Is moraliteit geëvolueerd?

by | nov 9, 2021 | Evolutie, Filosofie, Vraag-en-antwoord

Veel atheïsten geloven dat moraliteit door een evolutionair proces tot stand is gekomen. Eerder hebben we dit standpunt onderzocht en foutief verklaard, maar dankzij een vraag van Gregory C. uit de V.S. werden we aangezet tot het verder analyseren van de bewering. Hij vraagt ons ook te reageren op de gedurfde uitspraak van een professor over het concept van ‘geloof’. Gregory’s bericht is hieronder weergegeven, gevolgd door een reactie van Keaton Halley.

Hallo,

Onlangs was mijn vriend bij een professor die beweerde dat moraliteit werd gevormd door “trial and error” gedurende miljoenen jaren. De samenleving zou zich gedurende de tijd van kwaad hebben afgewend omdat het “beter werkte” voor de samenleving, en dat is te danken aan evolutie. Hij citeerde de werken van Jerry Coyne en Colin Wright als “goede” bronnen voor dat onderwerp.

Verder beweerde de professor dat geloof blind is en wetenschappelijk inzicht of bewijs mist, dus wijst het op laag intellect. Er zou gebrek zijn aan empirisch bewijs.

Hoe kan men het best reageren op zulke beschuldigingen?

Bedankt voor uw bediening.

Hoi Gregory,

Coyne en Wright zijn extreem verward in hun denken over moraliteit. Beiden hebben ontkend dat moraliteit objectief is, en toch hebben ze ook beweringen (sterke morele uitspraken) gedaan over goed en kwaad alsof ze objectief bestaan. Zo spreken deze mannen zichzelf tegen en blijkt dat ze weinig begrijpen van dit onderwerp. Waarschijnlijk heeft deze professor dus dezelfde blinde vlek.

Wanneer je atheïsten vraagt hoe ze een basis kunnen leggen voor moraliteit zonder God, is het belangrijk om duidelijk te zijn over de precieze vraag, zodat het gesprek niet op een zijspoor belandt. Het helpt om deze discussie te verdelen in twee vragen:

A. Zijn er objectieve morele feiten?

Met objectief bedoel ik dat iets goed of fout is ongeacht iemands mening of voorkeur. Als er morele feiten zijn, is er een standaard voor goed en fout die hoger is dan enig menselijk individu of enige menselijke samenleving. Voorbeeld: de terroristische aanslag van 11 september in de V.S. was objectief slecht, wat wil zeggen dat het slecht was ondanks dat de uitvoerende terroristen geloofden dat hun daden goed waren.

Verder zouden deze daden nog steeds slecht zijn als de terroristen de wereld hadden overgenomen en de wereld hadden bekeerd of iedereen geëlimineerd die het er niet mee eens was, zodat de hele wereld zou geloven dat de aanslag moreel goed was. De hele wereld zou het simpelweg mis hebben, omdat het objectief slecht is om mensen te vermoorden, en dit waren moordzuchtige daden.

Objectieve moraliteit is het tegenovergestelde van subjectieve moraliteit, waarbij goed en kwaad worden bepaald door mensen. Subjectieve moraliteit is onderworpen aan voorkeuren, dus eigenlijk is het helemaal geen vorm van echte moraliteit. Het is een ontkenning van echte moraliteit, een ontkenning dat er een ultieme standaard is boven enig menselijk gerechtshof.

Er zijn goede redenen om te denken dat er morele feiten zijn, omdat mensen geneigd zijn om dingen met morele termen te omschrijven. Onze intuïtie dat het één goed en het ander slecht is, is zo sterk, dat er een zeer sterk argument voor nodig zou zijn om het te overwinnen. Maar zulke argumenten zijn er niet. Als we denken aan slechte daden als terrorisme, verkrachting, diefstal, moord, misbruik, onderdrukking etc., borrelt ons rechtvaardigheidsgevoel in ons op.

Het zou best radicaal zijn om onze hele discussie over goed en fout als een grote illusie te zien – om te beweren dat er echt niet zoiets als goed of fout is. Bovendien, terwijl sommige atheïsten dit standpunt zullen aanhangen, geloof ik niet dat ook maar iemand consequent moraliteit kan relativeren. Ze zullen regelmatig morele oordelen vellen alsof goed en fout echt bestaan, in plaats van slechts hun persoonlijke, niet-autoritaire voorkeuren uiten.

Vooral als het gaat om daden waarbij een persoon zijn eigen leven opoffert voor een ander, komt moreel relativisme in de problemen. Je kunt niet zeggen dat een dergelijke daad objectief prijzenswaardig is, noch dat het pragmatisch eigenbelang is. Vanuit het relativisme is het opgeven van je leven voor een ander het domste dat je kunt doen, niet een objectief nobele daad.

