Enige tijd geleden, ik beken het: rijkelijk laat, las ik in Radix een artikel uit 2015 van de hand van dr. Gerdien de Jong met als titel: De onafhankelijkheid van geloof en wetenschap. Een paar items uit dit artikel zijn interessant om voor het voetlicht te brengen, waarbij ik uitgebreider inga op een artikel van E. Sober: ‘Why methodological naturalism’.
Het artikel in Radix is na de inleiding opgedeeld in vijf delen: pragmatisme als methode, natuurlijke theologie, toeval en doelloosheid, Plantinga’s claim en theïstische evolutie.
De inleiding begint met de stelling dat geloof en wetenschap in verschillende werelden leven. Wetenschap gaat over feiten en geloof over zingeving en over een doel in (niet van) het bestaan. Dat is zeker een boude stelling. Stellen dat geloof niet over feiten gaat! Dat gesteld hebbende, beoogt de auteur aan te geven hoe de scheiding tussen geloof en wetenschap werkt, vervolgens hoe die scheidslijn wordt betwist.
In het volgende deel gaat de auteur in op pragmatisme als methode.
De Jong schrijft: ‘De methode van de natuurwetenschap is ‘methodisch naturalisme’. Wat wordt verstaan onder ‘methodisch naturalisme’? De Jong vat verschillende definities samen als: ‘De wetenschap werkt met verklaringen van natuurlijke aard zonder daar filosofische opvattingen over de aard van de wereld aan te verbinden.’ Het eerste deel van de definitie houdt in dat ingrijpen van God wordt genegeerd. Het tweede deel van de definitie houdt in dat daarmee het bestaan of de werking van God niet wordt ontkend. Men kan zich afvragen: waarom? Waarom kan een gelovige geen wetenschappelijk onderzoek verrichten, gebaseerd op de Bijbel? Kan een gelovige überhaupt de aanwezigheid van God negeren en tegelijk gelovige blijven (eerste deel van de definitie)? Aan de andere kant kan de vraag naar boven komen waarom een gelovige op grond van wetenschappelijk onderzoek niet tot een geloofsuitspraak kan komen (tweede deel van de definitie) als: ‘Dat heb(t) je (U) goed gedaan, God, je (U) bent echt groot’ (Heino Falcke). Voor Lewontin is het duidelijk: ‘Moreover, that materialism is absolute, for we cannot allow a Divine foot in the door. (…) To appeal to an omnipotent deity is to allow that at any moment the regularities of nature may be ruptured, that miracles may happen.’ Lewontin stelt a priori (vooraf) dat methodologisch naturalisme de werkmethode van de wetenschap moet zijn. Zo zijn er velen die a priori stellen dat wetenschap methodologisch naturalistisch moet (MOET) zijn. Toch is de basis voor deze stelling niet sterk. De Jong verwijst naar een artikel van Boudry waarin aangegeven wordt dat argumenten voor een a priori aannemen van methodologisch naturalisme zwak zijn. Hij pleit voor a posteriori (achteraf) methodologisch naturalisme. Ook Elliott Sober, mede door De Jong geciteerd, is deze mening toegedaan. Graag laat ik de argumenten zien die deze erudiete naturalistische filosoof in zijn artikel ‘Why methodological naturalism’ gebruikt om aan te tonen dat het a priori methodologisch naturalisme zwak is, om daarna te bezien of a posteriori methodologisch naturalisme wel sterke papieren heeft, maar dat laatste komt hopelijk de volgende keer.
Elliott Sober gaat in zijn artikel in op het methodologisch naturalisme. Hij definieert methodologisch naturalisme als: ‘Scientific theories should be neutral on the question of whether a supernatural God exists.’ Wetenschappelijke theorieën ontkennen niet dat er een God is, maar negeren Hem. (Alsof dat niets is!) Sober definieert ‘supernatural’ als een entiteit zonder spatio-temporele locatie. Een wezen dat niet aan plaats/tijd gebonden is. Sober maakt duidelijk onderscheid tussen het methodologisch naturalisme en metafysisch naturalisme: ‘No supernatural God exists.’
