorie voorspellingen doet – het liefst riskante voorspellingen.5 Een riskante voorspelling vanuit gemeenschappelijke afstamming zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat de genetische code in alle organismen gelijk moet zijn.
De genetisch code
Vijftig jaar geleden ontdekte men dat alle levende organismen over dezelfde genetische code beschikken. 6 Dit werd vanzelfsprekend gevierd als het ultieme bewijs voor Darwins gemeenschappelijke afstamming. De vraag is echter of deze conclusie niet te voorbarig was.
Met de vierlettercode kunnen 64 verschillende combinaties van elk drie letters worden gemaakt. Deze coderen voor de bouwstenen voor de eiwitten, de aminozuren. Omdat er maar twintig verschillende aminozuren in eiwitten voorkomen en er 64 combinaties mogelijk zijn, zijn er 44 combinaties over. Drie daarvan worden gebruikt als stopsignalen die de moleculaire machientjes vertellen wanneer het eiwit klaar is. Maar welke functies zouden de resterende 41 combinaties kunnen vervullen? Het blijkt dat deze combinaties ook gewoon coderen voor één van de twintig aminozuren. Sommige aminozuren worden namelijk door verschillende combinaties gecodeerd. De aminozuren serine, arginine en leucine worden bijvoorbeeld op zes verschillende manieren gecodeerd. Vier codes specificeren vijf andere aminozuren (alanine, glycine, proline, threonine en valine). De overige aminozuren worden door één, twee of drie codes gespecificeerd. Vijf komt niet voor. Waarom is er gekozen voor zo’n onevenredige verdeling? Waarom werd er bijvoorbeeld niet gekozen voor een code waarbinnen alle 20 aminozuren driedubbel werden gespecificeerd plus vier stopsignalen? Dat zou ook gewoon een functie aan alle 64 combinaties gegeven hebben.
Theoretisch gezien zijn er miljarden verdelingen te bedenken die ook zouden kunnen fungeren als een genetische code. Je kunt minimale, marginale, en optimale verdelingen bedenken. Onderzoekers hebben echter vastgesteld dat, als we alle mogelijkheden nader beschouwen en aan een test onderwerpen, de universele code van het leven op aarde er als allerbeste uitkomt om willekeurige genetische veranderingen te compenseren. 7 Dat betekent feitelijk dat de universele genetische code de kampioen is wat betreft het bufferen van mutaties! En dat is opmerkelijk. Dat de genetische code optimaal is, is precies wat men zou voorspellen vanuit het oogmerk van intelligent design. Men zou een team moderne wetenschappers kunnen uitdagen om een genetische code te ontwerpen op basis van alle kennis die momenteel beschikbaar is op het gebied van de moleculaire biologie, biochemie en fysiologie. Dan zouden ze na jaren van denken, ontwerpen, toetsen en testen met precies dezelfde code voor de dag komen als die we nu bij alle organismen in gebruik zien. Is dat niet iets om over na te denken? Mijns inziens kunnen we deze waarneming opvatten als een zeer duidelijke indicatie voor INTELLIGENT DESIGN. Het is een BIOTIC MESSAGE die we mogen opvatten als een Godsbewijs. 8 Hoe dieper men in de levende cel duikt, hoe onbegrijpelijker de complexiteit wordt. De elegante, lineaire eenvoud van Darwins 19e eeuwse biologie heeft inmiddels plaats gemaakt voor geïntegreerde, holistische en samenwerkende systemen. Michael Behe toonde in het verleden al aan dat zulke systemen vaak worden gekenmerkt door IRREDUCIBLE COMPLEXITY (IC), een bijzondere eigenschap van holistische systemen. Kortgezegd betekent IC dat een biologisch systeem alleen functioneert als alle onderdelen aanwezig zijn en functioneren. Ontbreekt er een onderdeel, dan heeft de biologische structuur als geheel geen functie. Behe beargumenteerde dat IC niet door natuurlijke selectie kan ontstaan. 