Over fuiken, goede papieren en waarheidsclaims

by | sep 21, 2017 | Geschiedenis, Kerkgeschiedenis, Onderwijs, Theologie

Op 22 juni jl. verscheen er een boek over schepping en evolutie. Op 29 augustus jl. verscheen er weer een boek over schepping en evolutie. De boeken zijn resp. van prof. dr. Gijsbert van den Brink en prof. dr. Mart-Jan Paul. Beide boeken gaan over hetzelfde onderwerp, maar hebben een totaal verschillende kijk op de zaak. In het onderstaande artikel worden de twee boeken met elkaar vergeleken. Het boek van M.J. Paul is na het eerder verschenen boek van Gijsbert van den Brink een verademing.1

Het uitgangspunt van Van den Brink is niet deugdelijk en dat heeft verwerpelijke consequenties. Stel dat de evolutietheorie waar is wat zijn dan de consequenties voor het christelijk geloof? Wel, onder meer dat het bestaan van pré-adamieten geen punt hoeft te zijn. In de Bijbel is echter geen enkele aanwijzing te vinden voor het bestaan van mensen vóór Adam. Daarentegen worden Adam en Eva gepresenteerd als het eerste mensenpaar waar alle mensen van afstammen. Naar mijn mening moeten we zaken waar de Bijbel geen uitsluitsel over geeft over laten aan het geloof. Als we toetsen aan de rede zullen we geloofswaarheden prijs gaan geven. Van den Brink gaat aan het werk met een theorie die God geheel (naturalisten) dan wel gedeeltelijk (Asa Gray; Benjamin Warfield) uitsluit. Stel dat deze theorie toch waar zou zijn? Zo’n werkmethode kan alleen maar leiden tot ondergraving van de autoriteit van de Bijbel. Op alle punten is de evolutietheorie tegengesteld aan het Bijbels spreken. Hoe kun je het onverzoenlijke met elkaar in overeenstemming brengen? De kloof is te groot. Het Bijbelse verhaal over een duidelijk begin van de menselijke geschiedenis en de goedheid van de schepping is niet te rijmen met miljoenen jaren evolutie, het bestaan van pre-adamieten, dood en wreedheid voorafgaand aan het verschijnen van Adam en Eva.

Van den Brink schetst in hoofdstuk 4.3 van zijn boek een hermeneutische sleutel die hij het perspectivisme noemt. Het wetenschappelijk perspectief richt zich op de feiten. Het theologische perspectief heeft betrekking op de zin van ons bestaan (blz. 121 van zijn boek). Van den Brink trekt hier de conclusie uit dat de Bijbelse inhoud de norm is en het wereldbeeld een bijkomstigheid. Hiermee worden allerlei zaken die de Bijbel vermeldt over de schepping van aarde en mens als niet ter zake doende terzijde geschoven. De kern is dan dat God Schepper is, maar best van evolutie gebruik heeft kunnen maken. De Bijbel zelf biedt geen basis voor de veronderstelling dat het één hoofdzaak is en het ander bijzaak. Het perspectivisme biedt ons geen goede sleutel voor het verstaan van de Bijbel. Wat blijft er over van andere hete hangijzers in onze seculiere tijd als we deze hermeneutische sleutel toepassen op vrouw en ambt, homoseksualiteit, het homohuwelijk, het gelijkstellen van de vrouw aan de man? In de kortste keren kunnen we zaken die ons niet bevallen onder de bijkomstigheden laten vallen die niet passen bij de inhoudelijke kern. Het perspectivisme zal in de praktijk een knieval worden voor de dominantie van de tijdgeest boven de Bijbeltekst. Van den Brink maakt dus de weg vrij voor een meer vrijzinnige benadering van de Bijbel. Zijn boek brengt helaas verdeeldheid en verwarring onder orthodoxe kringen.2

De discussie over schepping en evolutie laait met deze boeken weer op. Gelukkig wordt de discussie van beide kanten op een heel waardige manier gevoerd. Die zuivere, beheerste toon vinden we ook heel duidelijk terug in het boek van M.J. Paul. Dat is dan gelijk ook de enige overeenkomst met het boek van Van den Brink. Het zijn twee boeken die elkaars antipolen zijn.

