In een vorige bijdrage hebben we gezien dat dr. Gerdien de Jong in haar artikel in Radix, getiteld: ‘de onafhankelijkheid van geloof en wetenschap’ en E. Sober in zijn artikel: ‘Why methodological naturalism’ hebben aangegeven dat methodologisch naturalisme niet a priori noodzakelijk is. Een aspect wil ik graag nog expliciet voor het voetlicht brengen. Dat is de toetsbaarheid. Een belangrijk kenmerk voor wetenschappelijke theorieën is toetsbaarheid. Er wordt wel eens gesteld dat niet-methodologisch naturalisme als werkmethode niet toetsbaar is en dus a priori niet wetenschappelijk. Sober en in navolging daarvan De Jong laten zien dat niet-methodisch naturalisme wel voor toetsing vatbaar is, omdat er uitspraken worden gedaan over natuurlijke gebeurtenissen die getoetst kunnen worden.
G. de Jong maakt dit specifiek. Met dat ze het specifiek maakt, maakt ze overigens duidelijk dat geloof wel degelijk over feiten kan gaan, maar met hoe ze het specifiek maakt, geeft ze aan dat ze dat geloof dat over feiten gaat, niet aanvaardt. Ze maakt het als volgt specifiek:
‘De zondvloed was tot omstreeks 1800 een goede natuurwetenschappelijke hypothese, tot zijn verwerping op grond van geologische waarneming.’, ‘De hypothese dat er nooit een (zoogdier)soort uitgestorven was, deed opgeld in de achttiende eeuw: immers, uitsterven was in strijd met een volmaakte schepping. Cuvier toonde (…) echter aan dat het uitsterven van soorten werkelijkheid was.’ en ‘Het is volledig mogelijk dat naturalistisch wetenschappelijk onderzoek had laten zien dat 1) alle radiometrische data wijzen op een aarde van minder dan 10.000 jaar oud; 2) alle fossielen overeenkomen met nu nog levende soorten; 3) er geen DNA-overeenkomst bestaat tussen de huidige dieren; 4) dat placentale zoogdieren geen gen voor dooiereiwit bezitten, zelfs geen kapot gen daarvoor. Dit zijn hypothesen op grond van Bijbelinterpretaties, toetsbaar en allemaal verworpen.’ En dan eindigt de Jong met: ‘Bovennatuurlijke verklaringen blijken nooit nodig geweest te zijn. Natuurwetenschappelijke theorieën kunnen het zich veroorloven geen aandacht te schenken aan het bovennatuurlijke.’
Zes mogelijke reacties
Hier kan op verschillende manieren op ingegaan worden:
Eerste mogelijke reactie: Er kan geredeneerd worden in de trant van: Als het nu werkelijk zo zou zijn dat de voorbeelden, zoals hier gegeven, hypothesen zijn die logischerwijze voortvloeien uit Bijbels gebonden wetenschap c.q. creationisme, en dat deze hypothesen verworpen moeten worden, dan leidt dit toch nog niet tot het verwerpen van het creationisme? Stel dat een verklaringsmodel niet strookt met bepaalde observaties, dan is daarmee niet het hele model van tafel. Het model kan namelijk gedeeltelijk aangepast worden. Een aantal voorbeelden lijken beter uitgelegd te kunnen worden met een evolutie-model dan met een creatie-model. De redeneertrant waarin gekozen wordt voor het model dat het best past bij de waarnemingen wordt ‘inference to the best explanation’ genoemd. Een andere term hiervoor is abductie. Sober legt het als volgt uit: ‘The special consequence condition of Confirmation: If observation confirms theory T, and theory T entails that C is true, then O confirms C.’ Het is oppervlakkig beschouwd aantrekkelijk om de special consequence condition of confirmation als waar te beschouwen. In de ogen van Sober is deze claim echter uiterst zwak. In een groot aantal gevallen kan deze claim leiden tot de keuze voor een fout verklaringsmodel. Eenvoudigweg omdat een bepaalde observatie slechts suggereert (en niet meer dan dat) dat een bepaald model passender is. Andere data kunnen op termijn tot een ander resultaat leiden ten faveure van een model dat eerst verworpen werd.
Tweede mogelijke reactie: Er kan globaal worden weergegeven dat de gestelde hypothesen niet volgen uit creationisme.
Derde mogelijke reactie: Er kan gereageerd worden door te stellen dat in een aantal gevallen hypothesen niet getoetst worden aan observaties, maar aan naturalistische interpretaties van data die als observaties verpakt zijn.