Toch neigt onze morele intuïtie er sterk naar om zo’n daad te respecteren. Dit soort zelfopoffering is moreel goed, wat laat zien dat relativisme niet klopt. Meer problemen met het ontkennen van moreel objectivisme zijn uiteengezet in ‘Answering a moral relativist’. We hebben dus een vaste basis om te geloven dat objectieve morele feiten bestaan.

B. Is Gods aard de basis voor deze morele feiten?

Als morele feiten bestaan zoals hierboven omschreven, moeten ze van een hogere autoriteit dan mensen komen. Maar waarom zouden we onder enige vorm van transcendente autoriteit staan, anders dan wanneer we gemaakt zijn door God, wiens onveranderlijke perfecte aard de standaard is voor goedheid? Atheïsten hebben wel degelijk moeite om te verklaren hoe er goed en kwaad kan zijn zonder God, en vele geven openlijk toe dat moraliteit relativistisch moet worden in een atheïstische wereld.

Objectieve moraliteit leidt er ook toe dat er een manier is waarop dingen ‘verondersteld worden’ te zijn. Mensen hebben de taak het goede te doen en niet het slechte. Maar hoe kan er een manier zijn waarop dingen ‘verondersteld worden’ te zijn zonder een Verondersteller? Volgens het atheïsme is deze wereld er gewoon; het was niet voorgenomen. Het was niet ingesteld om aan enige standaard te voldoen. Maar volgens het Christelijke wereldbeeld komen onze morele verplichtingen voort uit wat God van ons verwacht, hetgeen uiteindelijk terugleidt naar Zijn karakter. Dus God is het fundament voor morele feiten, en het is moeilijk iets anders te bedenken dat een adequaat fundament zou kunnen zijn.

Zoals je misschien ziet, dienen mijn reacties op bovengenoemde vragen als stellingen in een moreel argument voor Gods bestaan, en wel als volgt.

  1. Bepaalde objectieve morele feiten bestaan.
  2. Als bepaalde objectieve feiten bestaan, bestaat God.
  3. Zodoende bestaat God.

Als je de twee stellingen kunt bewijzen, volgt onvermijdelijk de conclusie. Om de conclusie te ontwijken zouden atheïsten minstens één van de stellingen moeten betwisten.

Met dat alles in acht genomen, merk op dat in je beschrijving van de verklaring van de professor, het niet duidelijk is wat hij bedoelt met moraliteit, en dus is niet zeker welke van de twee bovenstaande stellingen hij zou ontkennen.

Laten we eerst aannemen dat hij gelooft in objectieve moraliteit (bevestiging van stelling 1), maar dat hij denkt dat een soort blind sociaal-biologisch evolutionair proces dit kan verklaren, zonder God (ontkenning van stelling 2). Als dit zijn standpunt is, hoe zouden natuurlijke processen dan ooit enige transcendente verplichting kunnen vormen?

Het idee dat iets wat objectief ‘moet’ slechts zou voortkomen uit iets wat fysiek ‘is’, noemen we naturalistisch bedrog. Wat voor biologische en sociale druk ook maar zou ontstaan, het mag duidelijk zijn dat het geen autoritaire standaard kan bewerkstelligen dat boven mensen staat, waaraan we verplicht zijn ons te houden.

Ongeacht hoe veel miljoenen jaren van trial and error, of hoe goed dingen pragmatisch ‘werken’, het zou een vergissing zijn om te beweren dat “dingen op een bepaalde manier zijn, en daarom zo moeten zijn”. Objectief goed en fout kunnen niet op naturalistische wijze ontstaan.

Subjectieve moraliteit

Een evolutionaire benadering zou eventueel een verklaring kunnen bieden voor onze aanleg of neigingen om ons op een bepaalde manier te gedragen, maar het is heel wat anders om te zeggen dat het het bestaan van objectief moreel goed en slecht verklaart, of enige vorm van werkelijke morele verplichting.

Vele atheïsten hebben dit toegegeven. Hun verklaring is dat we geen werkelijke morele plicht hebben om te gehoorzamen aan onze ingebakken drang of sociale druk. Het is slechts drang en druk zonder werkelijke morele autoriteit, dus evolutie kan ons geen objectieve moraliteit bieden.

Ik beschouw het echter als veel aannemelijker dat de professor het idee van objectieve moraliteit afwijst (ontkenning van stelling 1). Als dat zo is, probeert hij eigenlijk niet te verklaren hoe echte morele feiten zijn “gevormd”. Hij probeert te verklaren waarom we ons gedragen alsof er morele feiten zijn terwijl die er in werkelijkheid niet zijn. Hij geeft een verklaring voor subjectieve moraliteit, waarbij er geen hogere standaard voor goed en slecht is boven sociaal-biologische druk, hetgeen geen werkelijke en bindende autoriteit heeft.

