Lagen van veronderstelling -Zijn boomringen en andere ‘jaar’dateringsmethoden betrouwbaar?

by | feb 26, 2020 | Geologie, Onderwijs

Seculiere wetenschappers beweren dat het gemakkelijk is om de zesduizendjarige geschiedenis van de Bijbel te weerleggen: tel gewoon de boomringen. Maar deze dateringsmethode is niet zo betrouwbaar als je zou denken.

Waar denk je aan als je de naam Methuselah hoort? Velen van ons denken aan Noachs grootvader, die 969 jaar oud werd en de oudste man is die in de Bijbel vermeld staat. Maar anderen, vooral degenen die geloven dat de aarde miljoenen jaren oud is, zouden wellicht eerder denken aan een bekende bristleconepijnboom in de White Mountains in Californië. Deze wordt Methuselah genoemd en zou 4.849 jaar oud zijn. Tegenwoordig is Methusalah het paradepaardje voor een oude aarde van Bill Nye “The Science Guy” en andere seculiere wetenschapdebaters die zeggen dat we bewijs hebben dat de aarde ouder is dan de Bijbel zegt.

Boomringen, ijskernen en andere natuurlijke indicatoren voor seizoensveranderingen bewijzen volgens hen dat de aarde oud is en dat het Bijbelse verslag van de geschiedenis niet waar kan zijn. Ja, het is waar dat de aarde cycli kent van voortdurend veranderende klimaatomstandigheden, die we kunnen waarnemen door de manier waarop ze van invloed zijn op dieren, planten en het milieu. Dit is Gods wijze plan voor de voeding en gezondheid van al het leven op aarde, inclusief wij mensen, die naar Zijn beeld zijn gemaakt.

Hoewel de meesten van ons vertrouwen op kalenders om seizoenen en jaren bij te houden, heeft God ons andere aanwijzingen gegeven voor het verstrijken van de tijd. Zo groeien er bij bomen nieuwe lagen cellen aan de buitenzijde van hun stam – boomringen. Als we deze ringen optellen, kunnen we berekenen hoe oud de boom is, toch? Elk seizoen wordt er slib op de bodem van meren gespoeld door regen. De inhoud van de sliblagen ziet er in de lente anders uit dan in de herfst. Dus we kunnen gewoon de lagen tellen en weten hoe lang het meer daar is, toch?

De ijskappen op de polen krijgen ook elke winter nieuwe lagen. De sneeuw smelt nooit volledig in de zomer en wordt de volgende winter bedekt met een nieuwe laag sneeuw. Tel gewoon de lagen op en je weet hoe lang het al bij de polen heeft gesneeuwd, toch? Seculiere wetenschappers geloven dat deze lagen duidelijk het verloop van tijd en datum op aarde markeren – of het nu gaat om ringen in bomen, sedimentlagen op meerbodems (warven genoemd) of lagen in de ijskappen.

Deze dateringsmethoden lijken goed onderbouwd en logisch, omdat we deze seizoensgebonden processen vandaag de dag kunnen waarnemen. Op basis van deze dateringsmethoden hebben voorstanders van de oude aarde chronologieën geconstrueerd van boomringen waarvan ze beweren dat ze minstens 12.500 jaar oud zijn, lagen op meerbodems die 50.000 jaar vertegenwoordigen en ijslagen die 800.000 jaar teruggaan.

De Bijbel geeft daarentegen aan dat de aarde slechts ongeveer zesduizend jaar oud is. Moet de datering van jaarlagen ons geloof in de betrouwbaarheid van Gods Woord doen wankelen? Absoluut niet, omdat God, Die nooit liegt, ons Zijn ooggetuigenverslag heeft gegeven van de schepping van het universum en alles wat dit bevat. We hebben een onfeilbare manier om de geschiedenis te dateren door de geregistreerde menselijke afstamming van Gods Zoon, Jezus Christus, onze Schepper en Verlosser.

Hoewel we jaarlijkse dateringsmethoden kunnen gebruiken om het verstrijken van de tijd binnen de door ons waargenomen tijdsperioden te meten, betekent dit niet dat deze methoden nauwkeurig zijn voor historische perioden die we niet hebben waargenomen. Wanneer seculiere wetenschappers deze dateringsmethoden gebruiken, gaan ze er in het algemeen van uit dat de seizoensgebonden processen en omstandigheden die we vandaag de dag waarnemen altijd hetzelfde zijn geweest. Maar dat hoeft niet zo te zijn. Ze negeren ook de wereldwijde catastrofale impact van de Bijbelse zondvloed – net zoals de apostel Petrus voorspelde dat moderne spotters dat zouden doen (2 Petrus 3:3-6).

