Precambrische pollen: Nog steeds een paradox?!

by | jun 24, 2016 | Geologie, Paleontologie

In de Roraimaformatie werden op de grens tussen Venezuela en Brits Guyana fossiele pollen in Precambrisch gesteente gevonden. Uiteraard is dit voor evolutionisten1 een groot probleem. Al eerder werd er op logos.nl een artikel aan dit probleem gewijd.2 De creationistische geoloog Emil Silvestru heeft ook een uitgebreider en technischer artikel hierover geschreven.3

Uiteraard bleven de reacties en weerleggingen vanuit evolutionistische hoek niet uit.45 Aangezien de datering van het gesteente inmiddels vaststaat (dit was anders in 1966), is de algemeen geaccepteerde verklaring voor de aanwezigheid van pollen dat er sprake is van contaminatie: de pollen zijn later in het gesteente gekomen. De mogelijkheid hiervan zal later worden besproken.

Misc_pollen_colorized.wikipedia

Onduidelijkheid

Een belangrijk kenmerk van wetenschappelijk onderzoek is dat het herhaalbaar en controleerbaar moet zijn. Helaas is hier geen sprake van in dit geval: de artikelen van R.M. Stainforth over de pollenvondst67 zijn te onduidelijk om er vaststaande conclusies aan vast te knopen. Zo beschrijft Stainforth niet de exacte locatie waar en de laag waarin hij de pollen heeft gevonden. Hij laat geen foto’s zien van de pollen. Wat betreft de datering van de pollen: alleen de conclusies van de vier palynologen staan vermeld, niet hoe ze tot die conclusies kwamen. Al deze problemen zijn echter niet onbegrijpelijk als je de volgende passage bij Stainforth leest:

Individual authors will doubtless publish detailed stratigraphic and palynologic accounts of the occurrence in due course.8

Voor zover ik heb kunnen achterhalen, heeft dit echter nooit plaatsgevonden. Naar aanleiding van de artikelen die Stainforth heeft gepubliceerd, is ook geen verdere discussie in de wetenschappelijke wereld ontstaan. Stainforths artikel uit 1966 is slechts één keer geciteerd in een artikel waar drie zinnen aan de vondst worden gewijd.9 Vanwege deze onduidelijkheid vind ik het niet geoorloofd om conclusies te trekken en de pollen als argument tegen de evolutietheorie dan wel de geologische kolom te gebruiken. Toch kunnen we wel kijken welke van de twee verklaringen (de creationistische of evolutionistische) op dit moment het waarschijnlijkst is.

Contaminatie

De creationistische verklaring ziet de pollen als autochtoon: ze hebben altijd al in het gesteente gezeten. Volgens het scheppingsmodel zijn pollen er namelijk al de gehele aardgeschiedenis geweest (op het eerste deel van de scheppingsweek na). Voor het evolutiemodel ligt dat anders. Evolutionisten schrijven de pollen dan ook toe aan contaminatie. Hier zijn twee verschillende modellen voor:
(1) De pollen zijn door het bovenliggende gesteente in het gesteente terechtgekomen.
(2) De pollen zijn via splijtvlakken in het gesteente terechtgekomen.
Het eerste model wordt waarschijnlijk onderschreven door dr. K.R. Henke.10 Het tweede model heeft de voorkeur van drs. Leon van den Berg. Ik zal hieronder aangeven wat de problemen zijn met beide modellen.