Paul gaat uit van het gezag van de Bijbel. Dit betekent: eerst luisteren, eerst grondig kijken naar wat er staat. En daar probeer je conclusies aan te verbinden die in lijn met andere schriftgegevens moeten zijn. Dit is een houding van respect ten aanzien van de Heilige Schrift die de ongeremde hoogmoed van onze rede kan beteugelen. Het boek van Van den Brink wemelt van de veronderstellingen en de speculaties. Steeds weer lees je: het zou kunnen zijn dat, of: als deze theorie klopt dan. Paul bouwt steen voor steen zijn betoog op en laat overtuigend zien waar de redeneringen van evolutionisten niet kloppen, onjuist zijn, elkaar tegenspreken dan wel grote vragen open laten. Bovendien heeft wetenschap zelf ook nadrukkelijk een levensbeschouwelijk element in zich. Het is niet eerlijk om christenen te verwijten dat ze wetenschap vermengen met geloof. De zogenaamde naturalisten doen precies hetzelfde zodra ze stellen dat God niet mee mag doen in het debat. En dat geldt nog sterker als zij “belijden” dat God niet mee mag doen omdat Hij niet zou bestaan. Darwin heeft zelf geschreven dat hij het dogma van een schepping omver wilde werpen. Dat is een levensbeschouwelijk uitgangspunt. Het getuigt bovendien van vooringenomenheid. En dat moet een wetenschapper nu juist vermijden.

Darwin legt zelf een aantal grote problemen op tafel die zijn theorie (nog) niet kon oplossen. Paul onderzoekt ze in het licht van de huidige wetenschappelijke stand van zaken en concludeert dat die problemen nog steeds om een oplossing vragen (hoofdstuk11.5).
Paul legt de vraag op tafel waarom de Bijbel lezers op het verkeerde been zou zetten. Het bestaan van pre-adamieten zou toch beschreven kunnen worden met de toevoeging dat God Adam en Eva verkoos voor een speciale opdracht? Dat doet de Bijbel toch ook als beschreven wordt hoe God een verbond sloot met Abraham met voorbij gaan van alle andere mensen?

In zijn woorden: “De vraag rijst waarom de Bijbel informatie verstrekt die iets anders suggereert dan bedoeld is, zodat heel veel generaties onjuiste conclusies hebben getrokken.” (blz. 242 van zijn boek). Paul laat goed zien dat wie de eerste hoofdstukken van Genesis anders interpreteert ook een andere opvatting moet ontwikkelen over tal van andere zaken, zoals zonde, verlossing, toekomstverwachting en laatste oordeel.
Paul biedt de lezer een grondig overzicht van allerlei theorieën over schepping en evolutie, gaat alle relevante Bijbelpassages over de schepping na, onderzoekt het standpunt van kerkvaders en hedendaagse theologen en ruimt en passant ook een paar karikaturen uit de weg. Ik denk bij dat laatste aan het proces dat de kerk Galileï heeft aangedaan en aan de opvatting dat de Bijbel het geloof in een platte aarde zou uitdragen. Daarnaast zijn er interessante paragrafen gewijd aan de Behemoth en de Leviathan, draken en dinosauriërs. Dit alles geeft het boek de allure van een standaardwerk en de toegevoegde waarde ten opzichte van het boek van Van den Brink is dan ook groot.

Van den Brink heeft zich laten verleiden een fuik in te zwemmen. Dat leidt ertoe dat wetenschappelijke inzichten gezag krijgen boven de tekst van de Bijbel zelf. Wat is het toch dat steeds weer zoveel christenen zich mee laten slepen door het denken van niet-christelijke wetenschappers? In de Oudheid was het Plato, in de 19e eeuw Darwin, in de vorige eeuw Marx en Sartre. Nu is het opnieuw Darwin. “Wat heeft Jeruzalem met Athene te maken?” was de scherpe vraag van Tertullianus aan christenen die het Bijbels denken wilden verbinden met de Griekse filosofie. Vertaald naar het thema van nu: wat heeft evolutie met schepping gemeen? Paul ruimt heel wat puin uit de weg, toont aan dat de waarheidsclaim van de evolutietheorie niet deugt en dat de orthodox-christelijke benadering nog steeds goede papieren heeft.

Voetnoten

  1. Boekgegevens: (1) Gijsbert van den Brink En de aarde bracht voort. Christelijk geloof en evolutie. Utrecht, 2017. (2) M.J. Paul, Oorspronkelijk. Overwegingen bij schepping en evolutie. Apeldoorn, 2017. Het laatste boek wordt ook in onze webshop te koop aangeboden.
  2. Eerder schreef ik een recensie van het boek voor Logos Instituut: https://logos.nl/kanttekeningen-christelijk-geloof-en-evolutie/.