Moet een christen methodologisch naturalisme aannemen?

by | apr 6, 2021 | Onderwijs, Wetenschapsfilosofie

In 2019 schreef Prof. Gijsbert van den Brink een artikel voor het blad Metascience, getiteld In Defence of Dialogue – Yves Gingras: Science and religion: an impossible dialogue. Van den Brink doet daarin een oproep om als science (wat dat dan ook moge zijn) met theologie in gesprek te zijn en de theologie serieus te nemen. In zijn oproep aan deze man beklaagt Gijsbert zich erover hoe hij door orthodoxe broeders en zusters behandeld wordt omdat hij de evolutietheorie onderschrijft.

Van den Brink schrijft:

“Although as a Dutch Protestant theologian I am in a totally different situation than Gingras (a Canadian atheist historian and sociologist), I can easily recognize much of the dissatisfaction that underlies his philippic. In my attempts to take the theory of biological evolution with due seriousness as a Christian theologian (cf. e.g. Van den Brink 2017 ET forthcoming with Eerdmans, Grand Rapids), I have met with fierce and ongoing opposition within my own orthodox Reformed environment. Although I intentionally couched my plea in careful and non-polemical terms, fellow-believers literally became angry with me and some of them resorted to silly rhetoric (“Does shaky contemporary science know things better than the eternal Word of God?”, “If we stem from the apes, why are there still apes around?”, etc.) to dismiss my point of view. Even though church institutions and official denominations usually are more reticent on questions of human origin these days, the atmosphere in some of them is equally anti-scientifc.”

Van den Brink geeft in zijn verdere betoog aan dat hij zo ver wil gaan in zijn acceptatie van wetenschap dat hij zich committeert aan de gedragslijn van het methodologisch naturalisme:

“Methodological naturalism should not be conflated with metaphysical naturalism, since clearly it is a non sequitur to conclude from the maxim that God “should be kept out of science” to the view that God does not exist, or cannot act. Yet, this conflation is often made and, either consciously or unconsciously, Gingras seems to make it as well. It is precisely for this reason—the tacit but unwarranted equation of methodological and metaphysical naturalism—that some Christian thinkers have recently come to deny methodological naturalism its status as an unassailable dogma of science (e.g. Torrance 2017).”

Als we deze zin op ons in laten werken, dan beschuldigt Van den Brink Torrance ervan stilzwijgend en ongefundeerd methodologisch en metafysisch naturalisme aan elkaar gelijk te stellen. Dat is wel makkelijk in een enkel zinnetje en ongefundeerd gesteld, dus laten we het artikel van Torrance eens rustig gaan bekijken.

Het betreft het artikel van Andrew B. Torrance, Filosoof aan de University of St Andrews, Schotland, die hij schreef in 2017 in het tijdschrift Zygon onder de titel: Should a christian adopt methodological naturalism?

Gijsbert zegt ja. Andrew zegt nee.

Eerst legt Torrance uit welke visies op de werkelijkheid er bestaan en wat het standpunt van het methodologisch naturalisme is. Het methodologisch naturalisme (MN) zegt dat wetenschappelijke observaties alleen mogen worden uitgelegd met verwijzing naar natuurlijke oorzaken. In natuurwetenschappelijk onderzoek is geen plaats voor de suggestie dat er met betrekking tot het studieobject sprake kan zijn van een bovennatuurlijk verschijnsel. Voor veel christenwetenschappers is dit standpunt aantrekkelijk om zo met seculiere collega’s on speaking terms te komen. De kosten van deze positie worden echter vaak niet overzien.

Torrance geeft veel goede opmerkingen met betrekking tot dit punt. Hij schrijft dat het niet zo is dat MN van God afhaakt maar dat de christen zijn geloof in God beëindigt op het moment dat hij MN accepteert. Als hij dat doet, dan accepteert hij het gezichtspunt dat alles in het heelal moet worden verklaard zonder God maar het is nog erger, zo iemand doet dan ook de aanname dat zijn christelijk geloof in potentie zijn studie van de natuurlijke wereld hindert.

Wat is er mis met een methode die duidelijk de afwezigheid van God weergeeft?

