Onherleidbare complexiteit: een schaap in wolvenvacht of hoe schijn bedriegt (deel 4)

by | mrt 4, 2019 | Biologie, Rebuttal

Thierry Backeljau en Kurt Jordaens, twee Vlaamse wetenschappers, hebben in hun artikel weinig goede woorden over voor creationisten. Dat ze in hun bestrijding van complexiteit en design de nodige drogredeneringen niet schuwen, hebben we in vorige bijdragen gezien. Nu gaan we kijken hoe ze creationisten gispen over het citeren van C. Darwin.

Hieronder volgt eerst een citaat uit het artikel van Backeljau en Jordaens:

“In dat verband wordt hij (Darwin) trouwens door IO-adepten dikwijls misleidend geciteerd met de quote: “If it could be demonstrated that any complex organ existed, which could not possibly have been formed by numerous successive, slight modifications, my theory would absolutely break down.” Dit citaat werd bijvoorbeeld zeer onlangs nog uit zijn verband gehaald tijdens een creationistische actie in Nederland (Reformatorisch Dagblad 2008). Met deze quote willen IO-adepten immers suggereren dat Darwin zelf aan zijn theorie twijfelde (p.a. omwille van de complexiteit van het oog, waaraan hij verschillende pagina’s wijdde). Ze vergeten er dan echter wel bij te vermelden dat Darwins citaat verder ging met de zin “But I can find no such case.” Kortom, Darwin erkende dat het bestaan van OC zijn theorie kon ondergraven, maar hij kon geen OC in de natuur ontdekken, ook niet in het oog.”

Nee, Backeljau, creationisten willen met het citaat niet suggereren dat Darwin zelf aan zijn theorie twijfelde. Een creationist zou niet weten wat het ertoe doet of Darwin aan zijn theorie twijfelde of niet. Einstein had ernstige twijfels bij een eigen theorie die later toch waar bleek te zijn en er zijn heel veel onware theorieën waar de bedenker vast in gelooft. Waarom zou een creationist de tweede zin dan weglaten? Omdat deze irrelevant is, wellicht? Het gaat erom dat OC de evolutietheorie ondergraaft. Als OC (onherleidbare complexiteit) bestaat. En OC bestaat. Maar Darwin zag het niet. Ook niet in het oog. Darwin had echter veel zand nodig om zichzelf en zijn aandachtige lezertjes zand in de ogen te strooien. Behe beschrijft in zijn door Backeljau zo aangevallen boek uitgebreid hoe Darwin te werk gaat. Darwin schetst geen evolutionair scenario, maar legt eenvoudigweg een aantal verschillende oogvormen zoals die in het dierenrijk bestaan, op een rijtje van eenvoudig naar geavanceerd en stelt vervolgens dat evolutie zo door geleidelijke modificatie leidde tot het ontstaan van geavanceerde ogen. Het is een aantal plaatjes op een rijtje zoals dat ook bij dit artikel is getekend. Het lijkt net of de verschillen tussen de oogtypen klein zijn en dat het dus een geleidelijk proces zou kunnen zijn. Een lichtgevoelige plek laten ontstaan? Kom, we hebben de sensoren al klaarliggen. Verbinding aanbrengen met de hersenen? Bekabeling genoeg! Een glasachtig lichaam erbij voor de helderheid? Doen we even! Een lensje voor scherp zien? Paar gerichte mutatietjes! Diafragma? In welke kleur je maar wilt! Nee dus. Als het ene oog in het andere oog zou moeten evolueren, moet in werkelijkheid een immense afstand in complexiteit overbrugd worden. Behe is biochemicus. Hij richt zich sterk op de biochemie van het zien. Alleen al hoe de lichtgevoelige eiwitten licht waarnemen, is een kunstwerk op zich.