Laten we deze specifieke dateringsmethoden eens nader bekijken en kijken welke lessen we hiervan kunnen leren.

Boomringdatering

Het dateren van boomringen is niet zo eenvoudig als het lijkt. Verschillende factoren bepalen de groeisnelheid van bomen en de breedte van hun groeiringen – de bodem, de hoogte, de waterstand, het klimaat, de seizoenen en het weer. Droogte, branden en perioden van abnormaal hevige regenval hebben invloed op het groeipatroon van boomringen, dus een boom heeft niet altijd één groeiring per jaar.

Dendrochronologie is de technische term voor de wetenschap van het tellen van de groeiringen van bomen om het aantal verstreken jaren te schatten. Wetenschappers kijken ook niet alleen naar levende bomen (zoals Methuselah). Ze zoeken naar begraven bomen en balken in oude gebouwen. Als ze weten wanneer de boom voor verwerking in een gebouw is gekapt (bijvoorbeeld 1500 v. Chr.) en ze het aantal ringen in de boom tellen (bijvoorbeeld vijfhonderd), concluderen ze logischerwijs dat de boom vijfhonderd jaar voordat hij werd gekapt begon te groeien (waarmee ze de eerste groei van de nu dode boom dateren op 2000 v. Chr.). Met deze methode kunnen wetenschappers het verstrijken van de tijd tot veel verder terug meten dan dat de levensduur van levende bomen is. Tenminste, dat zegt de theorie.

In werkelijkheid is het veel ingewikkelder dan dat. Wetenschappers moeten het uiterlijk van groeiringen visueel vergelijken, waarbij ze opmerken dat sommige ringen dikker of dunner lijken. Ze matchen dan de patronen in dode bomen met die van andere bomen. (Ze beperken hun studie tot één boomsoort. Dit zorgt ervoor dat de schattingen niet worden misleid door variaties in groeipatronen van verschillende soorten.) Op deze manier stellen wetenschappers een hypothetische reeks ringen samen, waarvan sommige ringen dun zijn en sommige dik, die voor elke soort duizenden jaren teruggaat.
Dit wordt een hoofdchronologie of -tijdlijn voor de soort genoemd. Wanneer wetenschappers een nieuwe boomstam of balk vinden, kunnen ze in theorie de ringpatronen in die boomstam of balk afstemmen op hun hypothetische reeks.
Toch brengt dit enorme lagen van twijfelachtige interpretatie met zich mee. Het matchen van groeiringen tussen verschillende houtstalen wordt “kruisdatering” of “cross-matching” genoemd. Deze vergelijking lijkt misschien eenvoudig, maar het tellen van groeiringen is een vermoeiend proces en visuele kruisdatering van vergelijkbare ringpatronen en specifieke groeiringen van verschillende monsters is zeer subjectief. Er kunnen in een bos grote variaties optreden van boom tot boom en dienovereenkomstig in de houten balken die worden gebruikt voor huizenbouw.

Daarom vertrouwen wetenschappers niet op visuele vergelijkingen. Ze gebruiken radiokoolstofdatering (C14-datering) van groeiringen om de leeftijd ervan te schatten. Vervolgens matchen ze deze informatie met het bijbehorende patroon van ringen in de hoofdchronologie. Ironisch genoeg wordt datering van radiokoolstof echter gekalibreerd en gecorrigeerd met behulp van boomringchronologieën. Conclusies over de leeftijd van boomringen hangen dus af van datering met radiokoolstof, welke afhankelijk is van boomringen, waarvan de geschatte ouderdom weer afhangt van datering met radiokoolstof. Noch boomringtelling noch datering met radiokoolstof is op zichzelf overtuigend.

De beroemdste boomringchronologie is afgeleid van bristleconepijnbomen, die worden gevonden in geïsoleerde bosschages op grote berghoogten in het zuidwesten van de VS. Deze bomen groeien zeer langzaam in droge, kalkachtige grond onder barre, koude en winderige weersomstandigheden. Toch zijn ze zeer veerkrachtig en gaan ze lang mee. Het hout is extreem duurzaam, waardoor deze bomen waardevol zijn om ver terug mee te kunnen dateren. Hun groeiringen zijn echter erg dun, waardoor deze moeilijk te tellen zijn. (En we hebben geen historische gebouwen in het zuidwesten van de VS voor kruisverwijzingen.)