Het eerste probleem met MN is, dat er voor een christen zaken in de historie zijn, die verklaard moeten worden uit een specifieke goddelijke handelwijze zoals de wonderen in de Bijbel. De waarheid van het christelijk geloof vereist direct Goddelijk handelen, niet alleen in het verleden maar ook in onze tijd in het bekeren van mensen. (Dit is een expliciet punt van Torrance) verder was Goddelijk handelen de reden dat er dingen zijn in plaats van niet-zijn (het heelal), dat er orde is in de natuur en dat er schepsels zijn die Zijn beeld weerspiegelen (de mens). Al deze dingen moet iemand die MN accepteert uitleggen zonder verwijzing naar een bovennatuurlijke werkelijkheid. Het is moeilijk in te zien dat dit geen problemen oplevert voor een christen.

Maar wat, als een christen bacteriën bestudeert en daarbij niet refereert aan Goddelijk ingrijpen? Ook in dat geval dient de studie van de natuur onderdeel te zijn van een overkoepelend methodologisch agenda die incompatibel is met MN. Een christen zou een theologisch nederige benadering kunnen bepleiten. Als dus bijvoorbeeld een medechristenwetenschapper lukraak zou verwijzen naar een speciale goddelijke actie als reden voor een bepaald onderzoeksresultaat, zou hij kunnen suggereren dat ze, voor de doeleinden van hun specifieke onderzoeksprogramma, zouden moeten aannemen dat ze niet in staat zijn om een dergelijke actie te onderscheiden, omdat, als deze plaatsvindt, deze niet empirisch kan worden onderscheiden. Op deze wijze wordt iets niet lichtzinnig tot bovennatuurlijk verschijnsel verklaard maar wordt ook Gods bestaan en handelen niet genegeerd. Zo’n positie benadrukt de beperkingen van het menselijk kenvermogen. Men is dan niet gecommitteerd aan MN.

In deze assay argumenteert Torrance dat geloof in God een beter en voller begrip van de natuurlijke wereld geeft en een beter, meer geïntegreerd kompas voor interpretatie.

Als er frictie is tussen het wereldbeeld van een christen wetenschapper en dat van een seculiere wetenschapper dan is het inconsistent voor de christen om zich aan het naturalistische wereldbeeld te conformeren. Einstein zei: ”The right to search for truth implies also a duty; one must not conceal any part of what one has recognized to be true”. Zo bezien is voor een christen MN niet alleen onchristelijk maar ook onwetenschappelijk. Als het gaat om de wetenschappelijke studie van het gedrag, de structuur en de geschiedenis van de natuurlijke wereld, zou de christelijke wetenschapper niet bereid moeten zijn om het anders te interpreteren dan vanuit haar christelijk perspectief. Dit is beslist niet om een precedent te scheppen dat zou uitnodigen tot een alles-mag-relativisme, waarbij elke religieuze of seculiere overtuiging een plaats aan tafel krijgt. Het is eenvoudig een erkenning dat de methodologie van een praktiserende christen niet mag en zelfs niet kan worden losgekoppeld van wat ze gelooft te weten en de fundamentele ontologische beweringen die daarmee gepaard gaan.

Christelijke voorstellingen van MN

Christenen die MN voorstaan zeggen al snel dat het slechts om een methode gaat en dat gebruik daarvan geen metafysisch naturalisme onderstelt. (Dat is precies, wat Gijsbert van den Brink ook zegt.) Het is echter nog maar de vraag of dit waar is. Er is een scala aan voorstellingen van MN, sommigen vrijwel gelijk aan metafysische naturalisme, terwijl anderen pogen te koppelen aan een christelijke levensovertuiging.

Kan naturalistische wetenschapper zich een niet-wetenschappelijk beroep op het goddelijke permitteren?

Een zekere Robert O’Connor probeert het MN zo vriendelijk uit te leggen, dat niet-wetenschappelijk verwijzen naar God als de uiteindelijke oorzaak wel mogelijk is. “further, nonscientific appeal to the divine as the ultimate and sustaining source, meaning, and purpose of all natural phenomena” is volgens zijn versie van MN toegestaan. MN houdt zich dan heel strikt aan het eigen wetenschappelijke werkveld. De tegenwerping van Torrance is, dat er dan in de betreffende persoon frictie is tussen zijn opvatting als wetenschapper en de persoonlijke levensovertuiging. O’Connor suggereert om dan het wetenschappelijke werk privé theïstisch te interpreteren. Op dat moment is MN echter niet naturalistisch meer. Volgens Torrance is het consequenter voor de christen om een methodologie aan te nemen die de verborgenheid van God erkent in plaats van een naturalisme aan te nemen dat de mogelijkheid uitsluit om te erkennen dat God iets te maken heeft met de natuurlijke orde.