Vierde mogelijke reactie: Er kan inhoudelijk ingegaan worden op de hypothesen die verworpen zijn, waarbij 2) en 3) ook toegepast worden. Hieronder komen de situaties aan bod die hierboven beschreven zijn en waarin volgens de Jong hypotheses volgens het creationistische kader gefaald hebben: De hypothese dat er geen zoogdiersoort uitgestorven zou zijn, omdat dit in strijd zou zijn met een volmaakte schepping, zou wellicht in de achttiende eeuw in bepaalde kringen opgeld hebben gedaan. Daarmee was het eerder een uitvloeisel van niet correct lezen van de Bijbel dan dat het een kenmerk was van Bijbelgetrouwheid. Ook in die eeuw waren Bijbelgetrouwe theologen in bepaalde kringen al schaars. Kunnen radiometrische data erop wijzen dat de aarde minder dan 10 000 jaar oud is? Dat zou ik wel denken. Het enige wat nodig is, is de korst van interpretaties, randvoorwaarden, ‘correcties’ et cetera afpellen van de gegevens die in de laboratoria verzameld zijn. De waarde van data wordt niet alleen bepaald door de betrouwbaarheid van de waarnemingen, maar ook door de waarde van de wijze van analyseren en interpreteren. Men kan methodisch naturalistische wetenschap denken te bedrijven, maar op een of andere manier heeft de keuze voor een bepaald verklaringsmodel, uniformitarianistisch of bijvoorbeeld creationistisch, een niet-naturalistische metafysische basis.
De hypothese dat alleen fossielen van nog levende dieren aangetroffen zullen worden, vloeit op geen enkele wijze uit het creationistisch model voort, zoals dat gewoonlijk sinds de vroege christenheid door de orthodoxe kerken geleerd wordt. De hypothese dat er geen DNA-overeenkomst zou zijn tussen soorten, vloeit op geen enkele wijze uit het creationistisch model voort. Al sinds de schepping zien Adam en zijn nakomelingen dat er een overeenkomst is tussen dieren en henzelf. Aangezien de informatie daarvoor op het DNA gelegen is, is DNA-overeenkomst vanuit de schepping volstrekt voorspelbaar. De hypothese ‘dat placentale zoogdieren geen gen voor dooiereiwit bezitten, zelfs geen kapot gen daarvoor’, zoals de Jong dat stelt, zou ingegeven kunnen worden door de gedachte dat een placentaal zoogdier zelf geen eieren legt. Dooier zit in een ei. Als zoogdieren dan toch een kapot gen voor dooiereiwit bezitten, dan moet dat een restant zijn van het vermogen tot het leggen van eieren bij reptielenvoorouders lang geleden. En dan is het scheppingsverhaal geen feitelijke beschrijving. Ik denk dat met het gen voor dooiereiwit het eiwit vitellogenin bedoeld wordt. Dit gen is wijdverspreid aanwezig binnen het dierenrijk. Insecten, schaaldieren, zeesterren, sponzen, nematoden en gewervelden, ‘overal’ tref je dergelijke eiwitten aan. Naast dat deze eiwitten onder hormonale invloed staan, het gedrag beïnvloeden en ook bij mannetjesdieren tot expressie kunnen komen (niet eileggend), spelen vitellogeninen bij vissen een belangrijke rol in de regulatie van de immuniteit. Vitellogenin kan dus veel functies vervullen. De gedachte dat het eiwit alleen nodig zou zijn voor voeding van een embryo in een ei, is achterhaald. Uit Bijbelinterpretatie volgt niet dat een dergelijk immunologisch regulatoir eiwit of het gen daarvoor bij zoogdieren redelijkerwijze afwezig zou moeten zijn.