We hebben het paradepaardje van boomringdatering al genoemd: de bekende bristleconepijnboom in de White Mountains in Californië. Die heet Methuselah en wordt aangeprezen als zijnde 4.849 jaar oud. Wetenschappers beweren dat andere bomen op geheime locaties in de buurt zelfs nog ouder zijn.

De bristleconepijnboomringchronologie werd voor het eerst geconstrueerd in 1970. Aanvankelijk dateerden onderzoekers deze op zevenduizend jaar oud, maar ze hebben de leeftijd uitgerekt tot meer dan negenduizend jaar. Een probleem: de levende bomen zijn goed voor slechts 1.200 jaar chronologie, en de hele chronologie hangt af van de nauwkeurigheid van slechts twee exemplaren – het een levend en het ander een dood – waarvan de groeiringen elkaar lijken te overlappen (zie diagram).1 Mochten er fouten voorkomen in de interpretatie van deze twee exemplaren, dan brokkelt de hele chronologie af.

In 1970 vertrouwden de wetenschappers die de hoofdboomringchronologie maakten op een dataset van 315 radiokoolstof(14C)metingen uit een verzameling monsters van bristlecone grenenhout. Maar het is bekend dat het 14C-gehalte van de atmosfeer in het verleden aanzienlijk heeft gevarieerd vanwege klimaatveranderingen en fluctuaties in de hoeveelheid kosmische straling die de aarde bereikt. Perioden van lage kosmische straling zouden bijvoorbeeld de radioactieve koolstof (14C) in de boomringen verminderen, waardoor de leeftijden veel hoger lijken dan ze in werkelijkheid zijn.

Zoals we eerder zagen, is boomringdatering afhankelijk van subjectieve visuele datering, aangevuld met koolstofdatering. Dus boomringdatering is afhankelijk van radiokoolstofdatering, terwijl radiokoolstofdatering is gecorrigeerd met behulp van boomringdatering! In de wereld van de logica wordt dit circulair redeneren genoemd – iemand gebruikt een veronderstelling om een andere veronderstelling te bewijzen, maar geen van beide heeft een onbetwistbare, onafhankelijke meetbasis.

ZWAKKE SCHAKELS IN DE BRISTLECONECHRONOLOGIE
Slechts twee levende bomen komen voor in de boomringchronologie voor bristleconepijnbomen, en ze gaan slechts 1.200 jaar terug. Elke fout bij het vergelijken van die bomen met de volgende ondermijnt de hele chronologie. Fouten bij het vergelijken van andere bomen in de serie zouden ook de hele chronologie verpesten.

Warvendatering

Op de bodem van stilstaande wateren, zoals meren, bevinden zich afzettingen die warven worden genoemd. Elke warve heeft twee verschillende soorten lagen (technisch: laminae), waarvan er een wordt verondersteld in de zomer te zijn afgezet en de andere in de winter. Wat de “zomerlaag” wordt genoemd, heeft relatief grote korrels van lichtgekleurd sediment – meestal zand of slib. Deze korrels zijn in het meer gespoeld toen de lenteregen over het landschap raasde en grof, zwaar zand en vuil meenam. Een dunnere “winterlaag” bestaat uit zeer fijnkorrelig (kleiachtig) sediment, vaak donkere deeltjes van planten en andere levende wezens, die in water drijven en zich langzaam op de bodem van het meer afzetten. De dikke, grove “zomerlaag” en de fijne “winterlaag” vormen samen één warve.

Warvendatering heeft een probleem dat lijkt op dat van boomringdatering. Het is gebaseerd op de veronderstelling dat het patroon en de snelheid van meerafzettingen in het verleden altijd hetzelfde zijn geweest.

Degenen die warven meten, moeten ook aannemen dat alle lagen inderdaad warven zijn. Maar een ander fenomeen kan vergelijkbare resultaten opleveren. Ritmieten zijn dunne lagen die zijn onstaan door natuurrampen die zorgen voor een ritmisch eb en vloed van snelstromend water. Ritmieten zijn bijna niet te onderscheiden van warven. Een enkele gebeurtenis, zoals een dambreuk of een langzaam bewegende orkaan, kan een reeks van vele sedimentaire lagen afzetten. Ritmieten hebben niet noodzakelijkerwijs een tijds- of seizoensgebonden connotatie. Enorme hoeveelheden water kunnen snel veel afwisselende laminae afzetten, elk met onderscheidende kenmerken, in een enkele week (of in uren, in het geval van een dambreuk).