9 Belangrijker nog dan IC is de waarneming van REDUNDANTIE. Redundantie kunnen we definiëren als de situatie waarbij het verlies van unieke biologische informatie SELECTIENEUTRAAL is. Redundantie is een fenomeen dat ontdekt werd in KNOCK OUT-modellen.10 Een KNOCK OUT is een dier (of plant) waaruit een bepaald stuk genetische informatie wordt verwijderd. Aan de hand van het resulterende fenotype en de gebreken van het organisme kan de onderzoeker vervolgens bepalen welke functie de verwijderde informatie heeft. Men heeft duizenden van zulke KNOCK OUTS gemaakt. De grote verrassing was echter dat een groot deel geen gebrekkig fenotype toonde. De logische vraag was hoe er selectieneutrale genen konden bestaan. Hoe kon het dat organismen gewoon genen konden verliezen zonder gevolgen voor de FITNESS van dat organisme? En, even belangrijk: hoe zouden zulke genen ooit ontstaan kunnen zijn als de betreffende organismen geen selectief voordeel hadden op organismen die de genen niet hadden? In de loop van de tijd bleek, in tegenstelling tot wat men zou verwachten, dat redundante genen niet zijn geassocieerd met genetische duplicaties. 11 We moeten gaan inzien dat het leven gebaseerd is op HIËRARCHISCHE NETWERKEN met vele knooppunten en vele connecties waarin individuele knooppunten in de netwerken niet van essentieel belang zijn om het biologische systeem als geheel goed te laten functioneren.12 Immers, in een netwerk is een verbinding van A naar B op vele manieren te verwezenlijken. Het grote probleem in deze nieuwe ontdekking voor Darwinisten is echter dat als de individuele knooppunten in principe overbodig zijn, natuurlijke selectie er ook geen invloed op kan uitoefenen.13 En als natuurlijke selectie geen invloed op de genetische elementen heeft, dan is het ook onmogelijk hun ontstaan te verklaren aan de hand van natuurlijke selectie. De manier waarop het leven fungeert als een hierarchisch netwerk, is daarentegen een sterk argument voor intelligent design. Redundante knooppunten in netwerken vormen een soort ontworpen back-up systeem, waardoor levende organismen robuuste entiteiten worden, die tegen een stootje kunnen.Redundantie
“We moeten gaan inzien dat het leven gebaseerd is op HIËRARCHISCHE NETWERKEN met vele knooppunten en vele connecties waarin individuele knooppunten in de netwerken niet van essentieel belang zijn om het biologische systeem als geheel goed te laten functioneren.”
De HIËRARCHISCHE NETWERKEN van de biologie zijn te vergelijken met het INTERNET. Elk moment van de dag raken ROUTERS inactief. Hierdoor zijn kleine delen van het net tijdelijk niet operatief, maar het internet als geheel lijdt nooit onder zulke storingen. Door de netwerken die in onze cellen actief zijn, merken wij zelden de gevolgen van de fouten die zich in onze cellen voordoen. Foutjes in netwerken worden makkelijk gebufferd. Hierdoor leveren mutaties vrijwel nooit direct een probleem op.14
De levenloze levensboom
In Darwins boek uit 1859 staat slechts één afbeelding. Het is een vertakkend systeem dat de complexiteit van de biodiversiteit reduceert tot een simpele stamboom. Eenvoudig en elegant. Precies wat de wetenschap nodig heeft. Elegantie en eenvoud dragen echter het gevaar in zich dat ‘lelijke feiten’ worden genegeerd. Een elegant en eenvoudig theoretisch concept wordt dan ingeruild voor empirisch verkregen inzichten. De nieuwe biologie vindt namelijk vaak heel andere stambomen dan we op basis van conventionele darwinistische kennis zouden verwachten. Google vindt meer dan 60.000 treffers na het invoeren van de Engelse termen COMPARATIVE GENOMICS en UNEXPECTED. De meeste ervan zijn wetenschappelijke publicaties, die tonen dat de verwachte stambomen niet door de waarnemingen aan het genoom worden ondersteund. We zijn op het punt aangeland waar de boom artificieel overeind wordt gehouden door ad hoc postulaten. Overal zien we de term HORIZONTAL GENE TRANSFER verschijnen, maar ook HOMOPLASIE (‘convergente evolutie’) en HARMONISATIE (hypothetische duplicaties en deleties van genetische informatie) zijn modewoorden aan het worden. Darwins levensboom is blijkbaar te mooi om niet waar te zijn en blijft ongeacht de waarnemingen als paradigma gehandhaafd.
Evodevo

“In Darwins boek uit 1859 staat slechts één afbeelding. Het is een vertakkend systeem dat de complexiteit van de biodiversiteit reduceert tot een simpele stamboom.”
