Wist je dat het universum niet zou mogen bestaan? Dat volgt althans uit de oerknaltheorie. Wetenschappers zijn zich hiervan bewust. Hoe gaan ze ermee om?
Het grootste gedeelte van het heelal is opgebouwd uit materie. De rest bestaat uit antimaterie. Wanneer je dat in contact brengt met gewone materie, ‘annihileert’ het. Dat houdt in dat zowel het materiedeeltje als het antimateriedeeltje volledig worden omgezet in energie. In een universum met vooral materie kan antimaterie daardoor niet veel voorkomen.
Bij de oerknal zouden er, volgens het model, even grote hoeveelheden materie en antimaterie zijn ontstaan. Direct na de oerknal zou deze annihilatie op grote schaal moeten hebben plaatsgevonden, waardoor (praktisch) alle materie en antimaterie zouden zijn verdwenen. Toch is het heelal gevuld met materie en schittert antimaterie grotendeels in afwezigheid. Hoe kan dat? Volgens wetenschappers moet dat betekenen dat er meer materie dan antimaterie is ontstaan. En om dat te verklaren zijn ze op zoek naar aspecten waarin materie en antimaterie van elkaar verschillen, zoals het zogenaamde magnetisch moment. Nieuwe metingen aan antimateriedeeltjes (antiprotonen) laten echter zien dat het magnetisch moment tot veel getallen na de komma overeenkomt met dat van gewone protonen (materie). Met andere woorden: zelfs met steeds preciezere metingen is er geen fundamenteel verschil gevonden tussen materie en antimaterie.
Betekent dit dat de oerknaltheorie eindelijk aan de kant wordt gezet? Nee. Wetenschappers zoeken stug verder. Maar of ze ooit dat fundamentele verschil gaan vinden? Afwachten maar…
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit Weet Magazine. De volledige bronvermelding luidt: Nunen, H. van, 2018, Oerknalprobleem. Wel geen antimaterie?, Weet 49: 8.