Laten we eens kijken naar een paar waargenomen gebeurtenissen die meerdere dunne lagen hebben afgezet en de afzettingen daarvan vergelijken met de ritmieten en geclaimde warven in het geologisch archief.

Een voorbeeld is de uitbarsting van Mount St. Helens in Washington op 18 mei 1980. Aardverschuivingen, modderstromen, stoomwater, neerdalende vulkanische as en vulkanische as die over de grond stroomde zetten een reeks sedimentlagen af, tot 180 meter dik bij de vulkaan. De verrassendste accumulaties waren het gevolg van verschillende suspensies van as die met maximaal 145 kilometer per uur van de vulkaan kwamen. Deze afzettingen waren gevuld met verschillende lagen, waaronder fijne vulkanische asbedden variërend in dikte van een fractie van een centimeter tot een meter. Elk bed werd in slechts enkele seconden tot enkele minuten afgezet.
Een daarvan was een zeven en een halve meter dikke gelaagde afzetting die zich in slechts drie uur afzette op 12 juni 1980. Die bestond uit vele dunne laminae in een afwisselend patroon van fijnkorrelige en grofkorrelige lagen, vergelijkbaar met warven. Maar deze werden niet gedeponeerd door alternerende omstandigheden; in plaats daarvan werden ze in één keer afgezet vanuit dezelfde snel bewegende slurry’s.

Hoewel vulkanische asbrijen zich een beetje anders gedragen dan slib en modder in water, erkennen geologen dat het proces van het neerslaan van de materialen in wezen hetzelfde is. Dit toont aan dat ritmieten die op warven lijken in één keer kunnen worden afgezet tijdens catastrofale gebeurtenissen. Als de omstandigheden op aarde nog heviger zouden zijn dan nu (en dat waren ze volgens het zondvloedmodel van de geschiedenis van de aarde), dan zouden we verwachten veel ritmieten in meren te vinden.
Dus het tellen van de afwisselend fijne en grove laminae, zoals in warven, betekent dus niet dat het gaat om jaren van afzetting. Een ander voorbeeld is orkaan Donna, die in 1960 Zuid-Florida overstroomde en een vijftien centimeter dikke modderlaag afzette met tal van dunne laminae. De overstroming van juni 1965 in Bijou Creek, Colorado, zette in twaalf uur een sedimentlaag met meer dan honderd laminae af. Recente sedimentatie in Walensee, Zwitserland, onthult dat, hoewel zich gemiddeld twee laminae per jaar hebben ontwikkeld, in sommige jaren snelstromend water maar liefst vijf lagen op de bodem van het meer heeft afgezet.

Bovendien verkrijgen wetenschappers soms erg tegenstrijdige resultaten met hun eigen dateringsmethoden. Wetenschappers hebben een langdurig, uitgebreid onderzoek gedaan naar plaatsen met ‘warven’ in Zweden en Noord-Amerika – elk met een paar honderd lagen – om uitgebreide warvenchronologieën te maken. Maar ze zijn in de problemen gekomen. Gebaseerd op het tellen van warven, schatten ze eerst een chronologie van 28.000 jaar voor Noord-Amerika. Maar dezelfde gegevens werden opnieuw geïnterpreteerd als slechts ongeveer tienduizend jaar beslaand, op basis van koolstofdatering.

Realiseer je eens wat dit betekent. Het tellen van warven wordt verondersteld betrouwbaarder te zijn dan radiokoolstofdata, die meestal worden gecorrigeerd door warven- en boomringtellingen! Dus is warvendating betrouwbaar? Absoluut niet. Er is geen garantie dat alternerende laminaten inderdaad het resultaat zijn van jaarlijkse sedimentopbouw. In plaats daarvan kunnen het gemakkelijk meerdere ritmieten zijn die worden afgezet tijdens stormen of andere gebeurtenissen. En warventellingen blijken zelfs niet te kloppen wanneer ze worden gecontroleerd aan de hand van radiokoolstofdatering. Warvendatering gebeurt niet onafhankelijk van radiokoolstofdatering, maar is hier juist afhankelijk van. Bovendien wordt datering met radiokoolstof gekalibreerd, of verfijnd, aan de hand van boomringdatering, die weer wordt gekalibreerd met behulp van radiokoolstofdatering!