EVODEVO is de afkorting voor EVOLUTONARY AND DEVELOPMENTAL BIOLOGY en wordt gezien als de oplossing voor het falende Darwinisme. Binnen EVODEVO is men het er over eens dat Darwin weliswaar aanpassingen door natuurlijke selectie kan verklaren, maar niet het onstaan van nieuwe bouwplannen, morfologische organisatie en innovaties. EVODEVO-onderzoekers hanteren daarmee in principe exact dezelfde argumenten als St George Jackson Mivart 140 jaar geleden tegen Darwins ideeën te berde bracht.15 En het zijn dezelfde argumenten die creationistische onderzoekers altijd hebben onderstreept. EVODEVO moet nu de onverklaarde waarnemingen gaan verklaren vanuit de ontogenetica, dat wil zeggen, vanuit de ontwikkelingsbiologie. Blijkbaar schoten Darwins verklaringen altijd al tekort, en is er wel degelijk een nieuwe biologische discipline voor nodig om het gat te vullen. Binnen het kader van de EVODEVO worden innovaties en nieuwe morfologische organisaties met name gedreven door een herstrukturering van reeds aanwezige genetische informatie. Fenotypische- en (epi)genetische PLASTICITEIT, ASSIMILATIE en EVOLUEERBAARHEID zijn termen, die we vaak tegenkomen als we de literatuur op het gebied van EVODEVO bestuderen. Deze termen duiden erop dat er binnen de genomen van organismen veel meer aan de hand is dan Darwinisten vermoedden. Variatie wordt niet slechts veroorzaakt door een accumulatie van foutjes (‘mutaties’), maar eerder met modules die op eenvoudige wijze genetische modificaties bewerkstelligen en nieuwe fenotypes kunnen genereren in het nageslacht.
Variatie-inducerende genetische elementen
Hoe kan het toch dat waargenomen ‘evolutie’ zo enorm snel verloopt? Denk eens aan de Cychliden in de grote binnenmeren van Afrika. Honderden soorten vormden in weinige millenia. 16 Of aan de Anolis hagedissen. Zij pasten hun fenotype aan in slechts een paar generaties. 17 Nieuwe fenotypes kunnen blijkbaar enorm snel ontstaan. Fenotypen veranderen blijkbaar enorm snel en er zijn geen miljoenen jaren voor nodig, zoals de Darwinisten aannemen. Het destructieve karakter van de meeste willekeurige, doelloze genetische veranderingen,18 maakt het aannemelijk dat waargenomen evolutie het gevolg is van ‘iets’ dat reeds in de genomen van organismen aanwezig is. Wat dat ‘iets’ kan zijn is bij iedere evolutionist bekend, maar wordt niet als dusdanig herkend – of misschien niet als dusdanig erkend – vanwege het heersende naturalistisch-biologische paradigma waarvan Darwin de grondlegger is.

De genomen van alle onderzochte organismen bezitten namelijk een enorme hoeveelheid DNA-sequenties, waarvan de functie niet direct duidelijk is. Net als redundante genetische elementen lijken ze geen duidelijk meetbare biologische functie te hebben. Het is niet voor niets dat een groot deel van het genoom werd—en nog steeds wordt—gezien als JUNK-DNA, egoïstische DNA sequenties die er voornamelijk op uit zijn zichzelf te dupliceren. Inderdaad, het genoom blijkt vol te zitten met zulke sequenties en ze lijken qua gedrag en genetische samenstelling nog het meest op RNA-virussen. De mainstream (Darwinistische) opinie was daarom steeds dat deze genetische elementen overblijfselen zijn van oeroude invasies van RNA virussen.19 Toch worden deze elementen in toenemende mate verantwoordelijk geacht voor de complexiteit die we aantreffen in de genomen van organismen.20 De eigenschappen van deze genetische elementen, ze dupliceren en transloceren, maken mogelijk dat ze steeds kopieën van zichzelf achterlaten in het genoom. Omdat ze vaak codes bezitten voor het aan en uitzetten van genetische programma’s, kunnen ze op eenvoudige wijze de output van genetische programma’s moduleren. Een veranderde output van een genetisch programma is niets anders dan… variatie! JUNK-DNA blijkt voornamelijk te bestaan uit repeterende DNA sequenties en uit gedegenereerde overblijfselen daarvan. In het verleden heb ik deze genetische elementen aangeduid als VARIATIE-INDUCERENDE GENETISCHE ELEMENTEN (VIGEs) maar tegenwoordig spreekt men van Transposable & Transposed elements (TE’s). Ze worden steeds minder gezien als JUNK-DNA, omdat er steeds meer functies worden gevonden voor deze genetische elementen (review: The myth of Junk DNA; J. Wells). Aanwezig in de geslachtscellen kunnen TEs overerfbare variatie bewerkstelligen, als een soort transposons, zoals Barbara McClintock die voor het eerst in planten beschreef. TE’s (of: VIGE’s) mogen daarom best worden opgevat als genetische elementen die ervoor zorgen dat organismen zich snel kunnen aanpassen aan veranderingen.