Vanuit dit oogpunt is moraliteit niet meer dan subjectieve, onwerkelijke moraliteit. Het probleem is echter dat er overduidelijk objectieve morele feiten zijn en dat we morele verplichtingen hebben jegens een standaard boven ons. Zie nogmaals mijn “Response to a moral relativist” voor enkele redenen waarom moreel subjectivisme faalt in het adequaat verklaren van morele kennis.

Ik kan bijna garanderen dat deze professor zijn eigen morele overtuigingen niet beschouwt alsof ze slechts pragmatische manieren zijn om in de samenleving te passen. Hij gelooft waarschijnlijk dat mensen wel degelijk waardevol zijn, en niet dat eeuwige biologische en culturele evolutie hem slechts in de waan laat dat mensen waardevol zijn, en dat deze overtuiging slechts diende om het DNA van zijn voorouders in de volgende generatie te krijgen.

Maar als mensen werkelijk waardevol zijn en met waardigheid en respect behandeld dienen te worden, zijn we terug bij het onvermijdelijke feit dat objectieve morele wetten bestaan, hetgeen wijst op een morele Wetgever. Mensen zijn waardevol omdat ze gemaakt zijn naar het beeld van hun Schepper (Genesis 1:27) en “gekroond … met heerlijkheid en eer” (Psalm 8:5).

De ‘verklaring’ van de professor voor moraliteit kan dus niet verklaren wat er verklaard moet worden. Of hij maakt een onterechte stap van ‘zijn’ naar ‘moeten’, of hij biedt een verklaring voor subjectieve moraliteit terwijl we een verklaring zoeken voor objectieve moraliteit. Het christelijke perspectief voorziet in een adequate verklaring voor morele waarheden, maar atheïsme schiet hierin tekort.

Waarneming en geloof

Deze professor heeft geloof gedefinieerd op een manier die tegengesteld is aan de manier waarop veel gelovigen de term gebruiken, en waarop de Bijbel zelf de term gebruikt. Hij interpreteert degenen die hij bekritiseert dus niet goed. Op veel plekken biedt de Bijbel redenen waarom mensen de Bijbel zouden moeten geloven (bijv. Exodus 7:17; Psalm 19:1–3; Johannes 20:30–31; Handelingen 26:25–26; Romeinen 1:19–20).

Mensen die in de Schrift gebrek aan geloof werd verweten, klampten zich vaak vast aan ongeloof ondanks het bewijs dat hun was gegeven; ze werden niet berispt omdat van hen werd verwacht dat ze een irrationele stap in het donker namen. Bijbels gezien is de term geloof een synoniem van vertrouwen, en men kan zeker vertrouwen op een persoon of bewering om goede redenen.

De Bijbel zet geloof tegenover waarneming in 2 Korinthe 5:7, maar dit betekent niet dat geloof tegenover reden of bewijs staat. Het betekent alleen dat geloof nu nodig is, terwijl we het eindpunt van onze reis niet kunnen zien. Nu ervaren we niet de voltooiing en het hoogtepunt van onze weg, maar dat betekent niet dat het ons ontbreekt aan adequate wegwijzers die ons het vertrouwen geven dat we in de goede richting gaan.

Ook zijn er veel andere manieren om kennis te verkrijgen naast empirische waarneming. Denk bijvoorbeeld aan betrouwbare getuigenissen, indirect bewijs, introspectie, morele redenering. Maar merk op hoe deze professor empirisch bewijs verheft alsof andere manieren van kennisvergaring irrelevant of onwettig zijn.

Het is slechts een bevooroordeeld standpunt dat de professor heeft geuit, dus ik zou hem vragen welk bewijs (empirisch of anderszins) hij heeft om een dergelijk standpunt te onderbouwen. Ook is het zeer arrogant en onbarmhartig van hem om alle religieuze mensen een “laag intellect” te verwijten.

Dit doet mij vermoeden dat hij zijn standpunten heeft gevormd zonder de verbinding te zoeken met bedachtzame mensen aan de andere kant. Hoe dan ook, als deze beweringen de diepte van zijn denken over dit onderwerp weerspiegelen, is hij degene die er nog een beetje dieper in moet duiken.

Ik hoop dat dit je voorziet van een betere grip op deze kwesties, en dat het je verder uitrust om critici met vriendelijkheid en respect tegemoet te treden (1 Petrus 3:15).

Zegen,
Keaton Halley

 

Dit artikel is met toestemming overgenomen van creation.com. Het oorspronkelijke artikel is hier te vinden.

Abonneer je op onze maandelijkse nieuwsbrief!