Vijfde mogelijke reactie: Eenzelfde soort hypothesen als bovengenoemd kan ook opgesteld worden met betrekking tot de naturalistische evolutietheorie. Het is een beetje flauw, maar ook leuk: er kunnen met gemak honderden evolutionistische hypothesen bedacht worden die gelijk naar het rijk der fabelen verwezen kunnen worden op grond van data. Een voorschot: Er had strikt methodisch naturalistisch vanuit de evolutieleer in bredere zin gehypothetiseerd kunnen worden dat:
a) dit heelal barst van planeten waarop leven mogelijk is;
b) dit heelal krioelt van leven;
c) dit heelal krioelt van leven dat qua intelligentie enkele miljarden jaren vooroploopt ten opzichte van ons;
d) op onze planeet het leven meermalen onafhankelijk van elkaar is ontstaan;
e) het leven op aarde niet gebaseerd is op een eenduidige DNA-code;
f) op onze planeet wezens rondlopen die qua intelligentie ons menselijke soort veruit overtreffen;
g) leven niet schematisch in te delen is, zoals nu het geval is, maar vanuit de bron fijnmazig uiteenwaaiert;
h) seksualiteit niet plaats zou vinden door paarsgewijze recombinatie, maar door samenvoegen van genen aan een grote genenpool, waarna de volgende generatie daaruit de fitste genen zou ontvangen;
i) er sprake is van generatio spontanea;
j) proto-life op ettelijke plaatsen der aarde dagelijks wordt aangetroffen;
k) leven eenvoudig in het laboratorium geassembleerd kan worden;
l) evolutie van leven, in de zin van toename van complexiteit, aangetoond kan worden in het laboratorium;
m) er foto-autotrofe insecten waargenomen worden;
n) het fossielenbestand meer overgangsvormen bevat dan niet-overgangsvormen;
o) er na honderdmiljoenen generaties geen dooiergen in het genoom van placentale zoogdieren meer aanwezig is, zelfs geen defect gen;
p) een zwik een boog wordt;
q) diamant geen C14 bevat;
r) in zoutlagen geschat op honderden miljoenen jaren oud, geen levende (!) bacteriën gevonden worden die genetisch overeenkomen met huidige genera;
s) de Himalaya zich nooit onder de waterspiegel bevonden heeft;
t) beschreven historie honderdduizenden jaren oud is;
u) oude talen eenvoudig zijn, vergeleken met moderne talen;
v) oerverhalen niet gaan over draken, maar voornamelijk over sabeltandtijgers en mammoeten;
w) ontstaansverhalen niet verwijzen naar overstromingen, maar naar ijstijden;
x) sociaal darwinisme nog steeds een acceptabel wetenschapsveld is;
y) ons denkvermogen niet de capaciteiten heeft tot het bedrijven van wetenschap;
z) ons waarnemingsvermogen niet geschikt is voor het bedrijven van wetenschap;
aa) ons communicatievermogen niet geschikt is voor het bedrijven van wetenschap.
Dit zijn hypothesen die gefalsifieerd zijn. Wat er volgens de eerdere gedachtegang toe zouden moeten leiden dat gegeven deze observaties en de werkwijze van het methodisch naturalisme, het evolutionisme als verklaringsmodel voor het leven verworpen mag worden.
Zesde mogelijke reactie: Natuurlijk kan gesteld worden dat de bewijsbasis breder is dan strikt methodologisch-naturalistisch. In feite is de bewijsbasis altijd breder dan strikt methodologisch naturalistisch. Er zijn altijd aannames die niet falsifieerbaar of verifieerbaar zijn. Zowel bij naturalisten als bij niet-naturalisten.
Deze handvol mogelijke reacties geeft aan dat niet-methodisch naturalisme wel voor toetsing vatbaar is omdat er uitspraken worden gedaan over natuurlijke gebeurtenissen die getoetst kunnen worden. Anderzijds staat of valt een interpretatiekader niet met het al of niet gefalsifieerd worden van een bepaalde hypothese, als deze hypothese de kern van het interpretatiekader niet raakt. Toch eindigde de Jong met: ‘Bovennatuurlijke verklaringen blijken nooit nodig geweest te zijn. Natuurwetenschappelijke theorieën kunnen het zich veroorloven geen aandacht te schenken aan het bovennatuurlijke.’ Alsof een christen het zich wil veroorloven om geen aandacht te schenken aan het bovennatuurlijke.
Deze bijdrage was een reactie op de stelling van de Jong, dat creationisme, in tegenstelling tot het naturalistische evolutionisme gefaald zou hebben. De exposé in Radix gaat in navolging van Sober echter verder met a posteriori verdediging van het methodologisch naturalisme, wat nog verder enige aandacht vraagt. Maar dat is voor een andere keer.
Lees hier de overige delen van deze serie:
(deel 1) https://logos.nl/methodologisch-naturalisme-waar-wortelt-radix/.
(deel 2) https://logos.nl/methodologisch-naturalisme-wortelt-radix/.
(deel 3) https://logos.nl/methodologisch-naturalisme-wortelt-radix-2/.
(deel 4) https://logos.nl/methodologisch-naturalisme-wortelt-radix-3/.
(deel 5) https://logos.nl/methodologisch-naturalisme-wortelt-radix-4/.
(deel 6) https://logos.nl/methodologisch-naturalisme-wortelt-radix-5/.
(deel 7) https://logos.nl/methodologisch-naturalisme-wortelt-radix-6/.
(deel 8) https://logos.nl/methodologisch-naturalisme-wortelt-radix-7/.