Ik heb met bijzondere belangstelling nummer 29/3 van Kontekstueel doorgenomen. De problematiek van geloof en wetenschap, die daar ter sprake komt, houdt mij al vanaf mijn latere tienerjaren bezig, vooral waar het evolutie betreft. Ik ben er zodoende van overtuigd dat hierover het laatste woord nog niet is gezegd.
In de loop der jaren heb ik steeds weer gemerkt, dat als theologen en/of filosofen zich over deze problematiek buigen, zij vrij vaak beperkt blijken te zijn in biologische kennis. Dat is begrijpelijk want als je geschoold bent in theologie en/of filosofie, is dat geen garantie voor een gedegen kennis op natuurwetenschappelijke gebied. Een grondige beoordeling van de evolutietheorie is dan niet te verwachten, en men is aangewezen op de gegevens uit de betrokken disciplines.

In het kader van dit nummer van Kontekstueel lijkt het me niet zinvol om nu nader in te gaan op de natuurwetenschappelijke problemen van de evolutietheorie. Gezien de inhoud van de bijdragen van sommige scribenten zie ik toch op zijn minst een gedeeltelijke acceptatie van de huidige evolutietheorie. Het is juist hierdoor dat de geloofsvragen om de hoek komen kijken, waarop men vervolgens antwoorden probeert te vinden. Dit constateert ook dr. Markus in zijn bijdrage. Als voorbeeld van zulke geloofsvragen noemt hij de discrepantie tussen het Bijbelse godsbeeld en mensbeeld. Als men de naturalistisch gedachtegang over het leven op aarde echter niet accepteert, zijn de problemen met de Bijbelse gegevens aanzienlijk minder. Ook de gedachtegang van prof. van Ruler dat geloof zowel voor als na de rede komt, is in dit verband zinvol. Want als datgene, wat voor rede wordt aangezien, het achteraf niet blijkt zijn, blijft het geloof voorop staan. In de bijdrage van prof. Sarot waardeer ik zijn uitleg over eerste en tweede oorzaak. Bij het doordenken van de evolutietheorie lijkt het mij inderdaad zinvol om eerste en tweede oorzaken te onderscheiden. In zijn reactie op ds. Ter Linden maakt hij duidelijk dat het idee van een door God geleid evolutieproces geen begaanbare weg is om het bijbels geloof en de wetenschappelijke visie te combineren. Zijn uitspraak dat het scheppingsgeloof inhoud, dat de stoffelijke werkelijkheid, zowel bij het ontstaan als bij het voortbestaan van God afhankelijk is, onderschrijf ik ook. Als hij echter het evolutieproces een proces in de schepping noemt, vraag ik mij af welk proces hij daarbij voor ogen heeft. Als dit het principe van de natuurlijke selectie is, opgevat als verklaring voor alle vormen van leven inclusief de mens, wijs ik dit af. Het principe van “survival of the fittest” verklaart volgens mij (en meerdere vakgenoten) alleen de variaties binnen een soort. Hierbij moet ook bedacht worden dat de definitie van wat biologen onder een soort verstaan niet eensluidend is.

Uit het interview met prof. Van den Brink wordt duidelijk dat hij uitgaat van dierlijke voorouders van de mens. De daaraan gekoppelde toelichting over de nog aanwezige agressie doet totaal geen recht aan de Bijbelse gegevens. Het is voor mij onbegrijpelijk dat men op grond van een onbewezen idee over het leven op aarde, de Bijbelse openbaring aan de kant schuift. De verwijzing hierbij naar het historische verschil van de mening over het heliocentrisme lijkt mij niet terecht. Deze conclusie was getrokken op wetenschappelijk verantwoorde waarnemingen en berekeningen. Dit kan niet worden gezegd van het hele evolutieproces. Slechts het principe van de natuurlijke selectie a.g.v survival of the fittest kan men, binnen bepaalde grenzen, als wetenschappelijk bewezen accepteren, zoals ik hierboven al stelde. Als prof. Van den Brink dan verderop in het interview spreekt over de godsdienstigheid van de kosmologen omdat zij de kosmos zo gigantisch indrukwekkend vinden, lijkt me dat in tegenspraak met zijn idee over onze dierlijke voorouders. Een levend organisme is niet minder gigantisch indrukwekkend dan de kosmos (opgevat als het heelal). Alleen al de bouw en het functioneren van een levende cel draag alle sporen van een doordacht ontwerp. Als men overtuigd is van een ontwerp, moet er ook een Ontwerper zijn en dat schrijf ik met opzet met een hoofdletter. Helaas geeft prof. van den Brink er in deze bijdrage blijk van dat hij geneigd is de Bijbelse gegevens aan te passen of zelfs te negeren, aan een onbewezen wetenschappelijke vooronderstelling. Het is uit de bijdrage van dr. Van Vlastuin duidelijk dat hij niet meegaat in de visie van prof Van den Brink.1 Wel pleit hij ervoor om aan de wetenschap alle ruimte geven. Dit vanuit de overtuiging dat de openbaring van God in zijn woord en in de schepping niet met elkaar in tegenspraak kunnen zijn. Dit werkt hij verder uit in zijn zienswijze over het historische karakter van Genesis. Uit heel zijn, genuanceerde bijdrage wordt duidelijk dat hij vasthoudt aan het gezag van de Schrift boven de vooronderstellingen uit de wetenschap. Daar kan ik van harte mee instemmen, niet ondanks mijn biologische kennis maar juist dank zij die kennis.
Het enige begrip dat mij aanspreekt in de bijdrage van dr. De Bruin in zijn bespreking van het werk van prof. Van Ruler is het begrip ordening. Dat is precies wat zo gigantisch indrukwekkend is alle facetten van de levende natuur. Zelfs dood en afbraak van organismen blijken geordende processen te zijn. Ik waardeer de bijdragen van de Column-schrijvers. Dat geldt zowel voor de studenten als voor de docenten godsdienst Op enkele details na kan ik mij vrij goed vinden in hun zienswijze. Als oud-docent biologie en godsdienst, voel ik mij met hen verwant. Ik proef in hun bijdrage een zeker voorbehoud m.b.t. het begrip evolutie. Zoals blijkt uit het bovenstaande ga ik ook uit van die beperking. Ik begrijp dat zij het Bijbelse geloof niet te veel willen laten beïnvloeden door de evolutietheorie. Daar heb ik veel begrip voor, maar als docent biologie was ik wat radicaler in het afwijzen deze theorie als geheel.
Voetnoten
- De bijdrage van prof. Van Vlastuin is hier te vinden: https://logos.nl/de-schrift-als-interpretatiekader/