Pollen uit het bovenliggende gesteente

Als de locatie van dr. Silvestru voor de pollen, nl. de Cuquenan Formation, klopt, dan ligt boven het gesteente met de pollen een pakket van zo’n 1500 m dik, voornamelijk zandsteen. Het is mogelijk dat water daar volledig doorheen zakt, maar we mogen dan wel verwachten dat vele pollen achter worden gelaten in het gesteente. We zouden dan met toenemende diepte steeds minder pollen mogen verwachten. De situatie is ogenschijnlijk anders. Er zijn nog nooit pollen in het bovenliggende gesteente gevonden. Zoals dr. Henke al zegt:

Although an absence of evidence is not necessarily evidence of absence, Beyer et al. (2015) made thin sections of numerous samples from the Roraima Supergroup and did not report finding any fossils.11

De pollen die gevonden zijn door dr. Stainforth zijn dus uniek en zijn slechts op twee plekken uit eenzelfde gesteentelaag gevonden. Het gesteente waarin de pollen gevonden zijn, is hoornrots. Hoornrots is een metamorf gesteente. Metamorfe gesteenten staan bekend om hun dichtheid en ondoorlaatbaarheid:

Crystalline rocks, whether of igneous, metamorphic, or chemical origin, typically have a low primary permeability, in addition to a low porosity. The intergrown crystal structure contains very few openings, so fluids cannot pass through as readily.12

Dit wordt ook bevestigd door de twee geologen Strahler:

Generally speaking, metamorphic rocks are harder ande more compact than their original types.13

Deze algemene eigenschap geldt ook voor hoornrots. In een boek over gesteenten en mineralen staat dat hoornrots een dichte structuur heeft en zeer compact is.14 Dit wordt ook ter plaatse bevestigd door dr. Stainforth. Hij beschrijft het gesteente als ‘dense impermeable rocks compressed by an overburden of hundreds of feet of the overlying Roraima sandstones’.15 Het is dus zeker een uitdaging om te laten zien dat het grondwater daadwerkelijk door het gesteente bij de bewuste lagen heeft kunnen komen. Dr. Henke denkt dat dr. Stainforth bij zijn verklaring van de ondoorlaatbaarheid van het gesteente iets over het hoofd heeft gezien:

Even seemingly impermeable and unfractured metamorphic and igneous rocks commonly have very low, but measurable permeabilities of 10^-13 – 10^-16 square centimeters (cm2) or lower.16

Laten we aannemen dat deze openingen van 10-13 cm2 aanwezig zijn in de Roraimaformatie. Je schiet er maar weinig mee op. De kleinste pollen hebben een diameter van 10^-4 cm en hebben dus een frontaaloppervlak van 3,14*10^-8 cm2 (als het frontaaloppervlak een cirkel is). Stainforth 1964 meldt zelfs dat de pollen een doorsnede hadden tot wel 150 micron, ofwel 0,0150 cm. Dat maakt het frontaaloppervlak 7,07*10^-4 cm2 (als het frontaaloppervlak een cirkel is). Het is dus onmogelijk om het aanwezige materiaal door deze gaatjes te krijgen.

Samengevat kampt dit eerste model met de volgende problemen: de enorme dikte waardoor het water moet dringen, de voorlopige afwezigheid van pollen in het bovenliggende gesteente, de ondoorlaatbaarheid van hoornrots en de grootte van het gevonden materiaal.

Pollen via splijtvlakken

Dit model heeft als voordeel dat de pollen een veel kortere afstand hebben moeten afleggen. Toch was er voordat de onderzoekers aankwamen al 3 tot 3,5 m gesteente weggeërodeerd, maar dit kan al gebeurd zijn voordat de contaminatie plaatsvond. Een nadeel van dit model is dat er geen zwaartekracht is die de pollen verder het gesteente in krijgt. Een bijkomend probleem is dat het team onder leiding van Stainforth lette op de splijtvlakken en ze zorgvuldig vermeed:

The rock cleaves along finely laminated bedding planes which are coated with limonite. Every effort was made to avoid these planes and some of the pieces processed were the central nubs left after chipping away the external parts of large blocks of the rock, which was dense enough to sound when struck with a hammer. Nevertheless, microfossils of the same type as before were recovered.17

Ook eerder schreef Stainforth al over de zorgvuldigheid waarmee de samples genomen werden:

The utmost care has been taken to eliminate any possibility of superficial contamination, but even the small nucleus broken out of a large solid block yielded plant microfossils.18

De kans dat er toch contaminatie via splijtvlakken is geweest, acht ik dus klein. Er is zorgvuldig op gelet en het is tijdens het onderzoek uitgesloten.

