Tussen 1500 en 400 voor Christus woonde in het noorden van Kanaän een opvallend volk: de Phoeniciërs. Ze waren hun tijd ver vooruit. Ze zouden de eerste vervaardigers van doorzichtig glas zijn geweest. Zelfs ons alfabet voert op hun schrift terug. Ook waren het de succesvolste zeevaarders uit de oudheid. Er zijn zelfs aanwijzingen dat ze Amerika al ver voor Columbus ontdekt hadden!
De Phoeniciërs (of Feniciërs) waren nakomelingen van Chams zoon Kanaän. Het waren dus Kanaänieten, maar ze spraken wel een Semitische taal. Dit komt waarschijnlijk doordat zij al in vroege tijden vermengd raakten met Semitische volken. Ze hebben grote invloed gehad op de beschaving – allerhande uitvindingen worden aan de Phoeniciërs toegeschreven. Zo waren ze bijvoorbeeld de ontdekkers van purperen kleurstof en fokten ze talloze soorten honden die afkomstig waren uit Azië en Afrika.

De belangrijkste reden is dat ze veel lef hadden en nieuwsgierig waren. Er was in die tijd een wijdverbreid bijgeloof dat achter de straat van Gibraltar (destijds de ‘Zuilen van Hercules’ genoemd) de wereld eindigde. Wie zich te ver de Atlantische oceaan op waagde, zou op een bepaald moment van de aarde vallen. De meeste volken bleven dus liever uit de buurt van de oceaan. Maar de Phoeniciërs waren niet bang aangelegd. Zij voeren ver voorbij Gibraltar – op zoek naar handelsbestemmingen. Ze dreven handel met de Britse Eilanden en bereikten Scandinavië. Het was niet voor niets dat de Egyptische farao Necho de Phoeniciërs de opdracht gaf rondom Afrika te varen om het continent zo in kaart te brengen. Ze voeren voor deze onderneming vanaf de Rode Zee zuidwaarts, van daaruit om Afrika heen, tot aan de straat van Gibraltar… een reis van meer dan 20.000 kilometer!
Koningen van de Zee
De Phoeniciërs worden wel de ‘koningen van de zee’ genoemd. Geen enkel volk bezat zoveel technische kennis, handelsdrang en durf als zij. Ze bezaten belangrijke havensteden, waaronder Tyrus, Sidon en Byblos. Ze voeren langs alle landen rond de Middellandse Zee en stichtten op veel plaatsen koloniën. In het gebied rond de Middellandse Zee waren ook andere volken actief, zoals andere Kanaänitische stammen, Grieken, Thraciërs en Noord-Afrikaanse volken. Maar zij konden niet op tegen het handelsinstinct en de technische vaardigheid van de Phoeniciërs.Het is overduidelijk dat de Phoeniciërs de zeeën regeerden in het Europa en Midden-Oosten van de oudheid. Sommigen beweren echter dat de Phoenicische schepen zelfs het Amerikaanse vasteland bereikt hebben – enkele millennia voordat Columbus er zijn voet aan wal zette. Dit klinkt op het eerste gezicht misschien ongeloofwaardig. Toch moet je je realiseren dat een reis naar Amerika verbleekt bij een reis om Afrika van meer dan 20.000 kilometer (zie kader). Brazilië ligt zo’n 6.000 kilometer van de Straat van Gibraltar en vanaf bepaalde plaatsen in Afrika is het Amerikaanse continent nog geen 3.000 kilometer!
Ver gelegen eiland
De gedachte dat de Phoeniciërs het Amerikaanse vasteland zouden hebben bereikt, lijkt te worden bevestigd door historische bronnen. De Griekse historicus Diodorus van Sicilië (90-30 voor Christus) beschreef hoe de Phoeniciërs een ver gelegen ‘eiland op grote afstand’ hadden ontdekt nadat zij op ontdekkingstocht waren gegaan, ver voorbij de Zuilen van Hercules (de Straat van Gibraltar), in westelijke richting. Volgens Diodorus was dit eiland vruchtbaar, voor een groot deel bergachtig en doorsneden met bevaarbare rivieren. Er waren veel wilde dieren om op te jagen en de plaatselijke inwoners kenden een grote weelde vanwege de rijkheid van het landschap.
Diodorus schreef:
‘In vroege tijden bleef dit eiland onontdekt vanwege zijn afstand van de gehele bewoonde wereld, maar het is later ontdekt met de volgende reden: de Phoeniciërs, die al vanaf de vroegste tijd reizen maakten voor de handel, plantten vele kolonies in Afrika en in het westen van Europa. En omdat hun ondernemingen goed verliepen vergaarden zij grote rijkdommen en namen zich voor voorbij de pilaren de oceaan noemt.’
