Van tijd tot tijd lezen we over onderzoek naar het voorkomen van leven op andere hemellichamen. Met name heeft men dan aandacht voor een eventuele aanwezigheid van water of zuurstof en voor een temperatuur die leven zou toelaten.
Eén vraag blijft daarbij niet behandeld: Is leven zoals wij dat kennen, de enige vorm van leven die kan voorkomen? Zou er geen vorm van leven kunnen bestaan die totaal anders is dan wat wij kennen, zonder behoefte aan zuurstof en/of water en/of een bepaalde temperatuur? Dit is geen wetenschappelijk onmogelijke vraag. Toch wordt zij niet gesteld. De aandacht is dus maar beperkt, zonder bewijs dat dat nuttig is. Je zou nog verder kunnen gaan: Zou er geen leven kunnen bestaan dat wij niet kunnen waarnemen?
Dit is een logische vraag die voor velen geen wetenschappelijk antwoord kan krijgen. Immers, zegt men, wetenschap houdt zich alleen bezig met wat met de zintuigen of met hulpmiddelen waargenomen kan worden. Toch dringt zich een antwoord op. De vraag is namelijk niet onzinnig.
Er is (buiten het geloof om) een antwoord mogelijk: we hebben met de zintuigen of met hulpmiddelen geen mogelijkheid om zulk leven te vinden, maar de mogelijkheid, dat zulk leven bestaat, is ook niet uit te sluiten.
En is de mogelijkheid niet uit te sluiten, dat zulk leven bestaat, dan dringen zich opnieuw logische vragen op:
° Kan dat onwaarneembare leven misschien ons wel waarnemen?
° Kan dat onwaarneembare leven misschien met ons contact opnemen?
° Kunnen wij waarnemen, dat het onwaarneembare leven iets gedaan heeft?
Conclusie
Het onderzoek naar buitenaards leven gebeurt – althans naar wat wij erover horen – eenzijdig. De vraag is: Waarom?