Er is in elk geval één heel sterk argument dat deze visie ondersteunt: de RNA-virus paradox. De paradox is dat de gemeenschappelijke voorouder van alle RNA-virussen van een veel recentere datum is dan de gastheren waarin RNA virusen en hun overblijfselen—‘endogene retrovirussen’ genoemd— voorkomen.21 Om deze paradox op te lossen, moeten we afstand doen van het idee dat ‘endogene retrovirussen’ de overblijfselen zouden zijn van prehistorische invasies van RNA-virussen. Het is precies andersom: RNA virussen ontstaan juist in één of enkele stappen uit VIGEs (zie figuur 1). Het induceren van variatie in het nageslacht is, net als oogkleur of snavelvorm, een genetische eigenschap van een organisme. Darwin wilde vanuit deze genetische eigenschap, waarvan hijzelf niet het geringste vermoeden had, alle andere genetische eigenschappen van een organisme verklaren. Maar dat mag natuurlijk helemaal niet, tenzij je evolutie als een geplande, vooropgezette daad beschouwt, als een vooraf bepaald proces dat in het genoom van een microorganisme werd geplant en dat zich daarna ONTVOUWDE en uitwaaierde in alle mogelijke richtingen.22 Mechanismen die biologische variatie induceren representeren geen Darwinistische evolutie, maar getuigen van een zeer intelligent ontwerp. “Schepselen” werden dus niet gecreëerd als onveranderlijke, genetisch vaststaande wezens, zoals ze aanwezig waren in het scala universum van Aristoteles. Het belangrijkste kenmerk van deze antieke filosofie, die tot in de 19e eeuw werd aangehangen, was een continuüm van creaturen die allemaal hun eigen plaats innamen en waarbinnen geen ruimte bestond voor verandering. Veehouders en tuinders weten echter al eeuwen dat de organismen waarmee zij werken geen onveranderlijke creaties zijn.
Baranomen
Een baranoom is een moleculair-biologisch dataprocessing- en informatieopslagsysteem, vergelijkbaar met een computer. Baranomen zijn uitgerust met drie soorten biologische informatie, die gecodeerd worden door drie klassen DNA-elementen. Ten eerste vinden we essentiële biologische informatie gecodeerd door essentiële DNA-elementen. Als essentiële DNA-elementen muteren waarbij de gespecificeerde functie verstoord wordt of geheel verloren gaat, dan heeft dat meteen ernstige nadelige gevolgen voor het reproductieve vermogen van het organisme. In het ergste geval zijn mutaties in essentiële informatie niet verenigbaar met het leven en deze gemuteerde baranomen zullen geen deel uitmaken van de biologische informatie, die we in de volgende generatie aantreffen. Op de keper beschouwd kan essentiële biologische informatie niet evolueren en het kan derhalve ook niet ontstaan zijn door een evolutionair proces. Ten tweede vinden we niet-essentiële biologische informatie. Dit zijn genetische elementen die geen lethale fenotypes veroorzaken wanneer ze door mutaties veranderen of geïnactiveerd raken. Integendeel. Mutaties in niet-essentiële genetische elementen dragen juist bij aan de variatie binnen baranomen en hebben hun weerslag op de fenotypes van individuen. Veelal handelt het zich hierbij om genen die morfogenetische en morfometrische programma’s aansturen en daarmee de uiterlijke kenmerken van het organisme bepalen. De door Gregor Mendel waargenomen variatie blijkt voornamelijk het gevolg van niet-essentiële en redundante biologische informatie waarin mutaties mogen accumuleren.