IJskerndatering

Laten we nu eens kijken naar een ander populair voorbeeld van datering – ijskernen. Om te bepalen hoe lang de ijskappen op de polen erover deden om te groeien, verkregen wetenschappers lange kernen uit Groenland en Antarctica. Bij het onderzoeken van deze ijskernen zagen ze gelaagdheid in de bovenste delen ervan. Ze gingen ervan uit dat deze lagen jaarlijkse opeenhopingen van sneeuw in de koudere maanden vertegenwoordigen, gescheiden door een gebrek aan sneeuwval en wat oppervlaktesmelting tijdens warmere maanden.

Dieper in de ijskernen werden deze lagen echter wazig en in het onderste deel van de kernen waren ze grotendeels verdwenen. Dit was duidelijk te wijten aan neerwaartse druk op het diepere ijs door het gewicht van sneeuw en ijs.

Dus zochten ze naar een andere manier om vast te stellen wat volgens hen jaarlijkse laagjes zijn in deze ijskernen. Ze ontdekten dat de relatieve balans van verschillende soorten zuurstofatomen in de sneeuw en het ijs varieert tussen wat volgens hen seizoensgebonden ophopingen zijn. Terwijl oceaanwater verdampt, blijven er meer zwaardere zuurstofatomen (18O) achter en heeft de resulterende sneeuwval een iets hoger aandeel lichtere zuurstofatomen (16O). Ze vergeleken de ratio’s van zuurstofatomen in de ijskernen, ervan uitgaande dat de fluctuaties de jaarlijkse lagen weerspiegelden.

Ook vulkaanuitbarstingen hebben stoflagen achtergelaten die in het ophopende ijs vast kwamen te zitten. Dus beschenen de wetenschappers de ijskernen met licht om iets donkerdere lagen met vulkanisch stof te detecteren. Ze kunnen ook fluctuaties van verschillende chemicaliën meten. Door deze data te combineren creëerden de oudeaardewetenschappers een ijskernchronologie, waarvan ze beweerden dat die teruggaat tot 800.000 jaar geleden.

Maar: dit is allemaal gebaseerd op de veronderstelling dat zich elk jaar slechts één ijslaag ophoopt. Wat als er zich elk jaar meerdere ijslagen hebben opgehoopt? Meerdere feiten wijzen daarop.

Denk aan het gevechtsvliegtuig uit de Tweede Wereldoorlog dat in 1942 op een Groenlandse gletsjer werd achtergelaten. Toen geschiedenisliefhebbers het vliegtuig 46 jaar later probeerden te herstellen, waren ze verbaasd dat meer dan vijfenzeventig meter ijs het al had ingesloten. Die 75 meter bevatte veel meer lagen dan de vijftig die er hadden moeten zijn als er zich maar één laag per jaar had opgehoopt.

En we hoeven geen wetenschapper te zijn om te weten dat sneeuw meestal meer dan één laag per jaar oplevert. Sneeuwlagen zijn telkens wanneer het gedurende de wintermaanden sneeuwt zichtbaar. Wanneer u uw oprit of trottoir sneeuwvrij maakt, kunt u sneeuwlagen zien in de hopen sneeuw waar u zojuist doorheen schoof.

Dr. Larry Vardiman, voormalig atmosferisch fysicus voor het Institute for Creation Research, en zijn afgestudeerde studenten hebben alternatieve mogelijkheden getest. Ze onderzochten computerverslagen van bekende stormen om het verloop daarvan te simuleren als het oppervlak van de oceaan warmer was geweest, zoals het geval was in de eerste decennia na de zondvloed. (Herinnert u zich nog die hete vulkanische wateren die vrijkwamen uit “de fonteinen van de grote diepte” bij het begin van de zondvloed? Die zouden de temperatuur van het oceaanwater aanzienlijk hebben verhoogd.) Deze onderzoekers ontdekten dat enorme stormen over de poolgebieden zouden hebben geraasd en elke week vele centimeters sneeuw zouden hebben gedumpt. Terwijl het oppervlak tussen in de luwe perioden tussen deze stormen door smolt, kunnen zich gedurende de eerste een of twee eeuwen na de zondvloed gemakkelijk elk jaar twintig of meer ijslagen hebben opgehoopt. Deze periode kende veel stofproducerende vulkaanuitbarstingen, toen supervulkanen de aarde deden trillen en de planeet zich tot relatieve rust herstelde na de rampzalige bodemopheffingen tijdens de zondvloed. De meeste ijslagen zullen dus waarschijnlijk ontstaan zijn tijdens de turbulente eeuwen van de ijstijd na de zondvloed.