De visie dat er onderscheid is tussen methodologisch en metafysisch naturalisme, wordt niet door alle creationisten gedeeld. Sober stelt dat creationisten:
1) vaak het onderscheid tussen de twee vormen van naturalisme niet zien. Het aanvaarden van evolutie zou leiden tot het ontkennen van het bestaan van God.
2) vaak zouden ontkennen dat de evolutietheorie het methodologisch naturalisme aanhangt.
3) anderzijds zouden beamen dat de huidige evolutietheorie het methodologisch naturalisme aanhangt, maar dat als een gebrek beschouwen.
Natuurlijk staat vast dat de ene creationist de andere niet is, anderzijds moet ik zeggen dat ik me in deze drie gezichtspunten wel herken.
Sober: ‘My main goal in this paper is to explore the question of why science should embrace methodological naturalism.’ Vooraf begint Sober met de stelling dat de evolutietheorie inderdaad niet neutraal is ten opzichte van alle claims omtrent God. Als de huidige evolutietheorie waar is, dan heeft God niet alle schepselen pakweg 10.000 jaar geleden geschapen. Dit is niet voor alle theïsten een probleem. Theïsten zijn er in de ogen van Sober in diverse soorten en maten. Hij onderscheidt er drie:
a) Creationisten die eraan vasthouden dat complexe adaptieve (aangepaste of aanpassende) structuren waarvan we waarnemen dat organismen die hebben, niet kunnen zijn gevormd door het evolutieproces, maar het resultaat waren van Gods directe ingrijpen in de natuur. De Eppies en Logosjes van dit natte landje, bijvoorbeeld.
b) Deïsten: God zette het evolutieproces in gang en greep daarna niet meer in gedurende het evolutieproces.
c) Supplementalisten: evolutie kan de kenmerken van de natuur verklaren, maar niet geheel, God was ook aan het werk. Wellicht is dit het standpunt van de ‘En God beschikte een worm-isten’.
Sober beschrijft het standpunt van deïsten aldus: ‘Once the evolutionary process is under way, what happens subsequently is unaffected by whether God exists; the process screens off God’s existence.’ Creationisten en supplementalisten zijn het erover eens dat de screening-off these fout is. Zij gaan ervan uit dat God intervenieert in de natuur. Dit hoeft niet te geschieden door wonderen. God kan volgens zowel creationisten als supplementalisten interveniëren zonder natuurwetten te breken, zoals een dokter een zieke kan genezen. Ten opzichte van het methodologisch naturalisme zitten supplementalisten en creationisten gedeeltelijk op één lijn. De deïsten echter niet. Het standpunt van De Jong in haar artikel is niet dat van een creationist of supplementalist. Haar standpunt is dat van een deïst. Ze benadrukt in haar artikel herhaalde malen dat evolutie een autonoom proces is, waar geen sturing van God aan te pas is gekomen. In haar weerspreken van Alvin Plantinga hamert er ze keer op keer op dat evolutie met doelloosheid, undirected en ‘geleide mutatie’ als mechanisme waardoor God de evolutie leidt, een onmogelijkheid is.
Laten we nu Elliot Sober volgen in zijn behandeling van verschillende argumenten die ingebracht worden om het methodisch naturalistisme te verdedigen. De verschillende argumenten heb ik neergezet als stellingen.
Stelling 1. Natuurwetenschap moet methodologisch naturalisme aanhangen, want wetenschap zoals evolutietheorie sluit uit dat er een interveniërende God is.
