Dode Zee ook vroeger droog
In de loop van de tijd zijn er grote variaties geweest in het waterpeil van de Dode Zee. Momenteel is het peil heel laag (400 meter onder het niveau van de Middellandse Zee), zo laag dat vanaf 1980 het zuidelijke deel van de Dode Zee grotendeels is drooggevallen. Dat het peil nu laag is en nog steeds verder zakt, wordt veroorzaakt door een aantal factoren, waaronder het gebruik van het water van de Jordaan voor irrigatie en het toerisme in zowel Israël als Jordanië en de bezette gebieden. Het zuidelijke deel was nooit diep: vaak stond er niet meer dan een aantal meters water. Het noordelijke deel van de Dode Zee is daarentegen honderden meters diep.

Het droogvallen van het zuidelijke deel van de Dode Zee biedt onderzoekers allerlei mogelijkheden, terwijl commerciële bedrijven mineralen zoals magnesium, broom en zout winnen. Onderzoek van de rotsen en van bewoningsresten in grotten langs de (voormalige) zee geeft inzicht in de fluctuaties van het waterpeil. Onlangs werd vastgesteld dat tussen 4000 en 3000 jaar voor Christus het water hoog stond (360 tot 370 meter onder zeeniveau). In de tijd van de aartsvaders (2000 v.Chr.) daarentegen stond het zo laag dat ook toen het zuidelijke deel van de Dode Zee droog was.
Deze ontdekking werpt nieuw licht op het verhaal in Genesis 14. In vers 3 van dit hoofdstuk lezen we dat legers zich verzamelden in “het dal Siddim, dat is de Zoutzee”. Hier wordt de Dode Zee “Zoutzee” genoemd, maar de verteller stelt de lezer voor een raadsel door te suggereren dat de zee tegelijk een dal was. Het nieuwe onderzoek biedt de oplossing van het raadsel: in de tijd waarin het verhaal zich afspeelt, de tijd van Abram, was het zuidelijke deel van de Dode Zee een droge vlakte; maar toen het verhaal werd opgeschreven was het (weer) zee. De verteller bedoelt dus “het voormalige dal Siddim, dat nu de Zoutzee is”. Dit zou erop kunnen wijzen dat het verhaal tussen 1500 en 1200 voor Christus werd opgeschreven, een periode van hoge waterstand.
Ook op Genesis 14:10, waar we lezen dat het eerder genoemde dal Siddim vol asfaltputten was, valt door het onderzoek licht. De bodem van het zuidelijke deel van de Zee zit vol mineralen en is zo instabiel dat er soms onverwacht allerlei gaten in ontstaan. In 1998 verdween een 21-jarige vrouw plotseling in een gat van zeven meter diep dat spontaan ontstond; ze bleef overigens vrijwel ongedeerd. Een camping bij En Gedi moest in dat jaar wegens verdere instortingen worden gesloten.

Paleis van Herodes gevonden
Israëlische archeologen hebben in Jeruzalem een paar dikke muren opgegraven, waarvan men aanneemt dat het de fundamenten zijn van het paleis van koning Herodes die regeerde van 37 tot 4 voor Christus. De resten bevinden zich iets ten zuiden van de voormalige burcht van de stad, bij de Jaffapoort. Deze positie komt overeen met wat de historicus Flavius Josefus over het paleis van Herodes vertelt. Zeker is in elk geval dat de gevonden muren dateren uit de periode rond het begin van de jaartelling. Ze zijn tussen de anderhalf en tweeënhalve meter dik en rusten direct op de rotsige ondergrond. Waarschijnlijk dienden ze om een heuveltop kunstmatig te vergroten. Ook werd een afvoerkanaal gevonden waarvan de breedte erop wijst dat het bij een belangrijk gebouw behoorde.
Filistijnse stad gevonden?
Het Oude Testament vertelt dat het rijk van de Filistijnen bestond uit vijf onafhankelijke steden. Drie ervan lagen aan de kust van Israël en hun ligging is altijd bekend gebleven: van noord naar zuid zijn het Asdod, Askelon en Gaza. Eeuwenlang wist niemand waar we de twee andere steden, Ekron en Gat, moesten zoeken. In de jaren 1950 kwam men Ekron op het spoor, hoewel pas in 1996 door de vondst van een inscriptie het bewijs geleverd werd dat Tel Miqne inderdaad het oude Ekron is.

Nu komen een Israëlische en een Canadese archeoloog met het vermoeden dat de laatste Filistijnse stad, Gat, gezocht moet worden in Tell es-Safi, slechts tien kilometer ten zuiden van Ekron. Gat wordt onder andere genoemd in 1 Samuël 5, 17:4, 21 en 27. Tell es-Safi is een grote ruïneheuvel aan de ingang van een dal dat naar Asdod loopt. Op deze heuvel vinden vanaf 1998 opgravingen plaats. Er is tot nu toe veel aardewerk in Filistijnse stijl (dat wil zeggen, goed ontwikkeld!) opgegraven, maar nog geen tekst die het onomstotelijk bewijs voor de identificatie met Gat zou opleveren.
Tell es-Safi kende een bloeiperiode tussen ongeveer 1000 en 800 voor Christus en werd direct daarna verwoest. Dat kan gebeurd zijn door koning Hazaël van Aram (vgl. 2 Koningen 12:17) maar ook door Uzzia van Israël (2 Kronieken 26:6). De profeet Amos verwijst in 6:2 rond 750 voor Christus waarschijnlijk naar de verwoesting van de stad. In Amos 1:6-8, Jeremia 25:20, Sefanja 2:4 en Zacharia 9:5-7 wordt Gat niet meer samen met de andere Filistijnse steden genoemd; blijkbaar was de stad niet weer opgebouwd.
N.a.v. Biblical Archaeology Review 27.6 (2001)