Het is opvallend aan het artikel van G. de Jong in Radix, getiteld ‘De onafhankelijkheid van geloof en wetenschap’, hoe negatief de visie van Alvin Plantinga door De Jong benaderd wordt. Beide auteurs nemen het verschijnsel macro-evolutie immers serieus. Kennelijk is er toch een groot verschil in visie tussen Alvin Plantinga en De Jong. Het is moeilijk om als creationist precies te bepalen, hoe in deze materie te staan. Enerzijds is Alvin in zijn verwerping van het naturalisme een feest om te lezen, anderzijds gaat hij in zijn aanvaarding van de macro-evolutie-gedachte erg ver. Dit roept de vraag op hoe het toch zo komt dat een orthodox christen als Plantinga zo ver gaat. In zijn boek ‘Het echte conflict. Wetenschap, religie en naturalisme’ gaat Plantinga op deze materie in.
Plantinga
De eerste oorzaak van het feit dat Plantinga ver gaat in het accepteren van evolutie, is hierin gelegen dat Plantinga ver gaat in het waarderen van de wetenschap. Een conflict tussen wetenschap en theïsme ziet hij dan ook als een serieuze zaak:
‘Als een van deze vermeende conflicten werkelijk bestond, dan zou dat een ernstige zaak zijn. Ten eerste wordt de wetenschap, terecht, alom bejubeld als een geweldige intellectuele prestatie, misschien wel het allermooiste wat de mensheid ooit in deze sfeer ondernomen heeft. Daarom hebben we bij elk soort onderneming dat daar ernstig mee in conflict komt iets uit te leggen. Ten tweede staat de wetenschap, als het goed is, in hoog aanzien bij christenen. Een centraal gegeven in het joodse, het christelijke en minstens enkele lijnen in het islamitische denken is de imago Dei-gedachte. Wij mensen zijn geschapen naar het beeld van God. En die gedachte heeft weer als ventraal gegeven dat we niet alleen op God lijken doordat we persoonlijke wezens zijn, die kunnen denken en voelen, plannen en doelstellingen hebben, tot overtuigingen komen en daarnaar handelen, enzovoort; een meer specifieke gelijkenis met God is ons vermogen om iets te weten en te begrijpen van onszelf, van onze wereld en van God zelf. (…) Maar ook al zijn we beelddragers van God, onze kennis en ons begrip zijn natuurlijk onvolledig en fragmentarisch, en vaak vol fouten. Niettemin hebben we die vermogens. Naïef opgevat, maar volgens mij wel juist, is de moderne wetenschap een zeer imponerende poging om iets over onszelf en onze wereld te weten te komen. (…) Ze vormt een frappant geval van dat beelddragerschap. Christenen en andere theïsten moeten daarom de wetenschap hoog achten; maar conflict tussen religie en wetenschap is dan op het eerste gezicht al een vreemde, verontrustende, verbijsterende zaak.’
Mijns inziens gaat Plantinga te weinig in op het gegeven dat wij mensen het beeld van God in onszelf verdorven hebben, waardoor ons wetenschappelijk handelen ernstig gehinderd wordt.
In zijn boek betoogt Plantinga dat het echte conflict niet ligt tussen evolutionisme en theïsme, maar tussen evolutionisme en naturalisme. Hiervoor moet hij twee zaken duidelijk maken. Enerzijds moet hij aangeven dat het conflict tussen evolutionisme en theïsme maar oppervlakkig is. Anderzijds moet hij bewijzen dat het conflict tussen evolutionisme en naturalisme diepgaand is. Alvin Plantinga gebruikt voor het eerste een interessante techniek:
1) Hij reduceert het theïsme tot een kaal skelet waarbij voorbijgegaan wordt aan christelijke geloofswaarheden zoals schepping en zondeval.
2) Daarna kijkt hij of de evolutietheorie in lijn te krijgen is met dit kale theïstische skelet. Met betrekking tot een aantal deelgebieden lijkt dat te lukken, maar met een aantal andere niet.
3) De theorieën die niet in lijn zijn te brengen, worden van hun God-vijandige aspecten ontdaan. Dit wordt dan de theorie-minus genoemd.
4) Vervolgens worden ook de betreffende theorieën-minus in lijn met het theïsme gebracht.