Is MN een geschikte manier om Gods werk in de schepping te eren?

Hiervoor voert Torrance Kathryn Applegate op, programma directeur van BioLogos, een theistisch evolutionistische organisatie in de VS. Ze is een voorstander van MN. Ze stelt dat MN ervoor zorgt dat er diep respect is voor de scheiding tussen Schepper en schepsel. Dat activiteit van schepper en het schepsel niet worden verward en dat God hierdoor wordt verheerlijkt in Zijn werk in de schepping. Dit lijkt wat contra-intuïtief. MN bedoelt juist om Gods werk in de schepping niet te erkennen. Echter, voor de wetenschapper als christen en niet als wetenschapper is het dan toch mogelijk om die kennis niet-wetenschappelijk maar theologisch te herinterpreteren. MN staat deze herinterpretatie echter niet toe. De christen moet namelijk niet worden opgedeeld in een wetenschappelijk en een religieus deel. Het omarmen van MN is ook helemaal niet nodig om handelen van God en activiteit van de tweede oorzaken te kunnen onderscheiden. De vraag blijft waarom een christen geen wetenschap zou kunnen bedrijven vanuit een overkoepelend christelijke wereldbeeld. Torrance noemt bezwaren die hij hiervoor ook al geuit heeft. Het is niet de wetenschap die God loslaat maar de gelovige wetenschapper die besluit zijn geloof in God te los te laten als hij wetenschap bedrijft. Als verder argument zegt hij nog dat de criteria die iemand vooraf besluit om te hanteren voor wetenschappelijk onderzoek, niet door inherent wetenschappelijke inzichten zijn bepaald. De beslissing voor een criterium voor wetenschappelijk onderzoek is dus gebaseerd op metafysische aannames. Waarom zouden voor een christen deze aannames seculier moeten zijn?

Is het ooit gepast voor wetenschap om anomalieën te negeren omdat ze niet overeen stemmen met de standaard wetenschappelijke methode?

Dat christelijke MN-ers een probleem hebben blijkt in een aantal gevallen uit hun uitspraken. Dan wordt gezegd dat God normaliter via natuurlijke processen werkt of dat MN geldig is voor de meeste natuurwetenschappen omdat God niet in een laboratorium te vangen is. Het probleem dat ze hebben is, dat hun MN juist datgene uitsluit wat ze eigenlijk heel belangrijk vinden: een klinkklaar teken van Gods onmiddellijke betrokkenheid bij de menselijke historie. Een gezonde wetenschappelijke theorie staat toe, dat er anomalieën zijn die de waarde van een theorie testen. Bij MN is dat vooraf uitgesloten. Applegate accepteert wonderen als blind spots of science. Maar MN accepteert geen blind spots. MN dwingt een christen om tegen zijn natuur in op zoek te gaan naar een vulsel die niet consistent is met zijn levensovertuiging. Het is veel vruchtbaarder om in de wetenschap trouw te zijn aan de eigen christelijke levensvisie.

Verwar ik MN met metafysisch naturalisme?

Ik maak onderscheid tussen methodologisch naturalisme en methodologisch naturalisme. Tegelijk zie ik echter een verband tussen die beiden, zo zal er geen verschil zijn in de conclusies die beiden op basis van gegevens trekken. MN is metafysisch niet neutraal. Wie MN accepteert, zegt dat dit de beste wijze van wetenschapsbeoefening is en dat is gebaseerd op een bepaalde levensovertuiging. Torrance maakt hier de vergelijking met een boek van Dostojevsky. Een kenner van de literatuur die Dostojevsky leest, hanteert bij het lezen niet methodologisch materialisme die stelt dat het werk evenveel waarde heeft als een blok hout. Het is dan volkomen normaal om te erkennen dat de werkelijkheid meer is dan het louter materiële. Als zodanig heeft deze hooggekwalificeerde lezer metafysisch geïnformeerde redenen om te denken dat het ongepast is om dit boek te interpreteren volgens het methodologisch materialisme. Zo zijn er voor een christen metafysische redenen om MN niet te hanteren. De christen als wetenschapper moet zich continu bewust zijn van zijn christen-zijn. Hij is arbeidzaam in de wetenschap in de ootmoedige erkentenis dat God zich vaak verbergt. Maar Hij is niet afwezig. Als zodanig kan een christen integer en met onderscheid en begrip in wetenschap werkzaam zijn.