De derde katagorie biologische informatie die we in baranomen aantreffen, bestaat uit redundante genetische elementen. Eigenlijk betreft het hier een speciale klasse van niet-essentiële genen, omdat ze niet een direct waarneembaar effect hebben op het reproductieve succes van het organisme. Dat een heel groot deel van de moderne genomen bestaat uit redundante genetische elementen werd pas de laatste decennia duidelijk. De knockout-zonder-fenotype werd een algemeen fenomeen en toonde dat het grootste deel van de eiwitcoderende genen niet een direct aantoonbare functie vervulden. Genetische redundantie is een intrinsieke eigenschap van baranomen en het is de basis van waaruit we twee belangrijke eigenschappen van levende systemen kunnen begrijpen die in voorgaande hoofdstukken aan de orde kwamen: robuustheid en variatie. Baranomen zitten dus volgestopt met verschillende soorten genetische elementen – sommige essentieel, andere niet. En de omgeving waarin het “schepsel” terecht komt, dicteert welk deel van het baranoom wordt gehandhaafd en hoe het zich in de loop van de tijd zal ontwikkelen. Een belangrijk onderdeel van het baranoom bestaat uit genetische elementen die adaptieve veranderingen mogelijk maken, omdat ze genetische variatie faciliteren. Met andere woorden: Het induceren van variatie in het nageslacht is een eigenschap van baranomen!
De oorsprong der soorten

Uitgestorven complexe organismen, zoals bijvoorbeeld trilobieten, verschenen niet gradueel, zoals we zouden mogen verwachten vanuit Darwins theorie, maar ze verschijnen juist volledig gevormd en met een ingebouwde flexibiliteit tot variatie. Een gedetailleerde analyse van het fossielenverslag toonde dat de eerste trilobieten uitermate flexibel waren, terwijl latere soorten die flexibiliteit niet meer hadden.23 De vroegste genomen herbergden derhalve meer variatie dan de latere. Blijkbaar waren de oorspronkelijke trilobieten uitgerust met mechanismen om snel te divergeren, zodat hun nakomelingen alle mogelijke niches konden bezetten. Nadat ze in snel tempo waren gedivergeerd gebeurde er niet veel meer op het gebied van de ‘trilobietenevolutie’ – behalve dan dat ze vrij abrupt uitstierven. Deze flexibiliteit van de eerste trilobieten kan worden verklaard als het differentiëren van een pluripotent, multifunctioneel trilobietenbaranoom, dat vooraf geladen werd met een overvloed aan biologische informatie en variatie-inducerende genetische elementen (VIGEs). Als we ervan uitgaan dat het verlies van redundante biologische informatie niet kan worden gestopt en de activatie en transpositie van VIGEs oorspronkelijk gereguleerde processen waren, dan is het uitwaaieren van een baranoom niet meer tegen te houden. Vanuit het oergenoom van trilobieten mogen we een heel snelle adaptieve radiatie verwachten, die we in het fossielenverslag als variatie – en mogelijk daaraan gekoppeld – speciatie waarnemen. Het ongedifferentiëerde baranoom verklaart waarom trilobieten een extreem grote variabiliteit vertoonden tijdens het hoogtepunt van het Cambrium en daarna niet meer. Het bevatte namelijk nog biologische informatie, die noodzakelijk is voor het genereren van variatie in het nageslacht. De omgeving waarin dit nageslacht terechtkwam bepaalde welke informatie werd geconserveerd. Toen de baranomen begonnen te versnipperen en hun redundante biologische informatie begonnen te verliezen, begonnen ze eveneens te differentiëren en soorten te vormen. De oorsprong der soorten is derhalve vanuit pluripotente oergenomen. In het fossielenverslag zien we dat terug als de Cambrische explosie, een soort biologische Big-Bang, waar we geconfronteerd worden met bijna vijftig volstrekt unieke biologische ontwerpen. Deze unieke bouwplannen zijn in principe de falsifiërende waarneming voor Darwin’s graduele ontwikkeling, omdat het enorm veel tijd kost om zulke grote verschillen te selecteren. Je verwacht ze dus niet in het Cambrium, in de eerste fossielhoudende lagen, maar pas na heel lange tijd. De waarnemingen aan het fossielenverslag laten zich eenvoudig verklaren door adaptieve radiatie van pluripotente genomen (baranomen).