Ultrasonisch schoonmaken

Zowel dr. Henke, als de auteur van het artikel op RationalWiki, als drs. Van den Berg wijzen op deze frase uit het artikel van Stainforth:

T. van der Hammen (Leiden) recognizes a mixture of Mesozoic and Cenozoic elements, but suspects that they represent foreign material concentrated along cleavage planes as, after cleaning fragments ultrasonically, he found the matrix practically barren.19

Opmerkelijk is dat Van der Hammen de enige is die de pollen als o.a. Mesozoïsch ziet. De andere drie palynologen zagen de pollen als uitsluitend Tertiair. Van den Berg wijst erop dat ultrasonisch schoonmaken de beste schoonmaakmethode is en daaruit volgt dat de conclusie van Van der Hammen het beste is. Ook hier moet worden opgemerkt dat deze zinsnede niet laat zien hoe Van der Hammen precies te werk ging en wat uiteindelijk de resultaten waren? Wat bedoelde hij met ‘praktisch leeg’? Als hij de mix van Mesozoïsche en Kenozoïsche pollen kon herkennen nadat hij de matrix ultrasonisch schoongemaakt had, moet er nog behoorlijk wat te zien zijn geweest. Het kan ook zijn dat hij eerst de pollen heeft bestudeerd om daarna de matrix schoon te maken.

Nu is ultrasonisch schoonmaken een goede schoonmaakmethode. In 1966 was deze methode slechts 16 jaar oud. Ik acht het goed mogelijk dat in die tijd, net als bij de beginjaren van de C14-datering, nog niet alle ins en outs van de methode bekend waren. Zo wijzen Wen et al. op het volgende:

To reduce the possibility of vibration-induced damage of fragile pollen grains, the cleaner was set at the lowest frequency of 25 kHz, lowest power of 40% and a cleaning time of less than 2 min.20

Het is dus mogelijk dat Van der Hammen de meeste pollen had beschadigd, ook al waren ze autochtoon.

Argumenten voor contaminatie

Uiteraard zijn er ook argumenten ingebracht voor contaminatie:
(1) Pollen kunnen niet goed bewaard blijven in metamorfe gesteenten.
(2) De pollen bestaan uit een mix van verschillende leeftijden.
(3) Er zijn sporen van water in de splijtvlakken gevonden.
(4) Naast pollen zijn er geen andere sporen van planten gevonden.

Het eerste argument is gebaseerd op de temperatuur die Silvestru en Henke toeschrijven aan de metamorfose van het bewuste gesteente: 800 °C. Dit doet geen recht aan de temperatuur die Stainforth toeschrijft aan de metamorfose (400-800 °C)21 en Beyer et al. schrijven de metamorfose een temperatuur van 300-350 °C toe. [13] Het is dan gerechtvaardigd om deze vondst te vergelijken met de zeer goed bewaarde pollen die Bernard et al.22 beschrijven.
Zoals al gezegd werden de pollen alleen een mix geacht door Van der Hammen. De andere palynologen schreven de pollen unaniem toe aan het Tertiair.
De sporen van water in de splijtvlakken bestaan uit limoniet. Dr. Henke laat zien dat in die tijd andere mineralen, als goethiet, per ongeluk als limoniet werden aangezien. De afwezigheid van klei23 maakt de kans op inspoeling klein.

Het vierde argument is al eerder weersproken door drs. Van den Berg: pollen zijn licht en kunnen daarom grote afstanden door de lucht overbruggen. Overigens is het niet waar dat er alleen pollen werden aangetroffen. Stainforth 1964 schrijft over ‘grains and tissue fragments’.