Om dit gedeelte af te sluiten, is mijn argument vrij eenvoudig. De christen moet consequent proberen de aard van de werkelijkheid te interpreteren door gebruik te maken van alles wat ze weet. De kern van het christelijk geloof is de bewering dat God niet alleen bestaat, maar dat God deze contingente orde in het leven heeft geroepen als een begrijpelijke realiteit. Bovendien gelooft de christen dat God actief betrokken is bij de geschiedenis, wat een geloof schept dat kan dienen als getuige van Gods scheppende, voorzienige en verlossende activiteit. Om deze reden zou er een verschil moeten zijn tussen de manier waarop de christen onderzoeker en de seculiere onderzoeker de structuur, het gedrag en de geschiedenis van de natuurlijke wereld benaderen en interpreteren.

De dreiging van MN

Torrance ziet drie verschillende driegingen vanuit MN, die verder ook weer worden opgedeeld.

1) MN stimuleert wetenschappers om theorieën aan te nemen die in de kern niet samen kunnen gaan met christendom.

Alvin Plantinga heeft dit al duidelijk gemaakt. Dat hoeft niet herhaald te worden. Plantinga geeft voorbeelden van theorieën die aannemen dat God niet bestaat terwijl er prima theorieën konden worden ontwikkeld die aannemen dat God wel bestaat, bijvoorbeeld in theorieën rond de vorming van religie. Bedenk dat MN niet voorkomt dat de wetenschapper metafysische aannamen doet, het voorkomt dat hij niet-naturalistische aannamen doet. De metafysische aannamen moeten dan naturalistisch aannamen zijn. De stap te gaan denken dat God slechts een product van onze verbeelding is, is dan klein.

Het is belangrijk om te bedenken dat MN alleen is opgetuigd om te voorkomen dat naar God verwezen wordt in bepaalde gevallen waarin bepaalde theisten geneigd zouden kunnen zijn om naar God te verwijzen. In veel gevallen is geen enkele theïstische wetenschapper geneigd om naar Goddelijk ingrijpen te verwijzen. Als voorbeeld: veel ID-ers kunnen over het ontwerp in de natuur zelf spreken zonder te refereren naar een diepere oorzaak. Pas als die diepere oorzaak zelf aan bod komt, gaat MN zijn werk doen. Op dat moment ontkomt een MN-er niet aan een metafysische argumentatie, maar die metafysische argumentatie is naturalistisch.

2) MN creëert een cultuur die spanning tussen wetenschap en christendom versterkt.

MN creëert een cultuur die onveilig is voor christelijk denken. Het verkleint de waarschijnlijkheid dat het christelijk geloof overeenkomt met de dagelijkse werkelijkheid. Als een christen denkt dat naturalisme het beste metafysische standpunt is om wetenschap te bedrijven, dan denkt hij dat er een conflict is tussen wetenschap en christelijk geloof. Als een christen MN niet als de beste methode beschouwt maar toch hanteert, dan speelt hij het spel met de wereld mee. Het grote probleem is dat mensen “gewoontedieren” zijn. Als iemand herhaald iets doet, wordt het al snel een gewoonte die houding ook op andere vlakken te hanteren. Zo komt het dat in de praktijk na verloop van tijd methodologische aannamen vaak leiden tot overeenkomstige metafysische overtuigingen.