Diodorus gaf ook de reden dat de Phoenicische schepen op dit ver gelegen oord terechtkwamen:
‘De Phoeniciërs (…) werden door sterke winden een grote afstand de oceaan in gedreven. En nadat ze voor vele dagen door de storm bevangen waren geweest, kwamen zij terecht op het eiland dat we zojuist genoemd hebben…’
Diodorus noemt in zijn beschrijving een interessant detail: de Phoeniciërs werden naar dit land gedreven door sterke winden. Deze ‘sterke winden’ hebben tegenwoordig een naam: passaatwinden. Wanneer schepen voorbij de Straat van Gibraltar varen, de Atlantische Oceaan op, dan zullen de passaatwinden hen rechtstreeks naar midden- of Zuid-Amerika brengen. Omdat de Phoeniciërs waarschijnlijk de eersten waren die zich zo ver op de Atlantische Oceaan waagden, waren zij in eerste instantie onbekend met dit fenomeen. Hoewel de Phoenicische schepen getuigden van een sterk staaltje vakmanschap, waren deze waarschijnlijk niet geavanceerd genoeg om zich tegen zulke sterke winden te kunnen verzetten. Als de Phoeniciërs werkelijk Amerika hebben ontdekt, dan was dat niet meer dan een geluk bij een ongeluk.
Inscripties
de beschrijving van Diodorus bewijst op zichzelf niet dat de Phoeniciërs werkelijk het Amerikaanse vasteland zouden hebben bereikt. Volgens sommigen beschreef Diodorus mogelijk een kleiner eiland, zoals Madeira of de Azoren. Opmerkelijk genoeg lijken Diodorus’ woorden echter bevestigd te worden door een Semitische inscriptie die in 1874 in Brazilië gevonden werd. Deze inscriptie, ook wel de Paraíba-steen genoemd, werd ten tijde van de vondst vanwege haar controversiële karakter van tafel geveegd en vergeten. In 1968 onderzocht dr. Cyrus H. Gordon, een expert in Semitische talen, de inscriptie opnieuw en raakte overtuigd van de authenticiteit van de vondst. De tekst van de inscriptie luidt:
‘Wij zijn zonen van Kanaän van Sidon, de stad van de koning. Koophandel heeft ons naar deze verre kust gedreven, een land van bergen. Wij offerden onze jeugd op voor de verheerlijkte goden en godinnen in het negentiende jaar van Hiram, onze machtige koning. Wij vertrokken van Ezion-Geber in de Rode Zee en reisden met tien schepen. We zijn samen op zee geweest voor twee jaren lang, varende rondom het land dat toebehoort aan Cham (Afrika, red.), maar werden gescheiden door een storm waardoor wij niet langer samen waren met onze metgezellen. Dus kwamen wij hier, twaalf mannen en drie vrouwen, aan een kust die ik, de admiraal, beheers. Moge de verheerlijkte goden en godinnen ons welgezind zijn!’

Ze vereerden hun voorouders als goden. Zo aanbaden ze hun voorvader Cham onder de naam ‘Hammon’ of ‘Bel-Hammon’. Op inscripties kom je naast de goden Astarte en Eshmun ook ‘Ba’al sidon’ (heer/god Sidon) tegen, wat erop wijst dat ze ook hun voorvader Sidon als god aanbaden. Ook hun bekendste stad heette Sidon.
Hoe kwam het volk dan aan de naam ‘Phoeniciërs’? Dit komt voort uit de Griekse benaming van het volk, phoiniki. Meestal gaat men ervan uit dat deze term verwees naar de purperen kleurstof waar het volk beroemd om was (‘phoínios’ betekent ‘purper’). Anderen geloven dat de Griekse benaming oorspronkelijk niets te maken had met de kleurstof, maar dat de benaming terugvoert op ‘Fenkhu’ of ‘Fnkhw’ – de oud-Egyptische term voor ‘Syriërs’.