Je kunt je natuurlijk afvragen hoeveel oergenomen er oorspronkelijk bestonden en welke organismen van één baranoom afstammen. Darwin dacht dat er wellicht één of misschien enkele heel simpele oerorganismen hadden geleefd, waaruit alle andere organismen zich hadden ontwikkeld. Net als alle andere organismen waren oerorganismen reproducerende biologische systemen, die voor al hun functies en acties waren aangewezen op biologische informatie – genetische programma’s. Voor bacteriën had Darwin misschien gelijk en bestonden er ooit één of enkele oertypen met een gigantisch groot baranoom, dat daarna langzaam verviel tot kleinere stukjes die de capaciteit behielden om te blijven reproduceren. Het blijkt heel moeilijk om eenduidige moleculair-genetische stambomen van bacteriën op te zetten, mede vanwege het feit dat bacteriën in staat zijn DNA met elkaar uit te wisselen en in hun genoom te integreren. Daardoor lijkt het vaak net alsof alle bacteriën aan elkaar verwant zijn. Dit heeft er toe geleid dat steeds meer microbiologen het soortenconcept hebben verlaten en er toe over zijn gegaan de bacteriën te beschouwen als een groot, in elkaar overlopend continuüm van genetische informatie. Eén of enkele oerbacteriën dus. Bij de hogere organismen is dat echter anders. Bij dieren zien we bijvoorbeeld heel duidelijk afgebakende groepen met verschillende bouwplannen, die vrijwel allemaal te herleiden zijn op de bouwplannen die we zagen verschijnen in de biologische big bang. In de genetica wordt deze big bang weerspiegeld in een geneste hiërarchie, waarbij we ook steeds weer groepen binnen groepen aantreffen. Tussen de groepen zien we steeds strikte afscheidingen, die niet overschreden kunnen worden, omdat er een onneembare informatiestap moet worden overbrugd. Met andere woorden, als je van de ene groep naar de andere groep wilt overgaan, dan gaat dat gepaard met een winst of verlies van biologische informatie. Mochten er kruisingen plaats hebben tussen organismen van verschillende groepen – en dat gebeurt soms – dan leidt dit niet tot (vruchtbare) nakomelingen. Dit verzekert het voortbestaan van de individuele groepen, waarbinnen variatie mogelijk wordt gemaakt door VIGE mechanismen.
Het induceren van variatie in het nageslacht is een eigenschap van baranomen. Het wordt voornamelijk veroorzaakt door positie effecten van reeds in het genoom aanwezige DNA-elementen, die met hun aanwezigheid in de nabijheid van genetische programma’s de output van die programma’s beïnvloeden. Het verschil in genetische output nemen we waar als variatie. Er bestaan echter ook DNA-elementen die grote strukturele veranderingen kunnen veroorzaken. Repeterende sequenties die op verschillende chromosomen liggen, kunnen namelijk recombinaties vergemakkelijken waarbij complete chromosomen aan elkaar worden geplakt of delen van verschillende chromosomen worden uitgewisseld. Als dit maar vaak genoeg plaatsvindt, ontstaat er als vanzelf een reproductieve barrière: er vormen zich verschillende soorten die geen nakomelingen meer met elkaar kunnen krijgen. Er vindt dan speciatie plaats, zoals evolutiebiologen dat zo mooi zeggen, en er worden nieuwe species gevormd. Vanuit het standpunt van het baranoom is speciatie prima te verklaren, maar om het te begrijpen moeten we eerste een aantal moleculaire details bekijken van seksuele reproductie. Seksueel reproducerende organismen hebben altijd een even aantal chromosomen, omdat ze van beide ouders één volledige set chromomen verkregen. In alle cellen treffen we chromosomen dus aan als homologe paren. De mens heeft bijvoorbeeld 46 chromosomen, die er onder de microscoop uitzien als 22 identieke paren plus een X en een Y-chromosoom. De schikking van het genetische materiaal is zo, dat homologe chromosomen elkaar op eenvoudige wijze vinden en met elkaar paren vormen. Deze paarvoming is noodzakelijk voor het produceren van voorplantingscellen tijdens de reductiedeling, waarbij het aantal chromosomen wordt gehalveerd. Als er verschillen gaan optreden in het aantal chromosomen – en dit gebeurt regelmatig – dan wordt paarvorming bemoeilijkt en een evenredige verdeling van de chromosomen over de voortplantingcellen kan uitblijven. Dit is vaak een oorzaak voor onvruchtbaarheid. Onvruchtbaarheid is een ander woord voor intrinsieke reproductieve isolatie en dit is Ernst Mayrs criterium voor speciatie. Dus als de chromosomen niet meer goed met elkaar kunnen paren, dan is dat een eerste stap in de richting van een reproductieve barriëre. De aanwezigheid van repeterende DNA-sequenties, hun locatie en oriëntatie in het genoom en de chromosomale herschikkingen die ze induceerden verklaren vaak waarom organismen niet met elkaar nakomelingen kunnen produceren. Deze redundante genetische elementen maken een snelle adaptieve radiatie vanuit baranomen mogelijk zonder de gebruikelijke langdurige geografische isolatie en zonder natuurlijke selectie. Met andere woorden, speciatie zonder Darwin.