Als een christen MN gebruikt is dat ook een getuigenis naar anderen toe dat het christendom in de praktijk van de wetenschap geen plaats heeft. Zo wordt het werk van God onteerd. Een proces dat dan ook zichtbaar wordt is dat zo’n christen als hij het geloof in God verdedigt hierin uiterst ver meebuigt met de seculiere omgeving om te voorkomen dat het schuurt. Er worden woorden gekozen die de realiteit van God maskeren en Zijn boodschap aan ons. In het bijzonder gebeurt dit als de zienswijze van S.J. Gould wordt geaccepteerd van er met betrekking tot geloof en wetenschap sprake is van twee afzonderlijke magisteria. Dawkins vanuit zijn atheïstische visie geeft aan dat deze visie geen stand houdt. Een werkelijkheid geschapen door God is anders dan een werkelijkheid geschapen door blinde natuurkrachten. Een christen heeft een wezenlijk ander begrip van het universum dan een atheïst.
Er zijn twee soorten theologiëen die opkomen in een cultuur die wordt gevormd door MN

A. Theologie van verwondering.

Een methode die christenen goed gebruiken is dat van het oproepen van verwondering over de mysterieuze schoonheid en opbouw van de werkelijkheid. De hoop is dan dat deze verwondering de dodelijke greep van het naturalisme van de gesprekspartner doet verslappen en dat er een open gesprek komt over geloof en wetenschap. De theist probeert dan waarschijnlijk verwondering op te wekken door te wijzen op de prachtige natuurlijke orde in de schepping, het bestaan van moraal of dat er iets is in plaats van dat er niets is. Als deze verwondering een hoeksteen wordt van de theologie, dan komen er problemen. Dan wordt God een verklaring voor dit en een verklaring voor dat terwijl God op een afstand blijft zoals bij MN. Dan is er sprake van een deïstische god. Dit is niet de Drieenige God uit de Bijbel die persoonlijk en actief betrokken is op de mensheid. Zo’n Bijbels Godsbeeld wrijft met het naturalisme. Het christendom is niet gegrond op contemplatie over een God die mogelijk bestaat, het is gegrond op Zijn Zelfopenbaring die culmineert in Zijn Zoon Jezus Christus. (Een mooi voorbeeld van hoe het fout gaat, is de tekst van G. van den Brink)

B. De God achter naturalistische evolutie.

De christenwetenschapper wordt in discussie over de evolutietheorie al snel een deistisch standpunt opgedrongen. Waarom is dat? Ook als men Genesis 1 niet letterlijk neemt geeft de evolutietheorie toch veel vragen voor christenen zoals:
1) Genetische variatie komen door mutaties maar mutaties veroorzaken ziekte, dood en leiden in de schepping;
2) Het mechanisme van survival of the fittest is onbarmhartig;
3) Evolutie kost tijd, het is nauwelijks voorstelbaar dat de Schepper zoveel tijd nodig had met zoveel lijden om uiteindelijk de mens het licht te doen zien om daarmee een verbond te sluiten;

Het is eenvoudig te zien dat bovengenoemde zaken makkelijk de leer van de voorzienigheid beschadigen. MN versterkt de problemen. Het maakt het onmogelijk dat er sprake zou zijn van geleide evolutie is of van doelgerichtheid. De mens moet volgens MN een onpeilbaar onwaarschijnlijk toevalsproduct zijn. Dit strijdt met de leer van de voorzienigheid en de unieke plaats van de mens in de wereld. Torrance bestrijdt niet evolutie op zich maar dat het volgens MN ongeleid moet zijn. Niet op empirische gronden maar omdat MN geleiding van evolutie op voorhand uitsluit. Veel hedendaagse theologen gaan in MN mee door te stellen dat God de schepping uit liefde aan zichzelf overlaat zodat het zichzelf ongestoord kan ontwikkelen. De schepping heeft een vorm van autonomie. Om de schepping anders te laten zijn dan Zichzelf, moet God deze aan het kwaad overlaten, dat ontstaat door chaotische inwerking van natuurkrachten. Niet-voorzienigheid wordt zo een karaktertrek van God. Het is duidelijk dat pogingen om Christelijke theologie te harmoniseren met naturalistische wetenschap er onvermijdelijk toe leidt dat de theologie deistisch wordt waarin God meer afwezig is, dan de Bijbel ons getuigt. (Deze trend komen we in het boek “En de aarde bracht voort” van Gijsbert van den Brink ook tegen.)