De ‘machtige koning’ Hiram die in de inscriptie genoemd wordt, was inderdaad een Phoenicische koning. Hij regeerde rond 970 voor Christus en was daarmee een tijdgenoot van Salomo. Hij staat bekend als de koning die de stad Tyrus ontwikkelde tot de ‘meester van de zee’. De inscriptie vertelt ruwweg hetzelfde verhaal als de geschiedschrijver Diodorus van Sicilië; alleen nu weten we ook wat het ‘eiland op grote afstand tot de bewoonde wereld’ was. Dat was Amerika, om precies te zijn: Brazilië, een land dat officieel pas in het jaar 1500 na Christus werd ontdekt door de Portugese ontdekkingsreiziger Pedro Álvares Cabral. Grappig genoeg gebeurde deze ontdekking op dezelfde wijze: Cabral was onderweg vanuit Portugal naar India en vermeed de windstille kust van Afrika. Doordat hij zich te ver westelijk waagde op de Atlantische Oceaan werd hij door de wind afgedreven en in Brazilië gebracht…
Nog meer inscripties
De Paraíba-steen staat niet op zichzelf. In de vroege negentiende eeuw brachten missionarissen verslag uit aan de toenmalige koning van Portugal, João VI, dat er vreemde tekens zichtbaar waren in een rots nabij Rio de Janeiro. Het ging om de ‘Pedra da Gávea’ (rots van Gávea), een hooggelegen rots met een gigantisch wijds uitzicht over de zee. De plek werd door ambtenaren onderzocht, maar de vreemde tekens kregen aanvankelijk weinig aandacht. De inscriptie raakte tot 1930 in vergetelheid. Toen werd de rots tijdens een expeditie onderzocht, waarbij men de inscriptie als Phoenicisch schrift herkende. Het opschrift luidde: ‘Tyrus, Phoenicië, Badezir, oudste zoon van Jethbaal.’ Er is inderdaad een Phoenicische koning Hadezir geweest, die leefde rond 850 voor Christus. Hij werd ook wel Badezorus of Baal-Eser II genoemd. Zijn vader was koning van Tyrus en Sidon en heette, precies zoals de inscriptie aangeeft, Koning Etbaäl (zie ook 1 Koningen 16:31). De inscriptie op de Paraíba-steen en de inscriptie op de Pedra da Gávea stammen niet uit dezelfde periode. Koning Hiram regeerde rond 970 voor Christus; koning Badezir regeerde van 846 tot 841 voor Christus. De lange tijdsperiode tussen de twee inscripties doet vermoeden dat de Phoeniciers Zuid-Amerika eeuwenlang hebben bezocht en er mogelijk zelfs kolonies hebben gehad. Misschien vraag je je af hoe het mogelijk is dat het nieuw ontdekte continent dan niet in een rap tempo bekend werd bij de andere volken rondom de Middellandse Zee. Het antwoord is dat de Phoeniciërs hun handelsroutes zeer goed geheim wisten te houden. Al hun kennis – van zeevaartkundige gegevens, scheepsroutes, stromingen, winden en zelfs gegevens over volken en landkaarten – werden door hen bewaakt als staatsgeheim. Ze wilden de Grieken en Romeinen absoluut geen gegevens in de handen spelen over de landen waar ze hun koopwaar vandaan haalden!

Scepsis
Veel geleerden zijn van mening dat het niet geloofwaardig is dat volken in de oudheid het Amerikaanse continent al bereikt zouden hebben. Theorieën van ‘precolumbiaans transatlantisch contact’ (contact met het Amerikaanse continent vóór Columbus) worden door de meeste wetenschappers niet serieus genomen. Toch suggereren de gevonden inscripties dat de ‘koningen van de zee’ in Amerika zijn geweest. Je kunt natuurlijk veronderstellen dat de genoemde inscripties vervalsingen zijn, die eeuwen geleden door Europeanen in de rotsen zijn aangebracht, maar het is de vraag hoe geloofwaardig die verklaring is. Zo’n vervalser zou een buitengewoon inzicht gehad moeten hebben in de Phoenicische taal en schrift van vele eeuwen voor Christus. Bovendien verklaarde Cyrus H. Gordon dat de Paraíba-inscriptie onmogelijk een vervalsing kon zijn; ze bevat namelijk grammaticale constructies en uitdrukkingen die pas recentelijk zijn ontcijferd, en ten tijde van de ontdekking van de inscriptie (eind negentiende eeuw) nog niet bekend waren bij linguïstische experts. De scepsis tegenover precolumbiaanse reizen naar Amerika komt vaak voort uit de gedachte dat de volken in de oudheid veel primitiever en minder ontwikkeld waren dan de mens van vandaag. Dat is evolutionair gezien wat je zou verwachten. Toch blijkt steeds opnieuw dat de oude volken even intelligent waren als moderne mensen. Hhet enige verschil is dat ze technisch gezien nog niet de mogelijkheden hadden waarover de mens tegenwoordig beschikt. De Phoeniciërs – die met hun schepen talloze zeeën bevoeren – zijn hiervan een zeer goed voorbeeld!
Volgende week donderdag verschijnt er een vervolgartikel over dit onderwerp, dat gaat over de Phoenicische reizen naar Ophir.
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit Weet Magazine. De volledige bronvermelding luidt: Evenboer, T., 2011, Ontdekkers van Amerika. Kwam Columbus tweeduizend jaar te laat?, Weet 12: 14-17 (PDF). In deze bron is ook de gebruikte literatuur te vinden.