Nieuwe studie: transgenerationele epigenetica kan een diepgaand effect hebben

by | mrt 12, 2019 | Biologie, Genetica

In het voorjaar van 2006 gaf ik een lezing op de campus van de Cornell University en had daarna met de Cornell-professoren Richard Harrison en Kern Reeve een soort paneldiscussie of debat over biologische bewijzen over oorsprong. Ik presenteerde een tiental interessante aanwijzingen die ik belangrijk vond binnen elke discussie over de oorsprong. Die bewijzen falsificeerden de belangrijkste voorspellingen van de evolutie en moesten dus op de een of andere manier worden erkend en meegewogen. Een van de items op mijn lijst was de zogenaamde gerichte adaptatiemechanismen die, breed opgevat, alles kunnen omvatten van niet-willekeurige, gerichte mutaties tot transgenerationele epigenetische overerving. Maar ik kreeg een grote verrassing toen Harrison en Reeve hun antwoord gaven.

Gerichte aanpassing doet denken aan het Lamarckisme. In plaats van natuurlijke selectie die gedurende lange perioden doorwerkt in biologische variatie, die willekeurig is en geen speciaal doel heeft, geven gerichte aanpassingsmechanismen snelle biologische verandering in antwoord op milieu-uitdagingen. Net als fysiologische reacties kan gerichte aanpassing een organisme helpen om zich aan te passen aan veranderingen in de omgeving. Maar die aanpassingen kunnen vervolgens overgeërfd worden door latere generaties. Problemen waaraan je grootouders werden blootgesteld kunnen mogelijk doorwerken in je eigen cellen.

In de twintigste eeuw hadden evolutionisten zo’n mogelijkheid drastisch verworpen. Lamarckisme was het derde spoor in evolutionaire kringen. En met goede redenen, want het zou de evolutietheorie falsificeren. Maar empirisch bewijs wees al lang op het ondenkbare, en kort voor de eenentwintigste eeuw nam het bewijs ervoor snel toe. Hoewel er in 2006 natuurlijk nog veel te leren was over gerichte aanpassing (zoals nog steeds), kon het niet langer worden ontkend en moest het worden aangepakt. Tenminste, dat dacht ik.

Ik was geschokt toen Harrison en Reeve het hele verhaal botweg ontkenden. Rick deed het af als niets meer dan wat overdreven en in wezen in diskrediet geraakt werk, gedaan door Barry Hall en John Cairns, terug in de jaren 1970 en 80.1 Maar er was inmiddels overweldigend veel onderzoek dat veel verder ging dan het werk van Hall en Cairns. Verbijsterd antwoordde ik dat er hele boeken over het onderwerp waren geschreven. Rick antwoordde snel dat er ‘hele boeken geschreven zijn over allerlei soorten in diskrediet gebrachte zaken’. Ernstig genoeg. Ik stond tegenover twee professoren op hun thuisbasis met een voor hen sympathiek publiek, en er was geen mogelijkheid dat ik hen zou afbrengen van datgene waarvan ze overtuigd waren.

Bevestigingstesten en theorie-geladen bewijs zijn niet alleen filosofische begrippen. Het zijn echte problemen. Ik word hieraan herinnerd elke keer als een nieuwe studie nog meer bevestiging toevoegt aan het geregisseerde aanpassingsverhaal, zoals het recente artikel2 uit het laboratorium van Nicola Iovino over transgenerationeel epigenetisch erfdeel in huisvliegen, waarin staat:

“Gameten dragen van ouders afkomstig genetisch materiaal over aan de volgende generatie. Stress-geïnduceerde epigenetische veranderingen in de kiemlijn kunnen worden overgeërfd en kunnen een diepgaande invloed hebben op de ontwikkeling van nakomelingen.”

Het persbericht3 geeft een indicatie van de controverse omdat het toegeeft dat deze bevindingen ooit als onmogelijk werden beschouwd:

“Men heeft lang gedacht dat deze epigenetische modificaties nooit de generatiegrenzen overschrijden. Wetenschappers veronderstelden dat het epigenetische geheugen, dat zich gedurende het hele leven heeft opgehoopt, volledig wordt gewist tijdens de ontwikkeling van sperma- en eicellen.”

Het is al lastig om te zien hoe organismen binnen hun levensduur kunnen reageren op milieu-uitdagingen, maar hoe kan het dat dit ook worden geërfd? Van epigenetische veranderingen die zich voordoen in somatische cellen, moet informatie ook in de kiembaan komen. Op een of andere manier moet het worden opgenomen in het sperma en/of de eicellen.

Het is een enorm probleem om uit te leggen hoe deze mogelijkheden geëvolueerd zijn. Niet alleen is er een groot aantal mutaties nodig om dit vermogen te laten werken, het kan pas worden geselecteerd als de specifieke milieutoestand zich voordoet. Dat betekent dat het, in het evolutiemodel, niet behouden zou blijven, zelfs als het op de een of andere manier toevallig zou kunnen ontstaan.

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de website Darwin’s God. Het originele artikel is hier te vinden.

Voetnoten

  1. zie bijvoorbeeld https://www.nature.com/articles/335142a0.
  2. http://science.sciencemag.org/content/357/6347/212
  3. https://www.sciencedaily.com/releases/2017/07/170717100548.htm.