Er is nog steeds geen enkel nuchter idee van hoe dat in het oog zou kunnen zijn ontstaan. Toch denkt men vanuit de evolutietheorie dat ogen een groot aantal keren afzonderlijk van elkaar zijn gevormd. Ook wordt steeds met verve beweerd dat we weten hoe evolutie plaats zou hebben gevonden, waarbij dan weer hetzelfde schemaatje naar voren komt van een aantal bestaande oogstructuren, gesorteerd van primitief naar geavanceerd. Daar zitten dan geen ogen bij van gewervelde dieren of mensen, want die passen niet in het schema. De innervatie is afwijkend. Bad Design, heet dat dan. Een enkel jaar geleden stond in National Geographic het volgende: “De evolutie van het oog. De grote variatie aan ogen in het dierenrijk illustreert treffend hoe eenvoudige lichtgevoelige structuren door natuurlijke selectie kunnen transformeren tot complexe ogen. Wetenschapper Dan-Eric Nilsson onderscheidt in de ontwikkeling van het oog vier stadia, een evolutionair proces dat in theorie binnen een half miljoen jaar voltooid kan zijn.” We hebben het hier uiteraard over de theorie van Nilsson. Niet over standaard wetenschap. De theorie van Nilsson is dat voor evolutie een x-aantal mutaties nodig is. Die mutaties vinden allemaal netjes achter elkaar aan plaats, precies volgens wat nodig is om het volgende stadium te bereiken. Dit heeft niets met Darwinisme te maken. Dit is geloof in een schepper. Niet God uiteraard.

Voor bijvoorbeeld het ontstaan van de lens met z’n specifieke eiwitten (cristallines), moet men aannemen dat lensvorming een groot aantal malen afzonderlijk van elkaar heeft plaatsgevonden en dat vaak op dezelfde manier met betrokkenheid van niet toevallig dezelfde enzymen (Pax transcriptie-factoren; Jonasova, 2008). Dit wordt convergente evolutie genoemd, maar is in wezen een argument voor common design. Ik heb in de wetenschappelijke literatuur gezocht naar artikelen over de evolutie van het glasachtig lichaam, het corpus vitreum. Ik heb geen enkel artikel hierover gevonden.

Hoewel theorieën met betrekking tot de evolutie van het oog zeer hypothetisch zijn, zijn onderzoekers wel in staat om het tegenovergestelde proces, namelijk van verlies van oogfunctie, goed te analyseren. Dit is gedaan voor de blinde grottenvis, een visje dat voorouders had die konden zien. Een ander voorbeeld wordt gegeven in wetenschappelijke artikelen van onderzoeker Schoenemann uit Keulen. Zij onderzoekt ogen van trilobieten, geleedpotigen die pakweg zo’n half miljard jaar geleden zouden hebben geleefd. Volgens haar is het primair anatomische kenmerk van trilobieten dat ze facetogen bezitten. Analyse van het fossielenarchief geeft aanwijzingen dat in een groot aantal gevallen de ogen bij deze dieren na verloop van tijd verdwenen. Mogelijk zou dit veroorzaakt zijn doordat de beestjes in een erg modderige omgeving leefden waarbij ogen geen voordeel opleverden. In een abstract van een artikel uit 2018 staat: “Once the eyes were lost, they never were never re-established.” Ze verdwenen wel, maar ze kwamen nooit terug.

Darwins tweede zin luidde: “But I can find no such case.” Darwin kon dat schrijven door zichzelf en zijn lezers in te prenten dat elke structuur door geleidelijke modificatie kan worden bereikt. Dat hij zichzelf en anderen die zienswijze kon inprenten, komt doordat in Darwins tijd de kennis van de natuurwetenschappen nog gering was, vergeleken met wat we nu weten. Darwin leefde in een tijd waarin de generatio spontanea, het spontaan ontstaan van leven, nog als een reële optie werd beschouwd. Het was een tijd waarin men geloofde dat alles een drang had naar beter en sterker. Er was nog zeer weinig kennis van de chemie. Elektronen waren nog niet ontdekt. Het periodiek systeem bestond nog niet. Celstructuren konden nog heel moeilijk worden bestudeerd, omdat lichtmicroscopen nu eenmaal moeilijk meer dan 1000 keer kunnen vergroten en kennis van DNA en genen nog lang op zich zou laten wachten. Het is met Darwin alsof je hoog vanuit een vliegtuig naar Nederland kijkt en je voorstelt dat je met gemak van Den Helder naar Texel kunt springen en vervolgens met een huppeltje naar Vlieland, Terschelling, Ameland en ten slotte naar Schiermonnikoog. Als het vliegtuig is geland en je staat met beide voeten op de grond, dan realiseer je je dat die afstanden toch wat te groot zijn. Zo zien we veel scherper de structuren van het leven dan dat Darwin ze zag. Ze vertonen onmiskenbaar de stempel van de Schepper.