Conclusie

Ik wil nogmaals benadrukken dat de pollen in Roraima beter niet als argument tegen de evolutietheorie of de geologische kolom gebruikt kunnen worden. Op dit moment spreekt wat wij weten voor autochtone pollen in Precambrisch gesteente, maar een gedegener onderzoek dan wat er nu gebeurd is kan een totaal ander licht hierop werpen.

Voetnoten

  1. Evolutionist: volgens de 12e druk van de Van Dale ‘aanhanger van de evolutieleer’.
  2. https://logos.nl/pollenparadox/ Oorspronkelijke artikel: Silvestru, E. & Wieland, C. (2011), Pollen Paradox, Creation 33(3):16–17.
  3. Silvestru, E. (2012), The evolutionary paradox of the Roraima pollen of South America is still not solved, Journal of Creation 26(3):54–59
  4. Henke, K.R. (2015), Unsupported Young-Earth Creationist (YEC) Claims of Pollen and Spores in the Precambrian Roraima Supergroup of Guyana
  5. Roraima Pollen Paradox, http://rationalwiki.org/wiki/Roraima_pollen_paradox
  6. Stainforth, R.M. (1964), Discussion of the age of the Roraima Formation, ASOC. VEN. GEOL. MIN. PETR., Bol. Inf., 7, 125
  7. Stainforth, R.M. (1966), Occurrence of pollen and spores in the Roraima Formation of Venezuela and British Guiana, Nature 210(5033): 292–294.
  8. Stainforth, R.M. (1966), Occurrence of pollen and spores in the Roraima Formation of Venezuela and British Guiana, Nature 210(5033): 292-294.
  9. Hargraves, R.B. (1968), Palaeomagnetism of the Roraima dolerites, Geophys. J. Int. (1968) 16 (2):147-160
  10. Henke, K.R. (2015), Unsupported Young-Earth Creationist (YEC) Claims of Pollen and Spores in the Precambrian Roraima Supergroup of Guyana
  11. Henke, K.R. (2015), Unsupported Young-Earth Creationist (YEC) Claims of Pollen and Spores in the Precambrian Roraima Supergroup of Guyana
  12. Fetter, C.W. (2001), Applied Hydrogeology, Prentice-Hall, Fourth Edition, p. 89
  13. Strahler, A.N. & Strahler, A.H. (1987), Modern Physical Geography, John Wiley & Sons, p. 213
  14. Fejer, E., Frampton, S., Fitzsimons, C. (2012), Gesteenten & Mineralen, Atrium, p. 100
  15. Stainforth, R.M. (1966), Occurrence of pollen and spores in the Roraima Formation of Venezuela and British Guiana, Nature 210(5033): 292–294
  16. Henke, K.R. (2015), Unsupported Young-Earth Creationist (YEC) Claims of Pollen and Spores in the Precambrian Roraima Supergroup of Guyana
  17. Stainforth, R.M. (1966), Occurrence of pollen and spores in the Roraima Formation of Venezuela and British Guiana, Nature 210(5033): 292–294.
  18. Stainforth, R.M. (1964), Discussion of the age of the Roraima Formation, ASOC. VEN. GEOL. MIN. PETR., Bol. Inf., 7, 125.
  19. Stainforth, R.M. (1966), Occurrence of pollen and spores in the Roraima Formation of Venezuela and British Guiana, Nature 210(5033): 292–294.
  20. Wen, R. et al. (2010), Holocene climate changes in the mid-high-latitude-monsoon margin reflected by the pollen record from Hulun Lake, northeastern Inner Mongolia, Quarternary Research 73 (2)
  21. Stainforth, R.M. (1964), Discussion of the age of the Roraima Formation, ASOC. VEN. GEOL. MIN. PETR., Bol. Inf., 7, 125.
  22. Bernard, S. et al., Exceptional preservation of fossil plant spores in high-pressure metamorphic rocks, Earth and Planetary Science Letters 262 (1-2).
  23. Stainforth, R.M. (1966), Occurrence of pollen and spores in the Roraima Formation of Venezuela and British Guiana, Nature 210(5033): 292–294.