Of het resultaat van het werk van Plantinga echt geslaagd is, is niet in ieders oog even duidelijk. Hij heeft zowel bepaalde evolutionaire theorieën als bepaalde geloofswaarheden zodanig uitgekleed, dat zowel gedreven evolutionisten aan de ene kant, als behoudende christenen aan de andere kant zich er niet senang bij voelen. Het type evolutie waar Plantinga het over heeft, is geleide evolutie: God werkt in en tussen de natuurlijke gebeurtenissen door, zonder zogenaamde natuurwetten te hoeven schaden.
De kern van het eerste deel van Plantinga’s boek is:
‘Mijn conclusie was dat dit conflict [tussen hedendaagse evolutietheorie en het christelijk geloof, Eppie] enorm overdreven wordt. Er is conflict tussen ongeleide evolutie en christelijk geloof, maar de uitspraak dat evolutie inderdaad ongeleid zou zijn, vormt geen onderdeel van de hedendaagse evolutietheorie.’
Er is volgens Plantinga niets wat aangeeft dat God niet elke mutatie en elke selectie zou hebben kunnen sturen, terwijl wij dat proces van mutatie toch als ongericht en de selectie als natuurlijk stuurmechanisme ervaren. Als ik christen ben, en ik zou genoodzaakt zijn het macro-evolutionistisch kader te omarmen en de Bijbel zou mij die ruimte geven, dan zou mijn opvatting dicht bij die van Plantinga uitkomen. Het zou me zelfs een uitweg kunnen geven die een naturalist niet heeft. Micro-evolutie wordt waargenomen, mutatie en selectie worden waargenomen. Er vindt soortvorming plaats. Dit alles wordt bestudeerd en geanalyseerd en in modellen vastgelegd. Toch belijden we als christenen dat God in dit alles de hand heeft en dat Hij de kleinste dingen bestuurt, en dat de haren van ons hoofd geteld zijn. Aangezien er geen natuurlijk mechanisme is dat leidt tot macro-evolutie met een gestage opklimming van eencellig tot intelligent wezen, is voor een christen-evolutionist de rationele uitweg om de gestage hand van de Schepper hierachter te vermoeden. Als God hier al niet de hand in gehad zou hebben, waarin dan wel?
De Jong
Maar… Dan heeft dr. De Jong een tegenargument. De Jong kent de evolutiebiologie van haver tot gort. De Jong ontkent elke invloed van God op het evolutieproces en ze geeft aan dat evolutie in principe ongeleid is. Punt uit. Zonder twijfel. Plantinga begrijpt er in haar ogen niets van. Er is in het hele macro-evolutionistische frame geen beeld van design. Er is geen intelligente hand zichtbaar. Het is toeval en survival of the fittest en verder niet. Ik denk dat ze hierin gelijk heeft. Dit punt van De Jong heeft nog een diepere dimensie. Design wordt in de levende natuur volop waargenomen (discours). Het mechanisme van macro-evolutie vertoont echter geen tekenen van een Designer op de achtergrond. Dat is toch wat vreemd. Waarom vertoont het eigenlijke voorwerp wel kenmerken van ontwerp, maar het proces waardoor het plaatsvond niet? Zouden we van zo’n proces, als het door God bestuurd was, niet net zo goed tekenen van ontwerp moeten ontwaren als dat we die in de levende natuur in overvloed ontdekken? Kan het zijn dat proces en resultaat niet met elkaar overeenkomen? Kan het zijn dat het proces van macro-evolutie niets met intelligent design van doen heeft? Dat het macro-evolutionistisch model in zijn aard metafysisch naturalistisch is? Dat het met macro-evolutie en theïsme is als met water en olie? De theïstisch evolutionist heeft een flinke emulgator nodig om deze beide in emulsie te houden en dan is de oplossing troebel.
De Jong bij Plantinga
Als De Jong niet in Plantinga’s redenering mee wil gaan, dat evolutie door God geleid kan zijn en dat theïsme en evolutie samen kunnen gaan, dan is aan haar de opdracht om de argumentatie van Plantinga op te lossen met betrekking tot het diepe conflict tussen naturalisme en evolutionisme, het tweede deel van het boek van Plantinga. Volgens de redenatie van Plantinga is, als zowel naturalisme als evolutionisme waar is, onze ratio niet ingesteld op het vinden van waarheid. In dat geval kan niet voor enige waarheid in onze overtuigingen ingestaan worden en in dat geval kan ook geen grond gevonden worden voor de gedachte dat evolutie en/of naturalisme waar zijn.
