Het is spijtig dat de opstellers van de ‘Gewone Catechismus’ het nodig achten om het evolutiedebat nieuw voedsel te geven. En dat blijkbaar door ‘gewoon’ een knieval te maken voor de ‘bevindingen’ van de wetenschap. De ontwikkelingen in de biologie en de natuurkunde laten echter zien dat er zeer divers gedacht wordt over het ontstaan van het universum, van het leven op aarde en de verdere ontplooiing daarvan. De evolutionisten moeten voortdurend nieuwe uitdagingen het hoofd bieden. De toenemende kennis van het DNA maakt het steeds onwaarschijnlijker dat door spontane veranderingen (mutaties, of in gewone taal: fouten) hogere levensvormen kunnen ontstaan.
Daarnaast wordt de Big Bang-theorie, die het ontstaan van het universum wil beschrijven, overeind gehouden door allerlei onbewezen en onduidelijke aannames, zoals het bestaan van donkere materie, donkere energie en een ‘periode’ van extreme uitdijing van het heelal.
Het is duidelijk: de wording van hemel en aarde bevindt zich buiten het bereik van elk natuurwetenschappelijk instrumentarium. Wel blijft de wereld in stand mede dankzij de door God ingestelde natuurwetten, waarvan we intussen enige kennis bezitten. Maar het is ronduit godslasterlijk te veronderstellen dat God bij de schepping op enige wijze daaraan zou zijn gebonden. In dit verband wijs ik op een aardige metafoor, afkomstig van de bekende natuurkundige Richard Feynman. Neem eens aan dat je, zonder de regels van het schaakspel te kennen, het lokaal van de plaatselijke schaakclub binnenstapt. Door aandachtige observatie van een partij, zeg maar vanaf de twintigste zet, zou je dan de regels van het spel moeten kunnen afleiden. Maar je komt er op deze manier nooit achter wat de beginstelling op het bord is geweest. Dat geldt ook voor het bedrijven van wetenschap. We kunnen een overzicht maken van de wetten van de natuurkunde, zoals ze zich aan ons voordoen in een (let wel!) voltooide schepping, en dat is het dan zo’n beetje. Maar het gebeuren van de schepping onttrekt zich niet alleen aan onze waarneming, maar gaat ook ons voorstellingsvermogen te boven.
En waren die dagen uit Genesis echt 24 uur? Een in mijn ogen zinloze vraag, die al snel leidt tot wat men vandaag een ‘non-discussie’ noemt. Alsof je zou willen weten: is een dozijn altijd twaalf? Een dag is immers per definitie 24 uur, een uur weer 60 minuten en zo verder. Nu is het dit jaar juist een eeuw geleden dat Einstein echt doorbrak met zijn theorie, die stelt dat het verloop van de tijd (en de ruimte) beïnvloed wordt door de zwaartekracht. Bij GPS-technieken speelt dit verschijnsel al een rol: op aarde gaat, vanwege de zwaartekracht, de tijd een fractie langzamer dan die in de satelliet. Een gering effect, maar groot genoeg om ter wille van de gebruiker van een navigatiesysteem een correctie aan te brengen. Maar kan zo’n verschijnsel zich ook in veel sterkere mate in het heelal voordoen? De hoofdstroom in de wetenschap veronderstelt een onbegrensd, oneindig heelal, dat op grote schaal bezien overal dezelfde structuur vertoont. Er is geen ‘voorkeursplaats’ in het heelal: waar je ook bent, er bevindt zich om je heen in elke richting evenveel materie. zodat overal de zwaartekracht gemiddeld ongeveer nul is. Tijdvertragingseffecten zullen dus in het algemeen niet optreden, behalve in de buurt van zoiets buitenissigs als een zwart gat.
Ik denk hier aan de science fiction-film Interstellar uit 2014, waarin tijdsvertragingen met meer dan een factor 60.000 een rol spelen: de hoofdpersoon treft bij terugkomst op aarde zijn dochter aan, die intussen veel ouder is dan hijzelf. Veelzeggend is dat de makers van deze rolprent met raad en daad terzijde werden gestaan door de hooggeprezen natuurkundige en latere Nobelprijswinnaar (2017) Kip Thorne.
Maar, vragen sommige Amerikaanse creationisten, hoe was de constellatie van het universum tijdens of direct na de scheppingsweek? In hun optiek zou het mogelijk kunnen zijn geweest dat vanaf de aarde bezien ‘gewoon’ een dag verliep, terwijl in de rest van het heelal zich processen hebben afgespeeld die naar de huidige inzichten miljarden jaren zouden moeten hebben ‘geduurd’. Met dit idee heeft bijvoorbeeld Russell Humphreys gespeeld en er (rond 2010) ook berekeningen aan uitgevoerd. We moeten niet te snel zeggen dat dit een uitweg uit de problematiek is. Maar wel is zeker dat de tijd een zekere ‘rekbaarheid’ vertoont. De tijd vormt dus niet, zoals heel vaak gedacht wordt, een vast ‘decor’ waartegen de gebeurtenissen zich afspelen.
Het is goed dat natuuronderzoekers zich voortdurend de beperkingen van hun theorieën bewust blijven. En die wetenschappers zijn er, óók buiten christelijke kring. Wijlen Robert Jastrow van de NASA achtte het onmogelijk de sluier over de schepping op te lichten. In een beroemde uitspraak zegt hij verder over de natuurwetenschapper: “Hij heeft de bergen van onwetendheid beklommen, hij staat op het punt de hoogste top te bereiken, en als hij zich over de laatste rotspunt hijst, wordt hij begroet door een horde theologen die daar al eeuwenlang hebben gezeten”. Maar nu lijkt het erop dat die theologen reeds het veld geruimd hebben…
Ik stem graag in met prof. dr. Marc de Vries, die tot de slotsom komt: “Ons rest slechts om Psalm 8 te leren zingen. Daarbij verbleken alle wetenschappelijke modellen over het gebeuren dat in Genesis 1 wordt beschreven”.