Sober geeft aan dat deze stelling onjuist is. De evolutietheorie doet veel met kansberekeningen. Mutaties treden met een bepaalde stochasticiteit op. Nu, toeval wil niet zeggen dat de gebeurtenissen echt toevallig zijn. Bezie het tossen van een munt. Een munt wordt opgegooid en de kans dat kop of munt wordt gegooid, zijn beide een half. Echter, als het mechanisme van opgooien, de opgooisnelheid en de rotatiesnelheid van de munt uiterst goed bekend zouden zijn, zou zomaar kunnen blijken dat de kans om kop te gooien opeens niet een half is, maar nul of een. Die variabelen zijn echter niet bekend en daarom is naar onze waarneming de kans op kop of munt gooien een half. De variabelen zijn verborgen. Zo is het ook mogelijk dat in het mechanisme van de evolutie verborgen variabelen aanwezig zijn. Als er dan verborgen variabelen aanwezig kunnen zijn, kan het ook zijn dat God werkt. Sober: ‘The fact that mutations are undirected should not be a problem for theïsts’, ‘If the data do not rule out hidden variables, they also do not rule out supernatural hidden variables’ en hij eindigt met: ‘There is no contradiction in their embracing a more active God whose interventions into nature fly under the radar of evolutionary biology.’
Stelling 2. Wetenschap moet alleen uitspraken doen over wat in de natuur bestaat.
Als deze stelling alleen gebaseerd is op het taalbegrip: natuurwetenschap gaat over natuur, niet over bovennatuur, dan is de stelling niet veel anders dan tautologie. Er zou toch een beter argument moeten zijn waarom wetenschap volgens het methodologisch naturalisme (‘echte wetenschap’, Science, volgens Sober) beter is dan wetenschap zonder methodologisch naturalisme (‘pseudo wetenschap’, ‘shmience’, volgens Sober). Het is namelijk zo dat in de natuurwetenschap het postuleren van bovennatuurlijke entiteiten helemaal niet wordt gemeden. Getallen zijn volgens Plato namelijk ook entiteiten zonder spatio-temporele locatie. Toch worden deze entiteiten zeer vaak en zeer vruchtbaar gebruikt binnen de natuurwetenschappen. Als alle bovennatuurlijke entiteiten gemeden moeten worden, zouden getallen ook gemeden moeten worden, maar zonder getallen kan de natuurwetenschap niet. Als getallen fictie zijn, dan is fictie noodzakelijk.
Stelling 3. Claims met betrekking tot het bovennnatuurlijke zijn niet te testen.
Dit is een beproefde stelling, maar er zijn argumenten tegen aan te voeren. Bekijk alleen maar de volgende stelling: Een bovennatuurlijke godheid schiep ongeveer 10.000 jaar geleden leven op aarde. Deze stelling is toetsbaar, omdat de stelling niet alleen uitspraken doet over iets/iemand bovennatuurlijks, maar ook over iets natuurlijks. En die uitspraak over het natuurlijke is toetsbaar. In dat opzicht is de uitspraak vergelijkbaar met de stelling: Het aantal knikkers in deze knikkerzak is 88 (bovennatuurlijke entiteit). De stelling ‘Een bovennatuurlijke godheid schiep ongeveer 10.000 jaar geleden leven op aarde’ is volgens velen niet alleen toetsbaar, maar ook daadwerkelijk gefalsifieerd met ‘tons of evidence’ dat de aarde veel ouder is. Sober geeft echter heel terecht aan dat voor creationisten die falsificatie niet geldig is, omdat deze gebaseerd is op methodologisch naturalisme, en het ging er ook alweer om of die geldig was of niet. Christenen hebben een andere bewijsbasis (bewijsgrond) dan niet-christenen. Als die bewijsgrond (inclusief het bovennatuurlijke) gehanteerd wordt, is het volgens Sober niet meer te falsifiëren. Dit lijkt mij onjuist, alleen moet de stelling dan gefalsifieerd worden op grond van de christelijke bewijsgrond, en dat is voor een naturalist weer onnavolgbaar. Toch is het volgens Sober niet zo dat, als creationisten spreken binnen de wetenschap, dit een totaal andere taal is (namelijk bovennatuurlijke taal) dan als naturalisten spreken binnen de wetenschap. Ze hebben het over dezelfde tastbare aarde en de bewijsbasis voor beiden is wel degelijk gedeeltelijk hetzelfde.