Alvin Plantinga brengt het als volgt op formule:
P = kans, B = betrouwbaarheid van onze kenvermogens, N = naturalisme, E = evolutie (uitgebreide vorm), | = ‘gegeven’ of ‘gesteld’.
(1) P (B|N&E) is klein.
(2) Wie overtuigd is van N&E en inziet dat P (B|N&E) klein is, heeft een ondermijner voor B.
(3) Wie een ondermijner heeft voor B, heeft een ondermijner voor iedere andere overtuiging die hij meent te hebben, waaronder N&E.
(4) Als iemand die N&E accepteert daarmee een ondermijner krijgt voor N&E, dan ondermijnt N&E zichzelf en is N&E niet redelijkerwijs aanvaardbaar.
Conclusie: N&E is niet redelijkerwijs aanvaardbaar.

Figuur 3. Als er vier gebieden worden onderscheiden: theïsme en naturalisme, wetenschap en macro-evolutie, dan worden door aanhangers van verschillende overtuigingen verschillende demarcatielijnen getrokken. Volgens het deïsme van De Jong heeft theïsme niets met wetenschap of macro-evolutie van doen. Volgens het ‘adaptief’ theïsme heeft het naturalisme niets met wetenschap en macro-evolutie van doen. Volgens het traditionele theïsme hebben theïsme en wetenschap niets met naturalisme en macro-evolutie van doen
In deze keten zal vooral de eerste premisse enkele vragen oproepen. Plantinga werkt deze premisse keurig uit. Hij neemt het wormpje C. elegans in ogenschouw en stelt zich voor dat het beestje in de loop van de evolutie een allereerste vorm van een overtuiging krijgt. Hij neemt aan dat deze overtuiging adaptief is. Deze overtuiging evolueert dan verder de generaties door. Er is geen enkele reden om te denken dat de inhoud (!) van deze overtuiging waar is. De enige oorzaak van het feit dat de overtuiging verder evolueerde, was dat ze leidde tot betere overleving en voortplanting. Selectie leidde ertoe dat de dieren met die neurofysiologische eigenschappen die het meest adequaat op een prikkel reageerden, zich succesvol konden voortplanten. Die neurofysiologische eigenschappen zijn onafhankelijk van de waarheid van de inhoud van de overtuiging. Welnu, als dit met één overtuiging het geval is, en met een andere overtuiging ook en zo hebben we legio overtuigingen die een interactie met elkaar hebben, hoeveel overtuigingen mogen dan onwaar zijn, terwijl we toch onze overtuigingen in het algemeen betrouwbaar achten? De conclusie moet zijn dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de kenvermogens van naturalistisch geëvolueerde wezens betrouwbaar zijn.
Er is nog een extra argument. Naar de mening van De Jong hebben religieuze overtuigingen een evolutionaire oorsprong. Als dit werkelijk het geval is en we doen de volgende waarnemingen: ten eerste dat religieuze overtuigingen in de mensheid wijdverspreid voorkomen en dus kennelijk adaptief zijn en ten tweede dat religieuze overtuigingen in veel gevallen niet betrouwbaar zijn, dan is de conclusie inderdaad gerechtvaardigd dat evolutionaire processen niet tot betrouwbare overtuigingen leiden. Als dit voor religieuze overtuigingen opgeld doet, is het moeilijk te zien dat het voor niet-religieuze overtuigingen anders zou zijn. Als De Jong zichzelf beschouwt als een naturalistisch geëvolueerd wezen, heeft ze reden om de betrouwbaarheid van haar kenvermogens te betwijfelen.
Lees hier de overige delen van deze serie:
(deel 1) https://logos.nl/methodologisch-naturalisme-waar-wortelt-radix/.
(deel 2) https://logos.nl/methodologisch-naturalisme-wortelt-radix/.
(deel 3) https://logos.nl/methodologisch-naturalisme-wortelt-radix-2/.
(deel 4) https://logos.nl/methodologisch-naturalisme-wortelt-radix-3/.
(deel 5) https://logos.nl/methodologisch-naturalisme-wortelt-radix-4/.
(deel 6) https://logos.nl/methodologisch-naturalisme-wortelt-radix-5/.
(deel 7) https://logos.nl/methodologisch-naturalisme-wortelt-radix-6/.
(deel 8) https://logos.nl/methodologisch-naturalisme-wortelt-radix-7/.