Als de chromosomale configuratie de reproductieve barriëre bepaalt, dan moet het mogelijk zijn om van twee soorten, die normaal gesproken geen nakomelingen met elkaar kunnen krijgen, weer één reproducerende soort te maken door deze configuratie aan te passen. Met andere woorden, om speciatie terug te draaien hoeven we alleen de chromosomen van twee soorten zo te manipuleren, dat ze weer met elkaar kunnen paren en levensvatbare nakomelingen opleveren. Dit klinkt als een niet te testen hypothese, ware het niet dat dit soort experimenten reeds met goed gevolg zijn uitgevoerd. De genomen van twee soorten gist, Saccharomyces mikatae en Saccharomyces cerevisiae, verschillen slecht door één of twee translocaties, waardoor ze geen vruchtbare nakomelingen kunnen voortbrengen. In het laboratorium kun je het genoom van Saccharomyces cerevisiae echter op zo’n manier knippen en plakken, dat het er net zo uit ziet als het genoom van Saccharomyces mikatae. De verschillenden soorten gisten konden daarna wel vruchtbare nakomelingen voortbrengen.24 De nieuwe biologie toont aldus dat de zes soorten Saccharomyces gisten alle eigenlijk gewoon klassificeren als soorten afkomstig van één baranoom en dat het karyotype bepalend is voor een vruchtbaar nageslacht. Het blijkt dat het karyotype niet alleen bij gisten reproductieve barriëres kan opwerpen, maar dat het veel vaker verantwoordelijk is voor de vorming van nieuwe soorten die daarmee gepaard gaat. In Azië vinden we acht soorten herten van het genus Muntiacus die een groot gebied bewonen met zeer uiteenlopende habitats. We treffen ze aan in het hooggebergte van de Himalaya, in the wouden van de laaglanden van Laos, Vietnam en China, alsmede op verschillende eilanden van de Indonesische Archipel. Een analyse van hun karyotypen toont grote verschillen: het aantal chromosomen loopt uiteen van 3 paar tot 23 paar.25 De verschillende soorten muntjakherten blijken uitstekend met elkaar te kunnen paren, maar de nakomelingen van zulke kruisingen blijken onvruchtbare hybriden. De steriliteit is louter en alleen het gevolg van het onvermogen van de chromosomen om paren te vormen tijdens de reduktiedeling, zodat hybriden onmogelijk levensvatbare gelachtscellen kunnen genereren. Het oorspronkelijke Muntiacus baranoom waaierde in alle richtingen uit, omdat het zelf voortdurend variatie genereerde. Niet alle soorten die er uit voort kwamen bleven bestaan en sommige zijn wellicht uitgestorven.
Door het baranoom snappen we de evolutie en geografische verspreiding van nauw verwante soorten. Ze stammen af van dezelfde baranomen. En de biologie toont ons dat er geen miljoenen jaren nodig zijn om nieuwe variëteiten en soorten te vormen! God schiep schepselen uitgerust met baranomen. En de aarde bracht de “soorten” voort!
Implicaties
Voetnoten
- Oorspronkelijke Engelse uitgave: Darwin, C. The Origin of Species by means of Natural Selection or The Preservation of Favoured Races in the Struggle for Life. First published by John Murray, London, 1859.
- CD staat voor Common Descent = Gemeenschappelijke Afstamming
- Met evolutie wordt bedoeld het hypothetische, naturalistische proces waarbij mensen uit microben ontstonden.
- The evolution of Ernst Mayr: An interview with Ernst Mayr. Sci Am 2004, July 6.
URL = http://www.sciam.com/article.cfm?articleID=0004D8E1-178C-10EB-978C83414B7F012C
URL = http://plato.stanford.edu/archive/win2002/entries/popper/
URL = http://www.sciam.com/article.cfm?articleID=0004D8E1-178C-10EB-978C83414B7F012C