3) MN kan christenen dwingen om de werkelijkheid van God te negeren of Zijn plaats in het intellectuele debat te ontkennen.

Torrance ziet hier een inconsistentie in het feit dat de meeste (zo niet alle) christelijke voorstanders van MN graag de veronderstelling aannemen dat God niets te maken heeft met de natuurlijke orde (om Intelligent Design te vermijden), maar dat het onwaarschijnlijk is dat ze ooit een christelijke theologie zouden accepteren die hen ertoe zou verplichten evolutie te ontkennen (omdat sommige naturalistische evolutietheorieën in spanning kunnen komen te staan met het christendom). Deze inconsistentie wijst op een latente perceptie onder christelijke wetenschappers dat God meer optioneel is in ons begrip van de werkelijkheid dan de evolutietheorie (althans praktisch gesproken). (Dit zien we duidelijk in het hoofdstuk van Cees Dekker in het boek “Geleerd en gelovig”). Dit haalt echter uiteindelijk de hele waarde van God onderuit. Hij wordt dan niet meer dan een object voor christelijk geloof, een bron van valse hoop, een zinnig postulaat voor de moraal. Dit is compleet anders dan het leven van een christen die zich steeds bewust is van Gods aanwezigheid en die in alle facetten van zijn bestaan zoekt zijn leven voor God in te richten.

Het naturalistische kleed past een christenleven niet. Een christen die naturalisme aanneemt is uit zijn element. De taal van MN is niet de taal van een christen. De taal bepaalt wie we zijn, het bepaalt ons leven. Zo gaat naturalistische taal bepalen dat we naturalistisch gaan denken. Dan gaat men zich storen aan christelijke taal in de kerk en begint men afstand te nemen van het christenleven. Men wordt trots dat men gerespecteerd wordt in de seculiere wereld omdat men die taal spreekt. Niemand kan twee heren dienen, zegt de Bijbel. De praktijk laat inderdaad zien, dat dat niet lukt. Men drijft langzaam het metafysische naturalisme in. Ondertussen zal men zich christen blijven noemen, meer sprekend over een boodschap die passend is bij het seculiere denken: waarden, doel, verwondering enzovoort dan levend uit het Woord.

De vijf conclusies van Torrance
Torrance eindigt met vijf conclusies:

1) Behalve als God de wereld verrast, is het moeilijk voor te stellen dat de wetenschappelijke wereld ooit een ontdekking zal doen die tot consensus leidt dat er goddelijke handelen plaatsgevonden heeft;
2) Christenen moeten accepteren dat het onwaarschijnlijk is dat direct goddelijk handelen ooit als aanvaardbare uitleg in de natuurwetenschap zal worden geaccepteerd;
3) Als een christen de statement maakt dat hij gelooft dat God iets bewerkte, dan moet hij duidelijk maken dat God niet slechts een object is van zijn persoonlijke overtuiging maar dat deze overtuiging samenhangt met de openbaring van God in Zijn Woord maar ook die in de kerk der eeuwen. En dat dit begrip nodig is voor een volledig inzicht van deze complete werkelijkheid;
4) De christen moet zich bewust zijn dat MN alleen maar past bij een naturalist. De christen dient de wetenschap door supernaturalist te zijn;
5) Tenslotte dient de christen de seculiere wereld uit te dagen om wetenschap te beoefenen die minder beperkend is dan dat ze met MN is.

Wanneer de wetenschappelijke wereld de christelijke wetenschapper vertelt dat wetenschap onverenigbaar is met de taal van het geloof, omdat wetenschap in wezen naturalistisch is, moet ze dit ontkennen. Daarom moet ze weigeren, MN aan te nemen, opdat ze niet verstrikt raakt in een cultuur die probeert haar discours het zwijgen op te leggen en haar blind te maken voor wat haar is gegeven om te erkennen. Door zich tegen deze cultuur te verzetten, kan haar wetenschappelijke studie de regelmatigheden van de schepping volgen, erop vertrouwend dat haar studie wordt gekenmerkt door reden, logica en het nastreven van objectieve realiteit die alleen mogelijk is in een universum dat goed is geschapen door de liefdevolle doelgerichtheid van de drie-enige God.

Abonneer je op onze maandelijkse nieuwsbrief!