Stelling 4. Hoewel de gemengde stellingen van creationisten toetsbaar zijn, zijn hun kernvooronderstellingen dat niet en daarom is hun theorie niet toetsbaar.
De moeilijkheid met deze stelling is dat moeilijk is te bepalen wat kernonderstellingen zijn en wat niet. Echter, als we de vraag ook eens bij de wetenschap leggen: Wat is toetsbaar en wat niet? Is elk argument in een wetenschappelijke theorie toetsbaar? Is het bestaan van getallen toetsbaar? Welnee. Het zijn aannames. Na Popper heerste de gedachte dat alle onderdelen van een theorie toetsbaar zouden moeten zijn, wil een theorie wetenschappelijk genoemd kunnen worden. Dat is echter niet het geval. Veel goede theorieën hebben algemeen aanvaard niet-testbare onderdelen. Die onderdelen zijn bruikbaar, maar niet bewezen waar. Een theorie in haar geheel kan wellicht toetsbaar zijn, terwijl onderdelen dat niet zijn.
Stelling 5. Het schenden van het methodologisch naturalisme is een ‘science stopper’.
Iets uitgebreider houdt deze stelling in dat als er geclaimd wordt dat God het heeft gedaan, alle wetenschap ophoudt, dan hoeft er verder niet meer naar wetenschappelijke verklaringen gezocht te worden. Als dit argument gebezigd wordt ter verdediging van het methodologisch naturalisme, dan is het spreken over proposities overgegaan in spreken over personen. Dat is niet sterk. Er zijn echter ook inhoudelijke tegenargumenten. Ten eerste is gebleken dat in de geschiedenis de ‘wetenschap heeft gedronken uit de beker van de theologie’. De wetenschap is schatplichtig aan de theologie. Grote wetenschappers in het verleden waren soms diepzinnige christenen. Het argument dat introductie van iets bovennatuurlijks een science stopper is, gaat alleen op als ‘God wanted things to be so’ de totale uitleg was. Dan stopt inderdaad verdere serieuze natuurwetenschap. Als ‘God wanted things to be so’ echter slechts een deel van de uitleg is, kan verder uitstekend wetenschappelijk werk worden verricht, zoals Newton uitgebreid heeft laten zien.
Nadat Sober vakkundig aangetoond heeft dat de vijf bovenstaande stellingen/argumenten ter verdediging van het methodologisch naturalisme zeer zwak zijn, komt hij met een argumentatie waarom het methodologisch naturalisme toch de beste werkwijze binnen de wetenschap is. Hij doet dit door te stellen dat verdediging niet a priori, maar a posteriori plaats moet vinden. G. de Jong gaat ook in deze redenatie mee. Het methodologisch naturalisme zou zich bewezen hebben. Waarom zouden we dit aanpassen? Dit argument verdient verdere aandacht. Graag doe ik dat in een volgende bijdrage.
Lees hier de overige delen van deze serie:
(deel 1) https://logos.nl/methodologisch-naturalisme-waar-wortelt-radix/.
(deel 2) https://logos.nl/methodologisch-naturalisme-wortelt-radix/.
(deel 3) https://logos.nl/methodologisch-naturalisme-wortelt-radix-2/.
(deel 4) https://logos.nl/methodologisch-naturalisme-wortelt-radix-3/.
(deel 5) https://logos.nl/methodologisch-naturalisme-wortelt-radix-4/.
(deel 6) https://logos.nl/methodologisch-naturalisme-wortelt-radix-5/.
(deel 7) https://logos.nl/methodologisch-naturalisme-wortelt-radix-6/.
(deel 8) https://logos.nl/methodologisch-naturalisme-wortelt-radix-7/.