Toch niet zo onberispelijk

Op het eerste gezicht lijken deze seizoens- en jaarlijkse dateringsmethoden onberispelijk. We observeren de jaarlijkse groeiringen in bomen en de ophopingen van sediment en ijslagen. Na de vloed beloofde God Noach dat de seizoenen betrouwbaar zouden zijn (Genesis 8:22), maar we kunnen niet aannemen dat natuurlijke cycli slechts één laag per jaar afzetten. Een dergelijke dateringsmethode levert veel hogere leeftijden op dan de bijbelse chronologie van de aardgeschiedenis toelaat.

Ons nader onderzoek heeft fatale fouten in deze methoden aan het licht gebracht. Boomringtellingen moeten worden gecontroleerd aan de hand van radiokoolstofdatering, die zelf weer gekalibreerd is met behulp van boomringtellingen. Lagen op meerbodems (warven) kunnen, in plaats van als meerdere sedimentlaminae, afgezet zijn tijdens enkele stormen. Ook warvetellingen moeten gecorrigeerd worden met behulp van koolstofdatering! Bovendien zijn de meeste lagen in ijskernen waarschijnlijk gevormd door de ophoping van bijna wekelijkse sneeuwstormen in de eerste eeuwen na de zondvloed.

Dus wat is betrouwbaarder? De onbewijsbare dateringsmethoden van mensen – waarbij het aantal boomringen moet worden gecontroleerd met radiokoolstofdatering, de warventelling wordt gecorrigeerd met radiokoolstofdatering en ijskernen worden gemeten op basis van kleine atomaire schommelingen veroorzaakt door individuele stormen?
Of de dateringsmethoden van een onfeilbare God?

Dit alles bevestigt dat we al ons denken moeten verankeren in de Goddelijke ooggetuigenverklaring van de geschiedenis van de aarde, zoals vastgelegd in Gods Woord. Telkens wanneer de historische betrouwbaarheid van de Bijbel wordt betwist door menselijke dateringsmethoden, moeten we de lagen van aannames wegpellen en dieper ingaan op de waarnemingen en onze beoordelingen baseren op wat de Bijbel ons vertelt over de vroege geschiedenis van de aarde.

Dan zullen we altijd ontdekken dat Gods Woord, indien juist begrepen, geen fouten bevat. En omdat we de geregistreerde geschiedenis volledig kunnen vertrouwen, kunnen we onszelf en onze toekomst toevertrouwen aan de zorg van onze Schepper en Verlosser, Jezus Christus, Die heeft beloofd ons nooit te verlaten of in de steek te laten (Hebreeën 13:5). Dat is geen veronderstelling, maar een feit waaraan we ons leven kunnen toevertrouwen.

DRIE FOUTIEVE VERONDERSTELLINGEN
Dateringsmethoden zijn niet zo eenvoudig als ze lijken. Het is niet zo eenvoudig als het tellen van lagen; wetenschappers moeten verschillende veronderstellingen maken om lacunes op te vullen.

Voetnoten
C.W. Ferguson, “Dendrochronology of Bristlecone Pine Pinus artistata. Establishment of a 7484- Year Chronology in the White Mountains of Eastern-Central California, USA,” in Radiocarbon Variations and Absolute Chronology, Proceedings of the 12th Nobel Symposium, ed. I.U. Olsson (New York: Wiley), pp. 571–593. Diagram cited in Radiogenic Isotope Geology, 2nd ed., Alan P. Dickin, p. 388. Cambridge, UK: Cambridge University Press (2005). Aangezien de identiteit van de bomen die gebruikt zijn voor deze bristleconepijnboomboomringchronologie niet is prijsgegeven in de gepubliceerde literatuur, is het geheel niet duidelijk of er daadwerkelijk een of meer van de > vierduizend ringen van Metuselah voor gebruikt zijn.

Dit artikel is met toestemming overgenomen uit Answers Magazine. De volledige bronvermelding luidt: Snelling, A.A., 2017, Layers of Assumption. Are Tree Rings and Other “Annual” Dating Methods Reliable?, Answers … (…): …-… (artikel).